Kroeggerucht
Tot
in het samencafé geraakt gerucht wordt
op
mensritme voelbaar rondgezongen
roezemoes.
Aan
een harde zoemboem-boem ontslapen geluid
blaast
digitaal leven in de zielloze verworden
ruimte,
pijnlijke
gedachten worden door drank verzacht.
Dichtbij
is genotsgevoel, op onraakbare afstand.
Elke
redenering heeft zichzelf tot grens
gesteld.
Gedachten
zijn in ongeremde overvloed afgestemd
op
vervagend verlangen, op vermoeden van
geluk,
op
niet meer zeker weten, op het nog
grijpbare.
Verstoord
zoekt zijn veiligheid in een pose van
bedachte
klanken, in illusie en zelfontkenning.
Weerkaatst
tegen een muur van ego-ruimte
komt
ontmoeting levensmoe tot bedaren.
Een
roes van schijnrust sluit de ander
willoos uit.
Madeliefje,
Madelon
Met
een tasje in je bleke handen,
zag
ik dat je zwijgend bij hen liep.
Je
droeg een matelot met brede randen,
terwijl
je dacht aan wie de wereld schiep.
Om
moedig stil te protesteren,
droeg
je een split in je lange rok
en
om nog meer geboden te trotseren,
kleurmotieven
in je grauwe sok.
Tussen
de statige geloofsgenoten,
liep
je in een trage zwarte rij.
Door
zonlicht sprankelend overgoten,
keek
jij, niet blij, steels op naar mij.
Je
beantwoordde met zoveel vragen,
toen
ik je diep in de ogen zag.
Jouw
blik kon warm verlangen dragen,
zelfs
met een ingehouden lach.
Wat
moest je toch veel ontberen,
zonverwarmd
Madeliefje, Madelon.
Naar
een aardse zegening des heren,
smachtte
jij met al wat smachten kon.
Restanten
Een
oude foto verbeeldt mij zwart op wit:
reizigers
alleen gegaan of samen,
een
stille straat, de oude stad,
eenzame
auto met traction-avant.
Oneffen
vensterglas spiegelt romantiek,
berookte
vitrages onderscheiden het triviale.
Een
gastgeheim blijft hier verborgen.
Gordijnen,
bewakers van binnenlicht,
hangen
hoog om niet te zien hóe buiten verder
leeft.
Een
statusdroom glanst voor nieuw geluk of
bedekt
steels ontrouw, een zondeloze stad
schokt snel.
Een
leugen houdt zich ongeweten schuil
achter
de lelieblanke onschuldmuur,
waarin
droeve ogen hiervan doen vermoeden.
Café
Hotel Restaurant - in alvast afgebroken
tekst -
koffie-cognac
met café-noir, gesteven zonbleke
lakens,
doperwtjes,
puree met noot, sudderlapjes, spiegelei.
Alles
op gepolitoerde schaal aan tijd gewogen
in
gestreken ruitjesdoek-decor; vergane
ceremonie.
Stadsherberg,
met deugdzame heraldiek,
vervlogen
pleisterplaats, thuis voor oude
onbekenden,
waar
verborgen woorden van kapok-kussens
afreisden
naar veiliger vergetelheid.
Ramen
zwijgen voortaan tot voorbij
een
onvermeden bakstenen graf,
de
zware zwarte deur laat voor altijd
zijn
tijd in grijsgeworden herinnering
achter.
Utopia
Gedicht
gegeven uit de kast
fluistert
vilein naar mij;
de
witte vogel kan het niet bevliegen.
Grauwe
wolken loeren
over
het verborgen huis
en
tikkelige pluizen
bevolken
mijn
luchten
blakend rood,
boem
zegt het roerig dwarrelkruid.
Het
wil weer even altijd groen
langs
de slecht verlichte weg.
De
gekke koe blaat zieke rode hond
en
het wolfsjong zoekt zich
de
leugen van een dwaze boer
in
gegronde mate.
Hekken
groeien te hoog
rond
gedroomd hemels gras.
Ik
laat mij.
Utopia.
Jazz…?
Grauwende,
grommende flarden
bewegen
snijdend door de zwellende storm
en
bedwingen weerbarstige wind
hooggeheven
op een cadans van onrust.
Scherp
afketsende, rollende roffels
raken
tot ver in diepe krochten;
verleiding
maakt zich zo meesteres.
Teruggekaatst,
echoënd, spreken vurige tongen
opzwepende
bezweringen in cryptische talen
om
even plotseling, zonder waarschuwing,
in
zachtheid mee te voeren op koesterende
trillingen
naar
overgaan in kwetsbaar verlangen,
golven
teer wiegend in hun droombedding.
Op
lichtheid van warme ijle bespiegelingen
dragen
tonen van leven verwondering met zich
mee,
om
uiteindelijk in rust met mij te
vervloeien.
(
"The Michael Brecker Quartet":
Saxophone, Bass, Grand Piano and Drums.
Dr.
Anton Philipszaal - Den Haag 24-10-1998,
buiten: windkracht 7/8 )