|
Carina van der Walt
luchtalarm
Plotseling, en ook niet, telkens weer opnieuw om 12 uur stoppen mijn vingers met typen beginnen hun tippen te prikken.
Een boos, verschrikt geloei boort door mijn hoofd van dichtbij, van verder en van alle kanten uit de stad.
Ik zit met een bloedende slag op de krop van mijn maag, op de krop van mijn baarmoeder. Mijn eierstokken krimpen krampachtig.
Ik wroet in mijn eigen ingewanden: met een Joods Roodkapje, vluchtend voor de SS-soldaten met een gloeiend Viëtnamees meisje, naakt voor een napalmbom uit met een Palestijnse jongen, onderweg naar zijn oma omgekomen in een autobomaanslag met de onschuld van de kindsoldaten – Kadago – tot wolven getraind in de DR Congo met Peace en Mpo en Lerato voor de kogels van de angstige heks ApartheidsAfrikaans.
De akelige aanzwellende toon stoot een klont zuur op tegen mijn tanden, zodat ik moet slikken tegen de krop in mijn verstomde keel.
De oproep naar terug in kelders onthoofdt me. Ik word een en al lijf. Oogst alleen maar angst.
Ik wroet in mijn eigen ingewanden. Het onderaardse, boze gejammer helpt niet tegen de wraak van een gierende aarde die haar miskende moederschap brullend terugeist: een droogte in Soedan, waar een kindje eerbiedig buigt voor zijn gulzige gier een tsunamigolf, vraatzuchtig met een drijvend groepje Indiase klasgenootjes een aardbeving, die duizenden Chinese scholiertjes 80 uren stof laat eten – en dan, onwillig, geeft.
|
||||||||||