Wat zal de
lente welkom zijn. De wintermaanden hangen
hem te lang
nu al als turfmolm om het lijf. Het was druk
in de stad.
Zijn laarzen piepen na de zware regen schor
als de strot
van een ronselaar. Gelukkig straalt er warmte
af van
fakkels in hun ijzeren kandelabers. Hij streelt
de marokijnen
banden. Hij weet: men kan de waarheid
niet buigen,
of men kraakt haar in de lendenen.