Ardea
cinerea
Alsof
ze ooit op deze wereld kwam
al
wetend zo te worden opgezet
staat
hier ardea cinerea blauwe reiger
te
zijn voor heel haar soort: geduldig
de
kraalogen blikken de vitrine uit,
zichzelf
ook in, in dode introspectie.
De
huid gevuld met ruisend riet,
duizenden
kikkers en het land alom
door
water weerkaatst in bevroren herinnering.
Nog
iets te zeggen heb je niet huilt
heel
je lijf dat al maar niet bewegen wil.
De
ruit spiegelt: ik denk dat ik een oever ben.
Bert
Bevers
Afglans,
Uitgeverij Wel, Bergen op Zoom, 1997
Torenvalk
Van
op een paal langs de landweg
die
ik passeer kortstondig oogcontact:
‘Te
groot voor prooi, dus laat maar gaan’
lijkt
ze te denken. Ik knik beleefd.
Wind
draait en waait de korenaren
naar
de regen toe. Morgen wordt gemaaid.
Dan
vliegt de vogel weg, onverstoord en zwierig
als
een meisje dat nog haar haren groeien
laat,
naar stilstand op een punt
in
de lucht dat van tevoren leek geweten.
Haar
vlucht bevriest. Daar hangt ze gierig,
zwijgend
biddend voor het eten.
Bert
Bevers
Afglans,
Uitgeverij Wel, Bergen op Zoom, 1997
De
buizerd van ’t Waliën
Voor
Wim, Meja en Freek van Til
Mos
pakt geen waaiend hout. Struikgewas staakt
terwijl
takken verschietend in ijlte landkappertje
spelen
met lucht. Ik vraag me in dit Hinterland
vol
tuimelend licht langzaam af of er vogels zijn
met
hoogtevrees. De Boldermansweg rekt zich uit
in
eerstehandse rust als boven ons opeens een schaduw
uit
zijn veren valt en hij sterker dan op de plaatjes uit
mijn
boekenkast een strakke lijn zweeft tussen
zware
vleugels. Heinde. Amper afstand. Vervlogen.
Bert
Bevers
V,
Hoenderbossche Verzen, Uden, 2004