INHOUD VAN HALEM
HOME
TEKSTEN
AUTEURS
FOTOGRAFIE
KUNST
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Print pagina

Bauke van Halem

9 gedichten


Tien Morgen

 

Geronnen aarde

op de rand van

hier en onbereikbaar,

alom de einder

en in het midden

zwoegend zuchtend

't zware paard.

 

Z'n menner verder nog

dan onbereikbaar,

een and're wereld

in zijn denken.

 

Ogen die voren trekken

van verlangen

niet kijken,

passen in de pas

geploegde voren

een and're richting gaan,

spieren, ingetoomde kracht

zacht aanraken willen,

beroeren,

behouden.

 

Hoeveel voren

tot de avond?

Hoeveel morgen?

 

Morgen…

 

 

Werkelijkheid

 

Net voor

waar lucht en water

elkaar raken

mengt zich een groene krib

tussen de blauwen en de grijzen

de scherpe lijnen

van wat paling-staken

doorbreken ‘t lijnenspel

en wijzen

waarschuwend

de wolken toe

tot hier en verder niet

hier ligt de grens

van lucht-

en landgebied

 

een koe tot aan

de enkels in het slijk

een tweede kauwt bedaard

terwijl ik naar

het beeld nog kijk

alsof een voerman

het ontwaart

en achter me

zie ik tot schrik

niet nog een stille IJsseldijk

maar muren

van het pand

en nog meer schilderingen

van hoe

de werkelijkheid ooit was

 

 

 

Woorden

 

de vrij bevochten

woorden

die ik dacht te denken

deden lang voordat

ik ze in klanken vormden

hun eigen zin

en vormen

 

niet goed wellicht

voor wat ik

met ze zeggen,

bouwen wilde

maar ruim en taal

voor wat

hun eigen klanken

klinken deed

en uitdrukken

behoefde

 

 

 

Ruimte

 

fluistering

vindt vaste vorm

aan hoeken, boog, timpaan

door zachte trilling

volgend zoekt

naar uithoek

klankensteun en sterkte

 

f l u i s t e r i n g

vindt convergerend

luisterpunt

uit concentratie

zuiver

toon geboren

dragend verder

raakt

 

f  l  u  i  s  t  e  r  i  n  g

vindt stralend ver

en ver voorbij

nog concaaf

hol en rond

en andere vormen

vullend

 

f   l   u   i   s   t   e   r   i   n   g

reikt wijzend

elk travee

haar eenheid toe

draagt tras en tuf

en zacht beroert

het gladde marmer

 

f    l    u    i    s    t    e    r    i   n    g

streelt beelden

bladgoud

glanzend hoog

vult crypt

draagt tongewelf

ter sterkte

 

f     l     u     i     s     t     e     r     i     n     g

juicht lof

en snikt, betreurt

kleurt elke toon

van adem

maakt de ruimte

vol

 

 

Schrijnwerker en Dirigent

 

 

Het ruwe hout

Gedroogd en uitgewerkt

Gekozen om

De lijnen, knoesten

Kleur

 

Laat zich door ‘s meesters hand

Met dissel eerst

En guts daarna

In groffe lijnen

Zetten

 

Om stap voor stap

Van vorm

Naar beeld

Te groeien

 

Door rasp en vijl

Van grof naar fijn

Geschaafd, geschuurd

 

En adem van de maker

Tot leven brengt

En werkplaats

Geurt

En leeft

 

 

 

Windstilte

 

 

In doodse Stilte

Raast de Wind

Het wijde Landschap door

En onontdekt

Door Boom noch Blad

Blijft zij de Onrust voor

Die ’dra haar Zijn doet voelen

De Schaduwen van Wolkomtrekken

Raken ‘t platgeblazen Gras

Maken Kleur en Vorm en Plekken

Waar de Stilte eerst nog was

Tot ook ‘t gladde Spiegel water

Door onzicht’bre Hand beroerd

Een een blijvend’ Rimpeling nog later

Rust’loos waar haar Adem voert

 

Tocht na Tocht

Het Leven blaast

Tot waar de Wind

Is uitgeraasd

En Stilte keert

In’t Land

 

 

Dag

 

is voorbij

klinkt nog

in zachte tinten

violet

tot verder nog dan

donker schemering

van verbazing

zwijgen vogels

stil om wat

nu komen moet

 

nog talmt

als vruchtbeginsel

vroeg

de morgen

voor de dag er mee

gaat prijken

 

een siddering

als langzaam

lange vingers

rood oranje

naar het scheem’ren lekken

 

niet

als de dag

van gisteren en terug

maar nieuw

als nooit tevoren

nog aarzelend

uitbundig

totdat geen enkel

argument

nog voor ‘t voorbije

pleit

 

in volle glorie dan

tot diep in ‘t verre duister

van het al

speelt unisono

 

dageraad en morgen en dag

 

 

 

Denken

 

Grijs

denken

aan het water

en wilgen treuren

geel

 

De verre wind

vangt

hoge toppen

 

Voeten

pletten

eikenfruit

 

Het lage licht

grijpt

met tentakels

spinnemaaksels

vast

 

Het dorre

notenbomenblad

kwispelt

en overstemt

steeds meer

de mijmeringen

in m’n hoofd

van zomeravond-

zijn

 

De herfst

zit in de lucht

en loutert

zwoel

en tijdsverdrijf

 

‘k ga nieuwe dingen

denken

 

 

 

Passage

 

even slechts

zag ik het beeld

een ooghoek vol

voorbij en weg

niet mijn beeld

was het

al liep ik er

en droomde er

en voelde zwak

en weerloos

 

even slechts

was ik het beeld

een leven lang

van worsteling

en klemmend lang

een aarzeling

gevangen

in de twijfel

 

even slechts

dat ik het was

en pijn en strijd

beleefde

voorbij het

zinnig denkend zijn

en enkel

afgrond wist

 

 

pas lang daarna

wist ik

wat niet

mijn lot meer is

 

en zuchtte

licht