Tien
Morgen
Geronnen
aarde
op
de rand van
hier
en onbereikbaar,
alom
de einder
en
in het midden
zwoegend
zuchtend
't
zware paard.
Z'n
menner verder nog
dan
onbereikbaar,
een
and're wereld
in
zijn denken.
Ogen
die voren trekken
van
verlangen
niet
kijken,
passen
in de pas
geploegde
voren
een
and're richting gaan,
spieren,
ingetoomde kracht
zacht
aanraken willen,
beroeren,
behouden.
Hoeveel
voren
tot
de avond?
Hoeveel
morgen?
Morgen…
Werkelijkheid
Net
voor
waar
lucht en water
elkaar
raken
mengt
zich een groene krib
tussen
de blauwen en de grijzen
de
scherpe lijnen
van
wat paling-staken
doorbreken
‘t lijnenspel
en
wijzen
waarschuwend
de
wolken toe
tot
hier en verder niet
hier
ligt de grens
van
lucht-
en
landgebied
een
koe tot aan
de
enkels in het slijk
een
tweede kauwt bedaard
terwijl
ik naar
het
beeld nog kijk
alsof
een voerman
het
ontwaart
en
achter me
zie
ik tot schrik
niet
nog een stille IJsseldijk
maar
muren
van
het pand
en
nog meer schilderingen
van
hoe
de
werkelijkheid ooit was
Woorden
de
vrij bevochten
woorden
die
ik dacht te denken
deden
lang voordat
ik
ze in klanken vormden
hun
eigen zin
en
vormen
niet
goed wellicht
voor
wat ik
met
ze zeggen,
bouwen
wilde
maar
ruim en taal
voor
wat
hun
eigen klanken
klinken
deed
en
uitdrukken
behoefde
Ruimte
fluistering
vindt
vaste vorm
aan
hoeken, boog, timpaan
door
zachte trilling
volgend
zoekt
naar
uithoek
klankensteun
en sterkte
f
l u i s t e r i n g
vindt
convergerend
luisterpunt
uit
concentratie
zuiver
toon
geboren
dragend
verder
raakt
f
l u i s t e r i n
g
vindt
stralend ver
en
ver voorbij
nog
concaaf
hol
en rond
en
andere vormen
vullend
f
l u i s t
e r i n g
reikt
wijzend
elk
travee
haar
eenheid toe
draagt
tras en tuf
en
zacht beroert
het
gladde marmer
f
l u i
s t e
r i n g
streelt
beelden
bladgoud
glanzend
hoog
vult
crypt
draagt
tongewelf
ter
sterkte
f
l u
i s
t e
r i
n g
juicht
lof
en
snikt, betreurt
kleurt
elke toon
van
adem
maakt
de ruimte
vol
Schrijnwerker
en Dirigent
Het
ruwe hout
Gedroogd
en uitgewerkt
Gekozen
om
De
lijnen, knoesten
Kleur
Laat
zich door ‘s meesters hand
Met
dissel eerst
En
guts daarna
In
groffe lijnen
Zetten
Om
stap voor stap
Van
vorm
Naar
beeld
Te
groeien
Door
rasp en vijl
Van
grof naar fijn
Geschaafd,
geschuurd
En
adem van de maker
Tot
leven brengt
En
werkplaats
Geurt
En
leeft
Windstilte
In
doodse Stilte
Raast
de Wind
Het
wijde Landschap door
En
onontdekt
Door
Boom noch Blad
Blijft
zij de Onrust voor
Die
’dra haar Zijn doet voelen
De
Schaduwen van Wolkomtrekken
Raken
‘t platgeblazen Gras
Maken
Kleur en Vorm en Plekken
Waar
de Stilte eerst nog was
Tot
ook ‘t gladde Spiegel water
Door
onzicht’bre Hand beroerd
Een
een blijvend’ Rimpeling nog later
Rust’loos
waar haar Adem voert
Tocht
na Tocht
Het
Leven blaast
Tot
waar de Wind
Is
uitgeraasd
En
Stilte keert
In’t
Land
Dag
is
voorbij
klinkt
nog
in
zachte tinten
violet
tot
verder nog dan
donker
schemering
van
verbazing
zwijgen
vogels
stil
om wat
nu
komen moet
nog
talmt
als
vruchtbeginsel
vroeg
de
morgen
voor
de dag er mee
gaat
prijken
een
siddering
als
langzaam
lange
vingers
rood
oranje
naar
het scheem’ren lekken
niet
als
de dag
van
gisteren en terug
maar
nieuw
als
nooit tevoren
nog
aarzelend
uitbundig
totdat
geen enkel
argument
nog
voor ‘t voorbije
pleit
in
volle glorie dan
tot
diep in ‘t verre duister
van
het al
speelt
unisono
dageraad
en morgen en dag
Denken
Grijs
denken
aan
het water
en
wilgen treuren
geel
De
verre wind
vangt
hoge
toppen
Voeten
pletten
eikenfruit
Het
lage licht
grijpt
met
tentakels
spinnemaaksels
vast
Het
dorre
notenbomenblad
kwispelt
en
overstemt
steeds
meer
de
mijmeringen
in
m’n hoofd
van
zomeravond-
zijn
De
herfst
zit
in de lucht
en
loutert
zwoel
en
tijdsverdrijf
‘k
ga nieuwe dingen
denken
Passage
even
slechts
zag
ik het beeld
een
ooghoek vol
voorbij
en weg
niet
mijn beeld
was
het
al
liep ik er
en
droomde er
en
voelde zwak
en
weerloos
even
slechts
was
ik het beeld
een
leven lang
van
worsteling
en
klemmend lang
een
aarzeling
gevangen
in
de twijfel
even
slechts
dat
ik het was
en
pijn en strijd
beleefde
voorbij
het
zinnig
denkend zijn
en
enkel
afgrond
wist
pas
lang daarna
wist
ik
wat
niet
mijn
lot meer is
en
zuchtte
licht