|
Anselmus Musters
JONGE BLOEI
GEDICHTEN
|
|
Inhoud
Loutering
En door de straten van de stad…
Opgang
Aan den Weleerwaarde Pater Teodorus
O crux ave
Klein lied aan de dood
Schone dood
In memoriam
Toewijding
Afscheid
Gebed voor m’n broers
De priester
O.L.V. Vrouw geboorte
Aan Maria
Aan Maria in de mei
Antifoon
Nacht-zuster
Sint Paulus
Aan mijn hemelbroer St. Gabriël
O hemel-broer…
Hart en hoofd
Opgang
Wie aan vele droeve dingen…
Wijsheid
|
|
|
|
|
Anselmus was nog heel jong toen hij de meeste van zijn
gedichten schreef; vele zijn gedateerd in of rond 1933;
hij was toen pas 19.
In latere gedichten heeft hij regelmatig geput uit zijn
vroege werk door strofen over te nemen of varianten te
maken. Deze varianten gebruikte hij soms als hij een
gedicht aan iemand opdroeg.
|
LOUTERING
voor
Ivan
Wie,
door het leven overmand,
God
open in de oogen schouwde,
en,
aan z’n eigen schuld gestrand,
Zijn
schuld’ge handen vouwde
en
zoo, gelouterd door het leed,
Tot
ware wijsheid Gods mocht komen
En
schreiend in bevrijdend schromen
zijn
schuld beleed,
heeft
van de vele droeve stonden
Een
zacht’ herinnering bewaard.
Want
pas na ’s levens diepste wonden
Wordt
’t hoogste heil geopenbaard …
14
februari 1933 |
|
|
|
|
En
door de straten van de stad
Droeg
hij zijn last, gelijk een schat
O
zuiv’re handen.
Wijl
in hem brandde
De
Godslamp van de Liefde.
En,
door dien liefde-drang gedreven,
Droeg
hij den stervende het leven weder in.
Doch
deze droeg hem zelf naar ’t schoonere begin
Van
’t eeuwige leven.
ca. 1934 |
|
|
|
|
OPGANG
Wij weten ’t wondre licht
Der heilge Roeping, hóóg-gericht
Gelijk een hemel-vlam,
Diep in ons branden ………
De kuische morgen ziet omstreden
Met rein-gevouwen handen
Ten outer-gang
En iedren dag,
Met onzen Introďbo-zang
Op jonge lippen,
Gaan onze schreden
Eén trede
Hooger !
ca.
1934 |
|
|
|
|
AAN
DEN WELEERWAARDE PATER TEODORUS
Op
zijn naamfeest 9-11-33.
Als
een gouden bazuin door de herfstlijke pracht
Rijst
een klank uit de stilte U tegen.
Uit
de stilte, want ’t schoonst wat de liefde ooit bracht
Kwam
uit harte-ontroering gestegen,
Als
van stralende jeugd hooge juichende vreugd
Die
verstilt tot een bede om zegen.
Want
de jubel in ons om uw feest dezen dag
Zingt
wel luide haar juichende zangen.
Nu
‘lijk zomersche blauw van een hemelenvlag
Over
lentische aarde gehangen
Onze
vreugde staat gewelfd als een zuivere lach
Over
al Uwe daden en gangen
En
wel zoeken wij blij naar een zielvollen toon
Die
de stem van ons hart kan verklanken.
Maar
’t woordengespeel en ’t stralende schoon
Van
wat goudene klank en wat spranken,
Het
is slechts een vloed van d’onzegbaren gloed
Waarmede ons hart U wou danken.
Het
is slechts een klank van wat diep in ons leeft
En
wat diep in ons hart ligt verborgen.
Van
een dank die begrijpt al wat Gij aan ons geeft
Al Uw
werken en offrende zorgen,
Die,
verinnigd tot liefde, U bevolen heeft
Aan
den God in ons hart dezen morgen.
1933 |
|
|
|
|
O CRUX AVE
Jezus, tusschen aarde en hemel staat Uw Kruis.
Een Roep van den Zoon naar den Vader :
“Erbarmen !” – Dit brengt ons weer nader
Aan ’t Vaderhuis.
Gij zijt van de aarde verheven
En van Oosten naar Westen strekken Uw handen
En Uw vergeven …..
Uw bloed druipt over de wereldranden
En wascht ons rein.
Want tusschen hemel en aarde staat Uw mateloos lijden
Onze zekere hoop om Uw maat’loos geduld –
Sinds Gij uw armen hemel-wijde
Naar den Vader openbreidde
Om vergeving aller schuld ….
1933 |
|
|
|
|
KLEIN
LIED AAN DE DOOD
De
Dood komt als ’n dief bij nacht,
wij
weten dag noch uur.
Heer,
geef mij kracht
dat
ik hem blij begroet;
de
dood is goed
voor
wie hem biddend wacht…
1933 |
|
|
|
|
SCHONE DOOD
De kim bloeit rond in verre brand
De late dag verdween.
De goede avond kust het land
Wat blanke doom daarover heen ……
De late dag en jonge nacht hebben elkaar ontmoet
Aan gindsen kimme-rand.
En in die liefde-rode brand
Elkaar gekust: hun groet !
Mijn hart wordt stil en in zich zelf gekeerd
In deze zuivre rust.
De dag heeft jonge Nacht met rode mond gekust
En ons de liefde weer geleerd.
En bracht mijn hart Uw Goedheid weer nabij
O Vader aller dagen, ook van deze dag.
En dank dat nu mijn hoofd weer rusten mag
Aan Liefde-klop van Uwe zij !
8 juli 1933 |
|
|
|
|
IN
MEMORIAM
Men
heeft hem begraven ergens ver, in den grond
Waar
hij werd getroffen door ‘n scherf der granaten,
Waar
velen vielen met hem, in pijn en verlaten,
Met
Moeders beeld in hun hart en haar Naam in hun mond …
Daar
rust hij nu al zoo veel lange jaren …
En
niemand van de zijnen heeft ooit zijn graf aanschouwd,
Noch
den grond kunnen kussen die hem bedolven houdt.
Doch
de aarde houdt slechts zijn lichaam omgeven,
Zijn
ziel heeft haar loon reeds ontvangen bij God!
En zijn geest en energie ontwaken nu in mij en herleven!
ca. 1934 |
|
|
|
|
TOEWIJDING
Aan het H. Hart
Geďntroniseerd in ons gezin
Godd’lijk Hart, aanzie ons heden
Allen rond Uw beeld getreden
Onze harten liefde – rood, -
Om U alles toe te wijden:
ons geluk en vreugd en lijden,
heel ons leven tot de dood.
En ons vurigste beminnen
zal nu, als ’n nieuw beginnen,
naar Uw liefde zijn gericht.
Gij alléén zult ons regeren,
in ons triompheren
en ons leiden in Uw licht !
Want wij kiezen U tot Koning
onzer harten, onzer woning,
onzer rechten voor altijd.
onzer kindr’en, rijkste panden
die we ontvingen uit Uw handen:
alles zij aan u gewijd.
Al ons werk en al onze plichten;
onze ogen die Gij richten
moet naar ’t hemels Vaderland;
onze voeten om te schrijden
naar het Eeuwige verblijden
waar w’ U volgen, hand in hand.
Onze mond om u te loven
Goddelijke liefde-oven
Waar ons harte aan ontbrandt.
Onze ziel om U te dragen
Hóóg doorheen deez’ donkre dagen
nu de wereld U verbant !
Laat dan zo Uw beeld geheven
Als symbool van heel ons streven –
in ons midden blijven staan;
en, wijl wij U ŕlles geven,
ons eens vňl zijn van Uw leven
en ons hart’lijk ’t Uwe slaan !
ca. 1934 |
|
|
|
De roeping voor het priesterschap was ook in het
begin van de vorige eeuw bijzonder en had grote gevolgen
voor iemands leven. Zo ook afscheid nemen.
Extra bijzonder was het dat drie jongens uit één gezin
een priesterroeping hadden en ook in die tijd was het
niet vanzelfsprekend dat degene die geroepen was ook tot
de uitverkorenen behoorde. Veel studenten stopten
vroegtijdig met hun priesteropleiding.
Anselmus was zich dit bewust, getuige het gedicht
GEBED VOOR M’N BROERS.
|
AFSCHEID
aan ’n vriend in de wereld…..
M’n vriend, geef mij je hand.
Waar zullen nu ons beider wegen leiden ?
Hier splitsen zij; wij moeten scheiden…
Ik heb mij gansch aan God verpand
En volg Hem blij, en rijk in Zijnen zegen;
ik heb het beste deel…
Waarheen gaat gij ? Er zijn zooveel
verkeerde wegen …
1933 |
|
|
|
|
GEBED
VOOR M’N BROERS
Ik
bid U, Vader, voor m’n Broers
Die
met mij samengaan het pad
Naar
’t hoge ideaal !
Een
grote schat
Hebt
Gij betrouwd aan onze wankel-moed.
Heer,
Gij zijt goed
En
on-naspeurlik zijn Uw wegen !
Waarom
kwam Uwe Zegen
Op
ons, en niet op anderen
Meer
waardig, Heer, dan wij ? -
Wij
danken U, dat Gij ons hebt geroepen !
Doch
velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren
O
Heer, laat ons behoren
Tot
het getal der weinigen,
Die
blij, in Uwe vreugd,
Hun
dagen leven, stil, hun schone jeugd,
Verwachtende de Dag
Van de Voleinding !
ca. 1933 |
|
|
|
|
DE
PRIESTER
Hij
had het woord verstaan:
“Wie
Mijnen weg wil gaan,
Verloochene zich zelf
En
volge mij”
Gelijk een kind dat blij
Met
bei
Z’n
kleine handjes
Wel
alles weg wil geven,
Gaf
hij aan God zijn jonge leven
En al
wat hij bezat !
En in
de armoe van een kleine cel
Heeft
hij een schat,
De
grootste schat nog wel
Gevonden !
Want
toen hij binnentrad
Bleef
aan de poort de wereld staan.
Hij
had zichzelf ontdaan
Van
al het aardse.. en
Vond
God alleen !
ca. 1946 |
|
|
|
Anselmus had een grote verering voor de heilige Maria.
In 1942 promoveerde hij in Rome met zijn proefschrift
‘La souveraineté de la Vierge’. In het blad van de
Augustijnen in Gent verscheen hierover de volgende
tekst:
'Zoojuist verschenen. Een prachtboek over O.L. Vrouw.
Een boek dat geschreven is met kennis van zaken om Maria
beter te leeren kennen en haar zoo meer te beminnen.
<<LA SOUVERAINETE DE LA VIERGE>>
door P. Anselmus Musters, O.E.S.A., doctor in de
Godgeleerdheid.
De auteur toont aan hoe Maria door haar verheven
voorrechten en onvergelijkelijke grootheden als waardige
Koningin heerscht over onze harten, naast den Koning der
eeuwen, Christus.
Het boek van meer dan 200 bladzijden dat keurig
uitgegeven is, mocht den lof verwerven van de Pauselijke
Universiteit te Rome.
Verkrijgbaar bij den schrijver, Academiestr., 3, Gent.
Prijs: 65.- Fr.'
Ook in zijn gedichten gaf hij uiting aan zijn
bewondering voor Maria, voor de rol van de vrouw en die
van de moeder. |
O.L.
VROUW-GEBOORTE
Toen
hing muziek en zonne-kleuren
rondom de stilte van haar huis
-
de
wijding om dit groot gebeuren –
En
uit de hoge hemel-deuren
zag
heel het Hof dit wonder aan…
Toen
is de Zoon Gods opgestaan
en
schouwde neder op dat Huis
Want
in Maria zag Hij Kribbe
en
bij de Kribbe ook het Kruis…
En na
die beiden, Kruis en Kribbe,
de mensen weer in ’t Vaderhuis…
1933 |
|
|
|
|
AAN
MARIA
In
stille klanken samengereid
Met
kinder-onbevangenheid
Heb
ik mijn zielebeden
In
rijm na rijm aaneengesmeed,
Zooals alleen de liefde weet
Een
krone u te smeden.
Want
in mijn liefde blijf ik kind
Dat
fluister-teedre woorden vindt
Om
Moeder iets te vragen,
En ’t
hoofdje aan haar schouder vlijt
In
onbewuste tederheid
Om
klein verdriet te klagen.
Zoo
kwam ik, Moeder, keer op keer
Aan
Uwe voeten, telkens weer
Mijn
ziele openleggen.
En
alles wat ik had aan leed
Of
vreugde, Moeder, och, Gij weet
Ik
kwam het trouw U zeggen.
En
Uwe Moeder-liefde vond
Voor
ziele-pijn of ziele-wond
Steeds woorden, balsem-zachte.
En in
mijn harte zong weer vreugd
Van
idealen-volle jeugd
En
geestdrift-schoon verwachten.
En
daarom ook, uit dankbaarheid,
Is U
mijn eerste zang gewijd,
Een
liefde cantilene.
En
wat ik ooit nog zingen zal
Of
dichten, Moeder, U dat al,
U wijd ik het alleene !
ca. 1933 |
|
|
|
|
AAN MARIA IN DE MEI
O moeder, geef m’een hemeltaal
Lijk eng’lenmonden zingen.
Dat ik Uw Heerlijkheid verhaal,
In kleurenpracht Uw rijkdom maal’,
En ieder woord hčl overstraal
Met mijne jubelingen !
Want in m’n hart en over ’t land
is weer de Mei getogen.
En strooit z’n bloemen t ‘allenkant
Op veld en wei en wegenrand;
De aarde is een bloemenmand
en Gij staat blij gebogen !
Ofwel een wereld-wijd tapijt
In wonder kleurschakeeren,
Dat God alomme heeft gespreid,
En dat Zijn rijke heerlijkheid
Voor zijne Bruid thans weer bereidt
Opdat het ŕl U eere !
En in dees jonge lente-pracht
Het bloesemt allerwegen --
Heb ik Uw beeltenis gedacht
zooals mijn ziel U heeft verwacht:
Uw stil verschijnen, mild en zacht,
De witte Meimaand-zegen.
Uw handen vormen een pateen
Die Jezus houdt geheven.
Uw oogen zijn twee edelsteen’
Die hemel-zuiver en alleen
Gods licht weerstralen, dat geen één
Zoo zuiver weer kon geven !
En lelieblank is uw gewaad,
Een sneeuwen-zuivre glorie
Waarboven ’t hoog en rein gelaat
Nog in azuren sluier staat
Een velum dat God om U slaat
Want Gij zijt Zijn ciborie
Zijt Gij Ciborie, smett’loos rein,
Die God in U moogt dragen,
Laat ons dan Uw herauten zijn
En Uwen Naam, gelijk Gods schrijn,
Hoog heffen onder ’t baldakijn
Van deze Lente-dagen
ca. 1933 |
|
|
|
|
ANTIFOON
Omdat
de nood gestegen is
In
onze harten,
En
Uwe hemelzegenis
Zoo
dringende van noode is,
Bidt
ieder menschenhart tot U
Moeder van Smarten !
Omdat
Uw beeld beschermend staat
Boven
de hoofden,
En
boven het groote wereldkwaad
En
vlammen van den Broederhaat
Buigt
Gij Uw Moeder-zacht gelaat
Tot
wie geloofde ..
Omdat
G’Uw hoofd zoo minzaam laat
Tot
ons gebogen ….
-
Gelijk
een liefde-zuster gaat
Alomme weldoend, blij gelaat
En
zachte oogen ---
En
wijl Gij zeegnend nederschouwt,
En
ooit beschamen
Gij
niemand zult, die d’oogen houdt
Gericht op U, en handen vouwt :
Hebben wij alles U betrouwd
In
alle eeuwen. Amen.
23-1-1933 |
|
|
|
|
NACHT-ZUSTER
Er
lag een vriend naast mij in smart;
en
over hem gebogen
uw
zacht gelaat en zachte oogen
en ’t
kloppen van uw hart.
En uw
gestalte als een zegen
heel
teer genegen
over
hem…
En
Uwe stem
vond
fluister-woorden liefde-zacht
-
uw
stille kracht
die
in de zwijging van den nacht
die
over ons gekoepeld stond,
de
woorden vond
diep
uit uw hart,
gelijk een balsem op zijn smart
zacht
neergezegen… -
Zoo
is uw beeld mij bijgebleven
dat
immer in mijn blij herdenken blijft geschreven,
ontroerend beeld waarvoor ‘k slechts deze woorden vind:
de
liefde van een Moeder bij haar gebroken kind…
Leiden, Sint Anna-kliniek, 6 mei 1933 |
|
|
|
Anselmus noemde Gabriël zijn HEMELBROER. Een voorbeeld,
een beeld dat hem was voorgegaan, voor wie hij grote
bewondering had. Wellicht leek hij wel op de Gabriël die
hij in zijn gedichten beschrijft.
Ook de apostel Paulus fascineerde Anselmus.
Paulus en Gabriël, het zal geen toeval zijn; Gabriël de
boodschapper van God en Paulus de verkondiger van het
Evangelie.
|
SINT
PAULUS
Ik
ben de vratige vogel des Heeren,
nimmer verzadigd en immer belust !
Iedere ziel die ik win komt vermeęren
eeuwigen honger; een hart zonder rust,
zwerver voor God alle volk te bekeren;
na
ieder strand wenkt mij ginds weer een kust.
Elk
den gekruisigden Christus te leeren:
wie
was zich ooit stouter roeping bewust ?
Ik
ben de jager dien God heeft gezonden
over
de bergen en over de zee.
‘k
Word te Korinthe en Rome gevonden
immer
dezelfde, want God, Gij gaat mee !
Ik
ben een dwaas door de Liefde bevangen,
Joden
ten aanstoot en heiden ten spot.
Doch
ik heb niets wat ik niet heb ontvangen:
wat
ik verkondig is de Dwaasheid van God !
Dwaasheid die kwam alle wijsheid beschamen,
Dwaasheid van God in een Bethlehem-Kind …
Liefde die mens werd en God bleef tezamen
en
die de mensen zoo zéér heeft bemind
dat
Hij zich zelf tot den dood toe wou geven,
wijl
door Zijn dood alle Leven begint;
Die,
tusschen aarde en hemel verheven,
heerscht door het Kruis en de wereld verwint !
Dat
is de Dwaasheid die mij heeft gedreven,
dat
is de Liefde die steeds mij nog drijft,
wijl
‘t Kruis als een vlam in mijn ziel staat geschreven
en
Paulus op aarde een vreemdeling blijft.
Want,
sinds het vuur van den Christus mij brandde,
is
heel mijn leven Zijn machtige stem;
roep
ik ten hemel en trek door de landen,
mijn
hart blijft hier balling, een hunker naar Hem !
En
zoo lang wij den Vader daar boven ons weten,
En
den Zoon, -Die van Saulus tot Paulus mij riep-,
ter
rechter des Vaders in de glorie gezeten
en
ter linker den Geest Die in vuur mij herschiep:
zo
lang zal ik immer Zijn kruisdrager heeten
en
trek door de wereld om Christus verguisd.
Want
nimmer zal Paulus zijn zending vergeten:
Ik
predik den Christus en Christus gekruist !
9 juni
1933 |
|
|
|
|
AAN
MIJN HEMELBROER ST. GABRIEL
Gelijk een kind vertrouwvol schouwt
Naar
groote broer, en blijde houdt
Diens
hand omklemd, omdat het dit
Al
kinder-zekerheid bezit :
Dat
’t onbezorgd en veilig gaat
Als
’t zich door hem geleiden laat, --
Zoo
heb ik eens voor U gestaan
En
ben hetzelfde pad gegaan
Dat
Gij betrad. Met jongen moed
En
oogen vol van jubel-gloed
Ging
ik ’t blijde lenteland
In ‘t
diepend blauw een zonnebrand
Van
juichend rood, De heele lucht
‘Zonlicht vaandel. Feestgerucht
Van
vogel-vreugde, -- wijd en zijd
Lag
morgenvroegte blank gespreid.
Zoo
was de eerste jubeldag
Van
mijne roeping, die mij zag
U
volgend als een kind zoo blij
En
ook gelijk een kind nog vrij
Van
allen strijd en alle leed,
Van
alles wat niet “vreugde” heet.
O
Gabriël, en heden treed
Ik
voor Uw beeld, als een die weet
Wat
strijden is - - niet meer een kind
Dat
overal slechts bloemen vindt,
Doch
jongeling, en zal voortaan
Daarom nog dichter bij u staan.
Mijn
jonge oog peilt Uwen blik,
Den
hemel-diepen, Gij en ik
We
hebben beiden ’t woord verstaan
Van
uitverkiezing; laat ons gaan
Naar
’t hooge doel, getrouw wij beiden:
O Gabriël, wilt Gij mij leiden !
ca. 1933 |
|
|
|
|
O
Hemel-broer
Gij
zijt ons voor gegaan.
Uw
leven is een zonnebaan
Hoog
over zwakke menschelijkheden
Naar
’t hart van God !
En
onze jonge schreden
Willen hetzelfde pad
Met
reine geestdrift treden.
Doch
Gij, Gij kent wel onzen wankelmoed
Wij
schromen - -
Maar
in de zwakheid wordt de Kracht volkomen,
En
wie met God de eerste schrede doet
En
Hem getrouw blijft in zijn ziel,
En in
z’n hart nog kind:
Die
ongetwijfeld vindt
De
kracht tot verder gaan :
Dezelfde hemelbaan
Stralend naar God !
ca. 1935 |
|
|
|
Na de eerste wereldoorlog werden verschillende literaire
tijdschriften opgericht.
Was voorheen het werk van katholieke dichters vooral
bedoeld voor ´eigen parochie´, tussen de wereldoorlogen
vonden dichters elkaar in deze tijdschriften.
Anselmus las het tijdschrift ROEPING en was een
bewonderaar van Jac Schreurs die daarin publiceerde. Dat
deed ook de Vlaamse dichteres Reninca die in 1949 haar
dichtbundel EEN LIED DER MENSHEID aan hem opdroeg met
het bericht:
´…. waar leven en sterven heersen in gelijke pijn´.
Anselmus schreef voor het tijdschrift DE LINIE een
artikel over Zuster Marie Adolphine en het volgende
gedicht HART EN HOOFD publiceerde hij in 1947 in
GOLFSLAG, een kultureel Vlaams periodiek.
|
HART
EN HOOFD
Ik
weet van vele dingen
nog
niet de diepe zin.
Wie
kent van ’s harten zingen
de
wijze en ’t begin ?
Wie
kent de weg der winden,
’t
waarheen en waarvandaan ?
Wie
zal ’t mysterie vinden
van
eigen harte-slaan ?
Alleen de Welbeminde
Kent
zang čn wijze čn woord.
Want
zonder zoeken ’t vinden
Kan slechts wie ’t toebehoort…
1947 |
|
|
|
In de inleiding staat al: Anselmus heeft ons nooit
verteld over zijn oorlogsverleden.
De volgende gedichten zijn geschreven na de oorlog en
hierin kijkt hij terug. |
OPGANG
Wie bij ‘t keren en ’t gaan
der jaren, ook zich zelf hervonden
en van het tijdelijk bestaan
de diepe eeuw´ge zin verstonden,
hun wordt de wereld transparant
’n glimlach van Gods zegen;
de goedheid van Zijn Vaderhand
nabij en teer-genegen. –
Want Zijn omsluierd aangezicht
straalt door ’t kristal der aardse dingen
geschapen glanzen van Zijn licht
die ’t ongeschapen Schoon bezingen. –
Geen wisseling van tijd en waan
kan hen, in God verankerd, storen.
Wie zich van alles heeft ontdaan
wordt in bestendigheid herboren.
Hen maakt het lijden mild en vrij;
gelouterd stijgen oude zorgen
stil-zingend aan hun hart voorbij
als nevels aan de morgen.
Tot, boven tijd en ruimte uit
in Gods oneindigheid verloren,
hun Overgave zich besluit
in blijvend toe-behoren.
Gent, 24 december 1946 |
|
|
|
|
Wie
aan vele droeve dingen
uren
en dagen en tijden
geen
verbitterde
herinnering bewaart,
heeft
voor zichzelf en voor zijn lijden
vernieuwd leed al uitgespaard.
Wie
van verleden zonne-dagen
nog
blijvend vreugde mee kan dragen,
kan
het vertrouwensvol ook wagen
de
volgende tijden uit te dagen,
ook
zonder zekerheid over alle vragen,
wijl
geloof en vertrouwen de zorgen zullen dragen.
ca. 1975 |
|
|
|
|
WIJSHEID
Van ’t Hart als slot
want
zonder zoeken vinden
kan
slechts een welbeminde
die
zelfs ’t ongesproken zingen
van hart tot hart nog kan verstaan
ca. 1975 |
|
|