INHOUD HAGENAARS
HOME
POEZIE
TEKSTEN
AUTEURS

Print pagina

Albert Hagenaars
Spertijd

CHARTRES

 

Soms, lente en sterfte in het gemoed,

zie ik mezelf weer lopen in die ene mei,

die ene middag van bloesems en zachte regen;

 

loop ik door de heuvellange Rue Saint-Brice

opnieuw tussen de kathedraal en Le Coudray,

tot aan de zwellende Eure, tot aan het monument,

 

dichtgroeiend moment van een grote oorlog,

dat een onderstroom van vorige namen vormt

die gaandeweg door een andere diepte voert,

 

waar de benedenstad met haar zware zerken,

kastanjebomen en voor immer lege cafés

verloren aan de bewierde trappen hangt.

 

Overal achter de gesloten ogen richten

natte korenschoven zich op uit de dood.

Langzaam wordt de avond in hem donker.

 

 

 

CHARTRES

 

Sometimes, spring and mortality in the heart,

I see myself walking again in that one May,

this one afternoon of blossoms and soft rain,

 

descending again the long Rue Saint-Brice

between the cathedral and Le Coudray,

as far as the swelling Eure and the monument,

 

its fading moments of a great war,

that an undercurrent of past names forms,

which gradually leads through to another depth,

 

where the lower town with her heavy slabs,

chestnut trees and forever empty cafés

hangs lost on the algeae-covered stairs.

 

Everywhere, behind the closed eyes,

the wet sheaves of grain rise from death.

Slowly, the evening grows dark in him.

 

Translation: Cathy East

 

 

 

MAAGDENBURG

 

Grauwe velden. Gesloten land. Wankelend

rijdt de trein door dit landschap waaruit

alle lucht gezogen is. Dat van mij gescheiden is.

 

Een herinnering splijt plots de reis, opent de bol,

daar wordt tussen de bronzen randen mijn mond

een nap op de bevleesde ruimte van de ander

 

en in een verwarrend beeld van sikkels

en sterren, sintels, stoom en roestende bruggen

en vertrouwde armen die zich wit en mager

 

uit een achtergrond van dood water naar mij uit-

strekken, schuift Maagdenburg, verzakt in haar

decor van verouderde gieterijen, voorbij.

 

Nog opent het bevreesd gezicht op de ruit de mond

voor een afwerend nee. Geen geluid. Dan weer

vale akkers. Verboden land. Wankelend.

 

 

 

MAGDEBURG

 

Dreary fields. Closed land. Rocking,

the train drives through this landscape where

all the air is sucked out, separate from e.

 

A memory suddenly splits the trip, opens

the sphere. There, between the bronze edges,

my mouth anticipates her semblance

 

and in a confusing image of sickles and stars,

cinders, steam and rusting bridges

and trusted arms, white and emaciated,

 

that stretch out to me from a background

of stagnant water, Magdeburg, sinking in her

decor of deteriorated steel mills, slips past.

 

Still, the fearful face on the windows opens

its mouth for a resisting no. No sound. Then again

barren acres. Forbidden land. Rocking.

 

Translation: Cathy East

 

 

 

MONTREUIL

 

Voor pa

 

Door de mortel van Montreuil loop ik

een verlaten zondag uit, in de klanken

van een bekende opera denkend aan jou

en je drang naar zee, verre landen.

 

De versie van thuis, door jou zacht mee-

gezongen, overstemt die van hier, schallend

uit schrale kozijnen. En nog verder vouw

ik je vleugels in me open: duizelend

 

aan de kust van Parijs, op een viaduct

over de Périphérique, schommel ik weer

in de loverrijke hof, jij duwend in de diepte,

ik een en al hoogtevrees boven de barakken

 

vol honger van Zuffenhausen en Fellbach,

en hoger nog, tot tussen de zeemeeuwen

van onze geboortestad, krijsend om het witst.

Heimwee, in zwarte zwermen, snerpende aria’s.

 

 

 

MONTREUIL

 

For my father

 

Through the mortar of Montreuil, I walk

out from an abandoned Sunday, in the sounds

of a well-known opera, thinking of you

and your urge for the sea, far lands.

 

The version played at home, you softly sang

along with, drowns out the one here,

deafening from chapped window frames.

And still further I unfold your wings in me:

 

staggering on the coast of Paris, on an over-pass

of the Périphérique, I am swinging again

in a dense foliage; you pushing from the depths,

me, dizzying above the prison barracks

 

full of hunger in Zuffenhausen and Fellbach,

and higher still, amongst the sea gulls

of our native town, screaming in white.

Homesick, in black flocks, piercing arias.

 

Translation: Cathy East

 


 

 

SPERTIJD. 1e druk 1982, 2e dr. 1983, 3e dr. inclusief Engelse vertaling 1996. Uitg. WEL, Bergen op Zoom.

 

Deze bundel van Albert Hagenaars is bijzonder mooi gepresenteerd. De poëzie behandelt met goed gevolg de wisselwerking tussen de mens en het stedelijke landschap en tevens de crisis, in de zin van de ouderdomsverschijnselen, van een beschaving en in die van de persoonlijke crisis van de dichter, in de taal. Een goede dichtbunde!.

Lic. Kris Geerts, Boekengids, 1982.

 

Een logische stap in deze voortdurend evoluerende bundel is de makro-opname van één stad, in dit geval Parijs, op zich een ideaal dekor vol afwisseling, verval, dekadentie, vitaliteit en al dat bijna tegenstrijdige welhaast simultaan. Het pleit voor de kennis en kunde van de dichter Hagenaars dat hij al deze aspekten in deze cyclus gedichten heeft verwerkt. Je ontdekt voortdurend nieuwe elementen, die de gedichten steeds verrijken. De koper van Spertijd krijgt van ondergetekende levenslange garantie op vorm & inhoud van deze Poëzie.

Frank Pollet, Yang, 1983.

 

Stilistisch vertoont Albert Hagenaars een opvallende voorkeur voor het kwatrijn. Zijn beeldspraak getuigt van een sterk poëtische trefkracht.

Remco Ekkers, Poëziekrant, 1985.