CHARTRES
Soms,
lente en sterfte in het gemoed,
zie
ik mezelf weer lopen in die ene mei,
die
ene middag van bloesems en zachte regen;
loop
ik door de heuvellange Rue Saint-Brice
opnieuw
tussen de kathedraal en Le Coudray,
tot
aan de zwellende Eure, tot aan het monument,
dichtgroeiend
moment van een grote oorlog,
dat
een onderstroom van vorige namen vormt
die
gaandeweg door een andere diepte voert,
waar
de benedenstad met haar zware zerken,
kastanjebomen
en voor immer lege cafés
verloren
aan de bewierde trappen hangt.
Overal
achter de gesloten ogen richten
natte
korenschoven zich op uit de dood.
Langzaam
wordt de avond in hem donker.
CHARTRES
Sometimes,
spring and mortality in the heart,
I
see myself walking again in that one May,
this
one afternoon of blossoms and soft rain,
descending
again the long Rue Saint-Brice
between
the cathedral and Le Coudray,
as
far as the swelling Eure and the monument,
its
fading moments of a great war,
that
an undercurrent of past names forms,
which
gradually leads through to another depth,
where
the lower town with her heavy slabs,
chestnut
trees and forever empty cafés
hangs
lost on the algeae-covered stairs.
Everywhere,
behind the closed eyes,
the
wet sheaves of grain rise from death.
Slowly,
the evening grows dark in him.
Translation:
Cathy East
MAAGDENBURG
Grauwe
velden. Gesloten land. Wankelend
rijdt
de trein door dit landschap waaruit
alle
lucht gezogen is. Dat van mij gescheiden is.
Een
herinnering splijt plots de reis, opent de bol,
daar
wordt tussen de bronzen randen mijn mond
een
nap op de bevleesde ruimte van de ander
en
in een verwarrend beeld van sikkels
en
sterren, sintels, stoom en roestende bruggen
en
vertrouwde armen die zich wit en mager
uit
een achtergrond van dood water naar mij uit-
strekken,
schuift Maagdenburg, verzakt in haar
decor
van verouderde gieterijen, voorbij.
Nog
opent het bevreesd gezicht op de ruit de mond
voor
een afwerend nee. Geen geluid. Dan weer
vale
akkers. Verboden land. Wankelend.
MAGDEBURG
Dreary
fields. Closed land. Rocking,
the
train drives through this landscape where
all
the air is sucked out, separate from e.
A
memory suddenly splits the trip, opens
the
sphere. There, between the bronze edges,
my
mouth anticipates her semblance
and
in a confusing image of sickles and stars,
cinders,
steam and rusting bridges
and
trusted arms, white and emaciated,
that
stretch out to me from a background
of
stagnant water, Magdeburg, sinking in her
decor
of deteriorated steel mills, slips past.
Still,
the fearful face on the windows opens
its
mouth for a resisting no. No sound. Then again
barren
acres. Forbidden land. Rocking.
Translation:
Cathy East
MONTREUIL
Voor
pa
Door
de mortel van Montreuil loop ik
een
verlaten zondag uit, in de klanken
van
een bekende opera denkend aan jou
en
je drang naar zee, verre landen.
De
versie van thuis, door jou zacht mee-
gezongen,
overstemt die van hier, schallend
uit
schrale kozijnen. En nog verder vouw
ik
je vleugels in me open: duizelend
aan
de kust van Parijs, op een viaduct
over
de Périphérique, schommel ik weer
in
de loverrijke hof, jij duwend in de diepte,
ik
een en al hoogtevrees boven de barakken
vol
honger van Zuffenhausen en Fellbach,
en
hoger nog, tot tussen de zeemeeuwen
van
onze geboortestad, krijsend om het witst.
Heimwee,
in zwarte zwermen, snerpende aria’s.
MONTREUIL
For
my father
Through
the mortar of Montreuil, I walk
out
from an abandoned Sunday, in the sounds
of
a well-known opera, thinking of you
and
your urge for the sea, far lands.
The
version played at home, you softly sang
along
with, drowns out the one here,
deafening
from chapped window frames.
And
still further I unfold your wings in me:
staggering
on the coast of Paris, on an over-pass
of
the Périphérique, I am swinging again
in
a dense foliage; you pushing from the depths,
me,
dizzying above the prison barracks
full
of hunger in Zuffenhausen and Fellbach,
and
higher still, amongst the sea gulls
of
our native town, screaming in white.
Homesick,
in black flocks, piercing arias.
Translation:
Cathy East
SPERTIJD.
1e druk 1982, 2e dr. 1983, 3e dr. inclusief Engelse vertaling
1996. Uitg. WEL, Bergen op Zoom.
Deze
bundel van Albert Hagenaars is bijzonder mooi gepresenteerd. De poëzie
behandelt met goed gevolg de wisselwerking tussen de mens en het
stedelijke landschap en tevens de crisis, in de zin van de
ouderdomsverschijnselen, van een beschaving en in die van de
persoonlijke crisis van de dichter, in de taal. Een goede dichtbunde!.
Lic.
Kris Geerts, Boekengids, 1982.
Een
logische stap in deze voortdurend evoluerende bundel is de makro-opname
van één stad, in dit geval Parijs, op zich een ideaal dekor vol
afwisseling, verval, dekadentie, vitaliteit en al dat bijna
tegenstrijdige welhaast simultaan. Het pleit voor de kennis en kunde van
de dichter Hagenaars dat hij al deze aspekten in deze cyclus gedichten
heeft verwerkt. Je ontdekt voortdurend nieuwe elementen, die de
gedichten steeds verrijken. De koper van Spertijd krijgt van
ondergetekende levenslange garantie op vorm & inhoud van deze
Poëzie.
Frank
Pollet, Yang, 1983.
Stilistisch
vertoont Albert Hagenaars een opvallende voorkeur voor het kwatrijn.
Zijn beeldspraak getuigt van een sterk poëtische trefkracht.
Remco
Ekkers, Poëziekrant, 1985.