INHOUD HAGENAARS
HOME
POEZIE
TEKSTEN
AUTEURS

Print pagina

Albert Hagenaars
Intriges

PROJECTIE

 

De stad valt, veld geworden, stil.

Slechts lege staken steken uit de sneeuw

schuin omhoog, als enig teken van wat

ook innerlijk niet meer te verhinderen is.

 

In de gangen flakkert een laatste licht.

Buizen staan op springen. Geen metro rijdt

nog terug naar het eindpunt waar alles eens

begon. Zelfs de roosters vriezen dicht.

 

Nu wordt zijn etage ruim en licht, kan hij

ademloos voor het raam blijven staan, waarop

het verleden zich, haperend nog, projecteert:

 

Heide tot aan de bosrand in hevige bloei.

Klokken katholiek dreigend in de verte.

Haar in het zand gesmoorde kreet. Het bloed.

 

 

 

DE KERSENBOOM

 

In de nacht lig ik volledig wakker.

Op de muur schuift de maan over

de velden van het vervalst weleer.

 

Vogels wroeten onder de pannen.

Een tak schaaft over het kozijn

steeds weer, steeds valt alles bloot.

 

De anderen slapen hoog met open ogen.

Als gestorven lig in de diepte

van een vreemd verlangen onder hen.

 

Dan valt, door zijn eigen schuldige

armen heen, het eerste kind uit de boom.

Iedereen slaapt. Het blijft doodstil.

 

 

 

ZEKERHEID

 

De dreigende lucht van oud groen. De bladeren

die nauwelijks aan de indruk onttrokken

worden, dat hij door een vergeten veld gaat

 

en vastloopt. De stilte, en dan de eerste

zware druppels weer. Inkt in zuigend gras en

verder binnenwaarts nog, op het gesloten graf.

 

De zekerheid dat ik schrijf, rustig thuis,

aan het raam met uitzicht op deze stad.

Lawaai vanuit de diepte der boulevards.

 

Toch dacht ik even weer verdwaald te zijn,

te zoeken naar iets, of iemand, krampachtig

eigenlijk, alsof ik er zélf van afhing.

 


 

 

INTRIGES. Uitgeverij In de Knipscheer, Amsterdam, 1986.

 

Waar Hagenaars ook over schrijft, of het nu gaat over het leven in grote Europese steden of over de vervreemding van het eigen verleden, telkens onthult zich een onvermoeibaar streven naar (her)formulering van de dichterlijke plaatsbepaling. En laat ik het onomwonden zeggen: Albert Hagenaars weet waar hij het over heeft, kent de wetten van het vers en laat zich niet verleiden tot klakkeloze opname in de oneigenlijke verzuiling van onze dichtersbent.

Joost Zwagerman, Vrij Nederland, 1986.

 

Het verwerken van sterk symbolisch geladen motieven en de ongewone, koele, soms zelfs sinistere beeldspraak verlenen de toon van deze poëzie iets obsessioneels en vaak iets intrigerends.

Prisma Lectuurvoorziening, 1986.

 

In deze bundel geeft de nog vrij jonge dichter blijk van een opmerkelijk trefzeker en poëtisch talent. Zo slaagt hij erin om een haarscherpe waarneming en sfeerschepping te verbinden met een symbolisch-verbredende dimensie, die het anekdotische niveau helpt te overstijgen. Een boeiende bundel, die doet uitkijken naar verder werk.

Boekengids, 1986.

 

Taalstructuren die hun spanning ontlenen aan een geheimzinnige moeilijk ontleedbare uitstraling. Taalbouwsels waarin als het ware het artistieke temperament van de dichter rechtstreeks werd neergeslagen. Dit neerslaan en uitstralen levert dan een poëzie op die niet in proza kan worden omschreven, maar wel sterk is en fascineert. Raadselachtig, verre van makkelijk, markant en mooi.

Jan Elemans, Brabantia, 1986.