Piet
(Petrus Martinus) en Leo (Leo Adrianus Cornelus) Heerkens werden
respectievelijk geboren op 4 november 1897 en 17 januari 1904 als zoons
van Petronella Maes (geb. 7 nov. 1872) en Johannes Gerardus Martinus
Heerkens (geb. 26 juni 1860). Het gezin woonde aan de Korvelseweg te
Tilburg.
Piet
begon in april 1914 zijn missionarissenstudie aan het missiehuis Sint
Willibrordus te Uden, om opgeleid te worden tot missionaris van de -uit
Duitsland afkomstige orde-Congregatie van het Goddelijk Woord (Verbum
Dei).
In
juli 1918 vertrok hij naar Oudenbosch. Negen jaar later, op 6 februari
1927 ontving hij zijn priesterwijding te Teteringen. In het missiehuis te
Steyl ontving hij het missiekruis uit handen van de Berlijnse nuntius
Eugenio Pacelli, de latere paus Pius XII. In september van datzelfde jaar
vertrok hij per schip naar Flores, Indonesië.
[…]
Zijn
werkterrein lag aanvankelijk in Rekos, aan de westkant van het eiland.
Daar trok hij van kampong naar kampong, maar dit heen en weer reizen werd
hem al gauw te zwaar. Wel kreeg hij een groeiende belangstelling voor de
plaatselijke gewoonten, verhalen en tradities, hetgeen uitmondde in het
schrijven van 2 boeken: "Flores de Manggurai" en "Sinjo de
slimme aap". Bovendien schreef hij kort daarop "In de goudmijn
van Rome", een
religieus
werk. Ze verschenen in 1930 en 1932.
Later
verscheen bij uitgeverij N. V. Lecturis in Eindhoven de Indische roman
"Ola Wolo", in 1938 gevolgd door "Ria Rago", een
Adat-roman uit de Timor-archipel, uitgegeven door het Poirtersfonds te
Eindhoven.
Van
1929 tot 1933 was hij leraar en -tijdelijk- prefect op het kleinseminarie
te Toda-Belu. […]
Van
1933 tot 1936 was hij pastoor in Sika, Midden-Flores. In die tijd begon
hij zijn eerste gedichten te schrijven in Tilburgs dialect, omdat hij tot
de ontdekking was gekomen, dat niet alleen de mensen in zijn missiegebied,
maar ook de mensen in zijn geboorteplaats hun eigen taal, gewoonten en
verhalen hadden.
Zijn
eerste "probeersels" stuurde hij op naar zijn broer Leo, die
kort na Piets terugkeer in Nederland (juli 1936) zelf ook gedichten in
dialect begon te schrijven.
Leo
hield zich op allerlei terreinen bezig. Aanvankelijk, toen hij nog in
Tilburg woonde, had hij een houtwerkplaats aan de Korvelseweg, waar hij
onderdelen vervaardigde voor de; textielindustrie, zoals klossen, spoelen
e.d. Hij woonde daar tot 1928.
Hij
trouwde op 24 augustus 1929 met Catherina Wilhelmina Verwey.
Na
zijn verhuizing naar Helmond begon hij daar een wasserij (die nog steeds
bestaat onder de naam Lavans en 'in de familie' is). De zakelijke
kant liet hij over aan zijn vrouw. Zelf hield hij zich veel meer bezig met
schilderen, boetseren, dichten, componeren, piano en orgel spelen en
uitvindingen doen:
zo
kwam hij op een zaterdagavond rond tien uur naar binnen en zei tegen z'n
vrouw: " 't is klaar! Kom maar es kijken." Zijn uitvinding
behelsde een aanjager voor de stoomketel. Zijn vrouw ging mee de wasserij
in en toen hij het apparaat in werking wilde stellen, stond alles onder
stroom, zodat hij een behoorlijke opdonder kreeg, hetgeen hem er niet van
weerhield, er aan verder te knutselen.
Met
niet meer gereedschap dan een aardappelmesje, 'n stuk glas en wat
schuurpapier bouwde hij soms violen. Ook in dit geval ging er weer iets
mis: toen hij een zojuist voltooid instrument aan zijn vrouw wilde laten
zien, struikelde hij en liet de viool kapot vallen. Met zijn schilderkunst
ging het beter. Aanvankelijk werkte hij op linnen, maar omdat hij nogal
gauw geneigd was, te zeggen: "hier heb je 't", wanneer iemand
het mooi vond, raakte hij spoedig door zijn materialen en werkte daarna op
allerlei achtergronden, zoals schuurpapier en planken.
Niet
altijd gingen zijn schilderijen gratis weg.
Zo
heeft Leo zijn piano verdiend met het schilderen van een kruisweg in
opdracht van Piet. De op grote houten panelen geschilderde staties hangen
in de missiekerk van Flores. Later is hij ook orgel gaan spelen. Via een
zwager kwam Leo in contact met de prelaat van de Norbertijnen te Heeswijk,
wiens portret hij moest schilderen. Op een zondagmiddag kwam deze kijken
en poseren. Leo zette een groot stuk linnen tegen de schutting, zette er
een stoel voor en begon te schilderen. Een begeleider van de prelaat had
als commentaar "dat het niet zo goed leek", waarop Leo tegen de
prelaat zei: "Ik heb boven nog wel meer stukken staan". Hij
troonde hem mee naar de rommelzolder, waar zij onder de poetsdoeken door
moesten kruipen.
Toen
de prelaat weer beneden kwam zei hij tegen Leo's vrouw: "Mevrouw, wat
heeft u een gezellig huis!"
Piet
keerde in 1936 terug uit de missie en werd door twee broers en een zus
afgehaald in Frankrijk, waarna zij met de trein naar Nederland reisden.
In
het missiehuis te Teteringen werd geen aandacht aan zijn terugkeer
geschonken. Na een korte ziekte, waarbij hij in Tilburg verpleegd werd
door zijn zus To, vertrok hij naar de Zusters te Veldhoven, waar hij
direct weer begon te schrijven. Daar vertaalde hij o.a. het werk van
Thomas a Kempis.
Een
van de redenen die hij gaf om niet meer terug te keren naar Teteringen,
was dat hij daar niet mocht roken, terwijl hij dat veel te graag deed.
"Ze kunnen me nog meer vertellen", zei hij dan.
Vanuit
Veldhoven ging hij regelmatig assisteren bij zijn broer Jan (geb.
3-8-1894) pastoor in Valkenswaard. In deze plaats zaten zij ook bij de
ondergrondse tijdens de Tweede Wereldoorlog. Achter het altaar in de kerk
hadden zij een geheime zender verborgen.
Na
in januari 1944 een zware maagoperatie ondergaan te hebben in het
Binnen-Ziekenhuis te Eindhoven, overleed hij er op 28 januari van dat
jaar. Hij werd begraven op het kerkhof van het missiehuis te Helvoirt.
Later is het kerkhof overgebracht naar Teteringen.
Enkele
van de gedichten van Piet zijn al tijdens zijn leven terechtgekomen in de
zangbundel "Nederlands Volkslied". De muziek ervan werd
geschreven door Leo.
Behalve
twee à drie liedjes die daar in druk verschenen zijn, heeft Leo nog
ongeveer 120 liederen geschreven, waarvan 45 op teksten van hemzelf of
Piet. De overige zijn op teksten van B. v. Meurs, G. Gezelle e.a.