VOLKSDEVOTIE
EN DE LUST TOT PELGRIMEREN IN TILBURG EN OMGEVING
Op
zaterdag voor Pinksteren en op Eerste en Tweede Pinksterdag 1998
trok voor de 73-ste keer de Voetgangersbedevaart
Baarle-Nassau/-Hertog en omstreken naar Scherpenheuvel. Tot de
omstreken behoort in dit geval ook Tilburg. Van de ongeveer honderd
deelnemers die de pelgrimage over 120 kilometer in drie dagen te
voet doen, komen er vier tot vijf uit Tilburg. Het merendeel is
Alphenaar, ook Belgen uit bijvoorbeeld de grensgemeente Weelde gaan
mee en er is een handjevol Goirlenaren en Baarlenaren. Van de
Tilburgers is Kees Lavrijsen (58) het langst van de partij. Hij
begon op zijn 25-ste, maakte tot op heden dertig tochten mee,
ontwikkelde zich tot voorbidder onderweg en maakt zich verder nuttig
als EHBO-er. Ook die laatste taak moet niet licht worden genomen:
eens moesten hij en zijn twee mede-EHBO-ers anderhalf uur aan een
stuk blaren prikken. Waarmee maar gezegd wil zijn dat de voettocht
over Turnhout wat betreft lichamelijke inspanning geen flauwe kul
is. De meesten beginnen een paar weken tevoren met een beetje
trainen. Alles bij elkaar heeft dat niet veel om het lijf. En moe
dat ze zijn als ze op de middag op Tweede Pinksterdag terugzijn...
Kees
is een gelovig man die elke zondag kerkt. Hij is in dat opzicht een
uitzondering onder de voetpelgrims naar Scherpenheuvel. Voor de
eerste keer liep hij mee om het gewoon een keer mee te maken. Het
beviel hem goed. Zijn ervaring is dat de pelgrim dan wel lichamelijk
aan het eind van zijn Latijn is, maar geestelijk voldaan huiswaarts
keert. Dat laatste niet zozeer vanwege het bidden, maar meer doordat
hij drie dagen met heel andere dingen bezig is dan in de praktijk
van alledag. De pelgrims helpen elkaar. Ze maken samen van alles
mee. Lachen met elkaar. Vertellen bakken. Ze praten met elkaar,
waarbij Kees het contact met de jongeren in de groep het meest op
prijs stelt. Wanneer immers is een mens van zijn leeftijd in staat
met hen langdurig en serieus van gedachten te wisselen? Voor de
gewezen loodgieter is de laatste jaren de devotie in zijn motivatie
belangrijker geworden. "Je wordt wat ouder. Je gaat meer
nadenken over bepaalde zaken. Je ziet in dat het leven betrekkelijk
is."
De
keren dat Kees verstek moest laten gaan zijn op de vingers van een
hand te tellen. Een keer werd zijn dochter geboren. Een andere keer
had hij het zo in zijn rug dat zijn vrouw zei: "Ge blèft mar
ens ene keer tèùs." Wie de voettocht een keer moet laten
lopen, voelt zich uit zijn doen, is zijn ervaring. De pelgrimage is
een traditie, een vast ritueel, te vergelijken met steeds
terugkerende jaarfeesten als Sinterklaas of Kerstmis of Nieuwjaar of
de vakantie. De pelgrim kan het pelgrimeren niet meer missen. Hij
leeft er naar toe. Maar in 1998 was er onder de bedevaartgangers die
op zaterdagmorgen klokke zeven bij de Remigiuskerk van Baarle-Hertog
vertrokken geen Kees Lavrijsen te bekennen. Bij hem is kanker aan de
botten vastgesteld. De 120 kilometer te voet afleggen is een te
grote opgave. Daarom is hij per auto gegaan met de intentie eens een
keer voor zijn eigen gezondheid te bidden. Andere jaren betroffen de
intenties altijd anderen, zieken uit zijn omgeving bijvoorbeeld.
Voor jongeren wil hij gaande de tocht wel eens spontaan een
Rozenhoedje hemelwaarts zenden voor het slagen voor een examen.
Onderweg hoort hij ze praten over deze perikelen en besluit de
Tilburger aan Maria te vragen voor de examenkandidaten een goed
woordje te doen bij Onze Lieve Heer. Vreemd is dat trouwens niet. In
het lijstje verzoeken om verhoring, bijvoorbeeld te raadplegen in
het boek dat ligt bij het beeld van de Zoete Lieve Moeder van den
Bosch, scoren examens in zijn algemeenheid en die voor een rijbewijs
in het bijzonder zeer hoog.
Tot
zijn genoegen heeft Kees vast kunnen stellen dat jongeren de laatste
jaren devoter zijn geworden. Onder jongeren verstaat hij deelnemers
van een jaar of tien, de jongsten, tot een jaar of 25. Mits niet
getrouwd - bij het ja-woord ligt voor hem de deadline van de jeugd.
Ze maken meer dan de helft uit van het totaal aantal voetpelgrims
dat de laatste jaren enigszins stabiel rond de honderd ligt. Veertig
jaar geleden, voordat een neergang begon, waren er plusminus 125
lopers. Indachtig het nadrukkelijk stempel van de katholieke kerk op
de samenleving toen, zijn die honderd van nu dus zo gek nog niet.
Want tegenwoordig is er geen plicht, geen sociale dwang of gewoon
omdat meneer pastoor het wou. Het aantal van om en nabij de honderd
komt ook in een ander daglicht te staan wanneer wordt bedacht dat
pelgrimeren tegenwoordig veel meer individueel dan in groepsverband
gebeurt. Een jaar of tien geleden waren er nog maar 36 deelnemers,
het absolute dieptepunt in de geschiedenis van deze bedevaart die 73
jaar geleden in georganiseerd verband begon. Daarvoor gingen de
pelgrims in verschillende, veel kleinere groepjes en op andere
dagen, zoals Hemelvaart. Waarom men besloot tot een georganiseerd
trekken langs Vlaamse wegen is niet bekend. Dat de groep voortaan
met Pinksteren trok, is wel te verklaren; het heeft te maken met het
Tilburgse voorbeeld. In 1865 nam Lauke Lemmens het initiatief tot de
eerste groepsbedevaart van Tilburg naar Scherpenheuvel. Dit
bedevaartsoord werd daarvoor wel veel door de Tilburgers bezocht,
maar altijd individueel, waaronder in dit geval kleine groepjes
moeten worden verstaan. Lauke en zijn groep werkmensen vertrokken op
zaterdag voor Pinksteren.
JONGEREN
De
intensieve ontmoetingen van Kees Lavrijsen met jongeren onderweg
hebben hem geleerd dat de jeugd behoorlijk bezig is met de vraag wat
er nou precies méér is tussen hemel en aarde. Verrast was hij de
afgelopen jaren door de bij herhaling gestelde vraag: "Kees,
gij bidt allemaal wel voor, mar wè bidde nou precies?"
Jongeren kennen de gebeden niet meer die eens dusdanig in het hoofd
zijn gestampt dat ouderen ze tot op hoge leeftijd zonder een woord
te missen kunnen opdreunen. Dat beseffend wordt een mens stil als
hij in een verpleeghuis een demente man het grootste deel van de dag
bedevaarten ziet lopen onder het zingen van reeds lang vergeten
pelgrimsliederen. Een demente vrouw probeert hem te overstemmen met
het Engel des Heren.
Jongeren
willen volgens Lavrijsen wel bidden, maar zonder kennis daarvan
houdt het op. Logisch. Op hun verzoek heeft hij de gebeden in 1998
op papier gezet en uitgedeeld. "Ze bidden niet omdat ze het
niet kennen, niet omdat ze niet willen." Onder het bidden
onderweg van Baarle naar Scherpenheuvel houdt iedereen de mond.
Sigaretten worden gedoofd als Kees aangeeft dat hij het tijd vindt
om weer eens met een Rozenhoedje aan te vangen. Zij die niet bidden,
komen volgens Kees’ ervaringen wel in een andere sfeer terecht:
"Je merkt dat iedereen tijdens het bidden heel sterk bij
zichzelf blijft, niet in beslag wordt genomen door het leven om ons
heen. Eigenlijk is het lopend mediteren."
Gemiddeld
eens per uur zet Kees een Rozenhoedje in. Inclusief gebeden als de
Geloofsbelijdenis en een stel schietgebedjes duurt dat een minuut of
tien. Het wegverkeer bepaalt het moment van het bidden. Op een
drukke weg wordt niet gebeden. Niet uit schaamte - passanten op de
fiets zwijgen gepast - maar uit practische overwegingen. De auto’s
maken zoveel lawaai dat de persoon die naast Kees loopt deze
geoefende, dus hard getaalde voorbidder niet eens kan horen. Vandaar
dat het hardop gebeden Rozenhoedje vooral luid en duidelijk
weerklinkt in de rustige ochtend- en avonduren en op stille
landbouwwegen. Een Belgisch trekpaard spitst de oren als de
Weesgegroetjes over ijle ochtendnevels honderden meters ver dragen.
Soms worden Marialiedjes ingezet, bijvoorbeeld bij het naderen van
de op een heuvel gelegen abdij van Averbode. De liedjes hebben met
elkaar gemeen dat ze min of meer een marstempo hebben. Dat loopt
lekkerder. Met het bedevaartsvaandel voorop slingert de stoet zich
omhoog. Het zou zo een tafereel uit de film Noveciento (1900) kunnen
zijn. Dan zwaait de poort van de abdij open. De pelgrims trekken
zingend de binnenplaats op. De abt wacht ze op. De eerste
overnachting is in de abdij, een buitenkansje, op zich al een
beloning voor de zere voeten. De talrijke bezoekers van Averbode
komen niet verder dan de kerk. De paters hechten aan hun rust, maar
maken al decennia een uitzondering voor de pelgrims uit Baarle en
omstreken. De volgende morgen rond zeven uur, precies 24 uur na het
vertrek in Baarle, bereikt het gezelschap zijn doel en kan het
bidden in de basiliek beginnen.
VOLKSDEVOTIE
De
Voetgangersbedevaart Baarle-Nassau/Hertog en omstreken naar
Scherpenheuvel en de beleving daarvan door iemand als Kees Lavrijsen
is een mooi voorbeeld van hedendaagse volksdevotie, het pelgrimeren
in het bijzonder. Volksdevotie, met de nadruk op het maken van
pelgrimstochten, is de laatste jaren sterk in opkomst. Dit fenomeen
is wereldwijd en beperkt zich niet tot de christelijke kerk. Ook
gelovigen van andere wereldreligies als de islam pelgrimeren er
lustig op los. De islam kent slechts een officiële bedevaart, die
naar Mekka. Eens in het leven moet een moslim naar deze heiligste
plaats van de islam in Saoedi-Arabië. Twee miljoen pelgrims in
Mekka is tegenwoordig normaal. Maar los van het verplichte Mekka
gaan moslims nu ook op bedevaart naar andere heilige plaatsen,
hoewel deze religie officieel dus slechts een pelgrimage kent.
De
toename van de volksdevotie houdt gelijke tred met de ontwikkelingen
binnen de institutionele religies. Naarmate die dogmatischer worden,
vallen de gelovigen meer terug op volksdevotie. Dat is niets nieuws.
Deze ontwikkeling is van alle tijden: door het aanscherpen, het
verharden van de officiële leer, nam de volksdevotie ook in het
verleden toe. In die gevallen grijpen mensen terug op oermodellen,
die zich niets aantrekken van reguliere religies en hun voor een
leek niet of nauwelijks te begrijpen dogma’s en leerstellingen. De
leiders daarvan zien dat niet zo zitten en schilderen volksdevotie
daarom af als bijgeloof. ‘Maar deze mensen zijn niet ongelovig,
maar andersgelovig’, heeft de missioloog Frans Wijsen daarover in
zijn boek ‘Geloven bij het leven’ gezegd. Hij vindt het verkeerd
wanneer de kerk of haar vertegenwoordigers de diepgewortelde
volksdevotie afdoen als bijgeloof. Wijsen is docent aan de
Katholieke Universiteit Nijmegen. Zijn boek is gebaseerd op zijn
onderzoek naar de geloofsbeleving in de wijk Wittevrouwenveld in
Maastricht, waar mensen wijwater drinken om van een kanker te
genezen, pastoors vragen boze geesten uit hun huis te verdrijven
door middel van een zegening. Hetzelfde gebeurt in Tilburg, waar
mensen weer water gingen putten in het Peerke Donders Putje toen
Nederland in 1993 zo’n natte winter had dat niet alleen Limburg
onder dreigde te lopen, maar er ook weer een bodempje grondwater in
het putje kwam te staan. Eind zeventiger jaren meende een bewoner
van een weverswoning aan de Hasseltstraat dat bij hem een klopgeest
huisde. Hij kreeg de pastoor van de Hasseltse kerk zover dat hij het
huis zegende. De klopgeest deed er vanaf dat moment het zwijgen toe.
Wijsen
ontmoette tijdens zijn onderzoek in de Maastrichtse volkswijk mensen
die permanent een (electrische) kaars branden voor een
heiligenbeeld, die een huisaltaartje hebben in de huiskamer of een
Lourdesgrotje in de tuin, die niet in hun auto stappen zonder de
medaille van de Heilige Christoffel een keer aan te raken, die
kaarsjes branden in kapelletjes en die vrij massaal op bedevaart
gaan. Naar Wittem bijvoorbeeld waar het bezoek aan het pelgrimsoord
van de Heilige Gerardus Majella tussen midden jaren ’70 en midden
jaren ’80 verdubbelde en nu rond de 300.000 per jaar bedraagt. ‘Mensen
die aan de rand van de kerk leven’, zegt Wijsen daarvan, ‘kunnen
tot de kern van het geloof zijn doorgedrongen’. In de kerk komt
men op ‘scharniermomenten’ in het leven, zoals doop, huwelijk en
begrafenis. De Eerste Communie kan daar gerust aan worden
toegevoegd, tegenwoordig meer beleefd als een rite de passage - en
in Tilburg aanleiding voor een voor deze ‘Moderne Industriestad’
zeldzaam spraakmakende reclamecampagne.
DRIE
NIEUWE KAPELLETJES
Terwijl
enerzijds de kerken steeds leger zijn, raken de kapelletjes steeds
voller. Iedereen heeft iets religieus in zich, maar velen hebben een
hekel aan een verplicht nummertje op uur en tijd als het bijwonen
van een mis met drie heren op de zondagochtend. Op dat moment slaapt
men liever uit of zit men in de auto op weg naar een zwarte markt in
België. Onderweg wordt wél even gestopt bij een kapelletje om daar
een kaarsje op te steken, om op een zelf bepaald moment en op een
zelf gekozen manier te mediteren. Onder de Tilburgers is deze
ontwikkeling omtrent de volksdevotie beslist niet anders dan elders.
Misschien is ze hier wel sterker. De meeste van de huidige
generaties wortelen nog in het intens-katholieke verleden van de
stad. De materiële overblijfselen daarvan zijn verdwenen of dreigen
te verdwijnen, de wens van de bevolking ten spijt. Het is goed
denkbaar dat de toename van de volksdevotie in Tilburg daardoor
extra wordt gevoed. Een reactie bijvoorbeeld op het beeldenstormpje
dat begin 1998 de kruisweg in de kerk van ‘het klein Treesje’
aan het Theresiaplein trof.
Het
diepgewortelde Tilburgs volksgeloof is het meest zichtbaar bij de
kapellen, waarvan er in ‘oud’-Tilburg drie staan: de Hasseltse
kapel en de kapellen aan de Delmerweg en aan de Kapelhof. Sinds het
ontstaan van ‘nieuw’-Tilburg door de herindeling is daar een
kapel in Berkel-Enschot en een in Udenhout bijgekomen. Inclusief
Lourdesgrotten telt Midden-Brabant 29 kapellen. Alphen heeft met
vijf stuks de grootste kapellen-dichtheid van Brabant. De Alphense
pastoor Willem Binck, oprichter van Brabants Heem, heeft de toon
daarvoor gezet. In Midden-Brabant zijn momenteel drie kapellen onder
constructie of worden binnenkort in aanbouw genomen: in Loon op
Zand, Hooge-Mierde en Alphen. Drie kapellen in aanbouw, terwijl nog
voor de eeuwwisseling in Tilburg en Goirle vijf kerken de deuren
sluiten. Drie of vier kerken moeten daarnaast teruggebracht worden
tot kleinere gebedsruimten en van de 24 parochies mogen er door
fusies en samenwerking negen overblijven. In andere grotere plaatsen
met meerdere kerken in Midden-Brabant speelt precies hetzelfde
probleem. In Kaatsheuvel bijvoorbeeld, waar het bisdom zich in mei
1998 tegen plaatsing van de drie kerken op de gemeentelijke- en de
rijksmonumentenlijst keerde omdat binnen afzienbare tijd besloten
moet worden welke bedehuizen niet behouden kunnen blijven. Daarmee
blokkeerde het bisdom deze vorm van bescherming omdat een kerk op
een monumentenlijst zich minder makkelijk of tegen een veel lagere
prijs laat verkopen.
De
meeste kapellen in Alphen hebben met elkaar gemeen dat ze aan een
toegangsweg tot het dorp staan. En wat ontdekte Henk Cornelissen, in
wiens hoofd het idee van een nieuwe kapel in Alphen rijpte? Dat de
Baarleseweg, niet een van de minste toegangswegen waarover zich
minstens de helft van de Baarle-bezoekers spoedt, géén kapel
heeft. Bovendien is vrijwel elke buurtschap in Alphen gezegend met
een eigen kapel, behalve Boshoven waar Cornelissen woont. Dat kon
dus zo niet langer. In 2000 moet de nieuwe kapel er staan in een
bocht van de weg van Alphen naar Baarle. Langs de weg van
Lage-Mierde naar Hooge-Mierde werd zaterdag 18 april 1998 de eerste
steen gelegd van een Corneliuskapel. De heemkundekring heeft dit
initiatief genomen als een herinnering aan de destijds bloeiende
bedevaart naar ‘Sinterknèllis’ in Hooge-Mierde, die geheel werd
overvleugeld door de pelgrimage naar de Esbeekse ‘Sinterknillis’,
vooral als gevolg van de toevloed van Tilburgse pelgrims. Een tweede
reden voor de heemkundekring is dat van de drie Mierdse dorpen
(inclusief Hulsel) Hooge-Mierde nog geen kapel heeft.
Mariakapel aan de weg van Tilburg
naar Loon op Zand (linkerzijde, iets voorbij de afslag naar
Udenhout)
Loon
op Zand heeft één kapel, die landelijk bekend werd door een
uitzonderlijke vorm van vandalisme. In de nacht van 17 op 18 oktober
1997 werd deze kapel ernstig beschadigd door brandstichting. De
daders kalkten anti-religieuze leuzen als ‘God is dood, satan
leeft’. Bisschop J. ter Schure wijdde de herstelde kapel op 29
november opnieuw in.
Een bord tegen de gevel werd onthuld met een
aanklacht tegen kapellen-vandalisme, dat op enkele incidenten na de
laatste tien jaar overigens veel meevalt. Dat laat zich verklaren
uit de groei van de volksdevotie en het daarmee samenhangend respect
voor kapelletjes als symbolen daarvan. Alsof de duivel ermee speelde
kreeg uitgerekend de kapel van Loon op Zand het daarna nog een keer
flink te verduren: het bedehuisje werd zaterdagmorgen 14 februari
1998 opgeblazen door middel van een staafbom. Opnieuw werd de kapel
hersteld; de daders zijn nooit gevonden.
Maria en kind in de Mariakapel aan
de weg van Tilburg naar Loon op zand
Loon op Zand krijgt nu een
tweede kapel aan het Kraanven. Deze bepaald niet meer alledaagse
nieuwbouw is een initiatief van mevrouw M. Verkuijl-Bringman. Ze
kwam op het idee, in de eerste plaats door haar Limburgse komaf. Net
als in Brabant staan in deze provincie veel kapelletjes, al is het
wegkruis typischer voor Limburg. Het initiatief heeft ook een
religieuze achtergrond. "Ik bezoek zelf kapelletjes met een
religieuze intentie. Overdag zijn de kerken meestal dicht, terwijl
je in een kapel altijd terecht kunt."
Interieur van de kapel aan het
Kraanven in Loon op Zand
RINGBAAN-ZUID
Kapellen
hebben met elkaar gemeen dat minstens een paar mensen binnen kunnen
om een gebed te zeggen en een kaarsje te branden. In deze definitie
telt dus niet mee het type kapelletje waarvan er twee tegenover
elkaar staan op de drukke kruising van de Ringbaan-Zuid, de
Groenstraat en de Professor van Buchemlaan.
Het
eenvoudig kapelletje aan de zuidkant, op de hoek met het Leypark, is
herkenbaar aan het opschrift ‘Ons lieve vrouw ter baan, maak dat
wij richtig gaan’. Vanwege deze curieuze bewoordingen wil men wel
eens aannemen dat het iets van uit de oorlog is of van direct
daarna, want is ‘richtig’ niet een Germanisme ten top en duidt
‘baan’ niet op Autobahn? Het kapelletje is evenwel al in 1937
gebouwd ter ere van het veertigjarig priesterjubileum van P.C. de
Brouwer, Hilvarenbekenaar van geboorte en in 1899 de drijvende
kracht achter de oprichting van het Odulphus-lyceum. Hij had een
grote devotie tot Maria en ijverde er daarom onder andere voor dat
bij de Moerdijkbrug een kapelletje werd gebouwd. Zo wist elke
reiziger dat hij de Mariaprovincie Brabant binnenging. In 1937 kreeg
De Brouwer zijn eigen kapelletje langs de toenmalige rijksweg, nu de
Ringbaan-Zuid. Het door Manus Evers vervaardigde Mariabeeld stelt
een zorgzame moeder met haar kind voor. Het opschrift moet gelezen
worden als een wens voor een veilige reis en als een aanbeveling om
in het leven de juiste, een meer mystieke weg te kiezen.
Net
zo eenvoudig als het kapelletje van De Brouwer is het ‘dankbaarheidsmonument’
aan de overzijde. Dit is wel voortgekomen uit de oorlog. Op 27
oktober 1945, exact een jaar na de bevrijding van Tilburg is het
onthuld en ingezegend. Het monument heeft onder een door twee
lantaarns geflankeerd afdakje een ikoon van Maria. Daaronder staan
in een steen de namen gebeiteld van de bewoners van de wijk
Broekhoven die bij de bevrijding omgekomen zijn. Het initiatief tot
het monument werd genomen door C. van Deurzen, ‘blokhoofd’ van
de vrijwillige luchtbescherming in de door oorlogsgeweld getroffen
wijk. Van Deurzen kwam tot zijn initiatief op de voor
oorlogskapellen klassieke manier. In het boek Tilburg 1940-1945;
jaren van verduistering, zei Van Deurzen er dit van: ‘Tijdens een
van de vele momenten dat het meedogenloze granaatvuur de wijk
teisterde, moest ik dekking zoeken. (...) Ik dacht dat mijn laatste
ogenblikken aangebroken waren. Straatstenen en gloeiende
granaatsplinters vlogen na knallende explosies door de lucht.(...)
Met mijn neus tegen de grond gedrukt, begon ik te bidden.
Merkwaardigerwijs niet zozeer voor mezelf maar vooral voor het
behoud van mensenlevens op Broekhoven. Als we er leven vanaf kwamen,
wilde ik de bewoners aansporen om aan Onze Lieve Vrouw van
Altijddurende Bijstand een blijvend dankbetoon te geven.’
WENENDE
MADONNA
De
Mariakapel aan de Delmerweg heeft eveneens een oorlogsachtergrond.
Garagehouder Hein de Groot heeft deze kapel in 1950 voor f 3.492,50
naar een ontwerp van de Goirlese architect Jos Bedaux laten bouwen
omdat hij dat aan Maria beloofd had toen hij op deze plek in een
greppel beschutting zocht tegen de granaten. Is deze kapel een
particuliere dankbetuiging, héél de stad dankte Maria voor het
feit dat Tilburg vrijwel ongeschonden de oorlog heeft doorstaan door
middel van de Onze Lieve Vrouw ter Nood-kapel aan de Kapelhof bij de
Oude Markt. In Tilburg werd 137.000 gulden opgehaald, ruim voldoende
om het ontwerp van architect Jos Schijvens uit te kunnen laten
voeren. Omdat vlak na de oorlog onvoldoende bouwmaterialen
beschikbaar waren, werd de belofte aan Maria vanaf 30 april 1949
tijdelijk ingelost in een noodkapel in de voormalige synagoge in de
Zomerstraat. Bisschop Bekkers zegende de nieuwe kapel op 7 juni 1974
in.
Beide
kapellen spelen nog steeds een rol in de volksdevotie in Tilburg.
Deze betekenis van de kapel aan de Delmerweg is uitgedrukt in
aantallen bezoekers vele malen kleiner dan die van de kapel aan de
Kapelhof. Maar de gang van zaken omtrent Delmerwegkapel biedt wel
een prachtig inzicht in hoe daar anno 1998 mee wordt omgegaan. De
kapel is vele jaren beheerd door broeder Geert van Gils toen hij
woonde in het bejaardenhuis van de Missionarissen van het Heilig
Hart (MSC) aan de Bredaseweg. Annie Leenders zag hem daar altijd
bezig als ze met de auto of met de fiets naar haar werk ging in
Breda. Ze nam zich voor na haar pensionering mee voor de kapel te
gaan zorgen. "De kapel lag daar zo fijn. Dagelijks zag ik
mensen de kapel in- en uitgaan. Ik liep er zelf ook graag vanaf mijn
huis naar toe", ligt ze haar voornemen toe. In 1987 ging ze met
pensioen. Sindsdien gaat Leenders elke ochtend en elke avond naar de
kapel. De eerste jaren trok ze samen op met Van Gils. "Die
voelde blijkbaar zijn dood naderen. Hij vroeg me: ‘Hoe moet dat
straks met de kapel?’ Ik antwoordde: ‘Dat komt wel goed."
Van Gils stierf op 16 oktober 1990.
Het
aandoenlijke borduurwerkje met als opschrift ‘Maria Oorzaak Onze
Blijdschap’, de officiële naam van deze kapel, is van zijn hand.
Het hangt achter het Mariabeeld in een nogal lelijke uitvoering. Dit
vaststellen kwetst Leenders niet. Integendeel, ze is het er mee
eens. Het beeld is zo lelijk dat het er al anderhalf jaar staat, wat
een wonder is. Andere, mooiere Mariabeelden verdwenen door diefstal
als sneeuw voor de zon. Leenders moet er vier missen sinds ze het
vrijwillig beheer heeft over de kapel. Merkwaardig aan het huidige
beeld zijn de vlekken die in een lange baan vanaf de ogen naar de
jurk lopen. Is Tilburg soms een wenende Madonna rijk? Zeker, maar
vraag Leenders niet hoe. Vanaf 1995 stonden de media bol van de
berichten over huilende Mariabeelden. De trend werd natuurlijk in
Italië gezet door de Madonna van Civitavecchia, die in februari en
maart 1995 veertien maal tranen bloed plengde. De laatste keer dat
ook in Nederland een Mariabeeld huilde was op Tweede Pinksterdag in
de kapel in het Boelenspark in Volendam. Geïnspireerd door deze
wonderlijke berichten tekenden scholieren met potloden en
viltstiften tranen op het beeld in de kapel aan de Delmerweg.
Leenders heeft ze snel en duchtig weggewassen. Vandaar de vlekken.
Het
beheer van een kapel blijkt veel verrassingen voor de vrijwilligster
in petto te hebben. Neem de staat van onderhoud van het gebouwtje,
dat er best goed uitziet. De zorg daarvoor gaat velen, haar
onbekenden aan. Twee voorbeelden uit 1997. Het dak is met leitjes
gedekt. Er ontbraken er een stuk of twaalf. Op een dag was het dak
weer helemaal gedekt. Op een andere dag stond een man in een auto te
wachten tot zij ‘s morgens de deur van slot deed. Hij kwam het
interieur eens lekker opnieuw sausen. De beheerster heeft ook
verhalen van andere bijzondere ontmoetingen. "Die hebben meest
te maken met mensen die zich aan Maria vastklampen. Een keer zat een
oudere vrouw hier te bidden. Ze huilde. Haar broer was ernstig ziek.
Ze bad Maria dat hij niet langer hoefde te lijden. Een paar dagen
later trof ik ze weer. Ze zei: ‘Ik ben verhoord. Mijn broer is
dood."
MET
DE TIJD MEEGAAN
Vrijwillig
beheerster Leenders voelt zich vooral gestimuleerd door een gestaag
toenemend bezoek. Zoals vrijwel elke kapelbeheerder kan ze dat
alleen afleiden van het aantal gebrande kaarsjes dat ze telt:
gemiddeld tien per dag een paar jaar geleden, tegen vijftien de
laatste tijd.
Deken
(voorzitter, sinds 1970) Hein Bergmans van het Gilde Stichting Onze
Lieve Vrouw ter Nood rekent voor dat in deze gelijknamige kapel aan
de Kapelhof in de Tilburgse Binnenstad per jaar tussen de 35.000 en
de 40.000 kaarsjes aan worden gestoken. Dat zijn er iets minder dan
eind tachtiger jaren. Bergmans bevestigt: "Het bezoekersaantal
laat de laatste jaren een lichte teruggang zien. Op zijn positiefst
is sprake van een consolidatie, maar een groei is er beslist
niet." Ook de offergelden lopen terug. De tijden zijn voorbij
dat in de offerblokken ‘briefjes’ werden geofferd, zelfs
honderdjes en duizendjes.
De
ontwikkeling omtrent het bezoek aan deze kapel is opmerkelijk, omdat
de meeste andere kapellen juist een tegenovergestelde ontwikkeling
laten zien. De enige verklaring die deken Bergmans kan geven is de
ligging van de kapel, waarin hij wel eens gelijk kan hebben. Aan de
omgeving zou best wat mogen gebeuren, bijvoorbeeld ter gelegenheid
van de viering van vijftig jaar Onze Lieve Vrouw ter Nood-kapel in
1999. Wie de plek niet kent, zal er niet gauw bij uitkomen omdat een
goede bewegwijzering ontbreekt. Het fietspad maakt de omgeving
onrustig. Het is er een rommeltje waar naar hartelust in het wild
wordt geplast en waar in het weekeinde bedrijfscontainers worden
omgekieperd of in brand gestoken. Bij het opkalefateren van de
binnenstad mag deze plek niet vergeten worden. Dat zou een onrecht
zijn aan het adres van de Tilburgers die dit bedehuis financieel
mogelijk hebben gemaakt.
Een
en ander wil beslist niet zeggen dat het met deze kapel kwakkelen is
geblazen. Wie de kapel betreedt, is nooit alleen. Het gilde poogt
met de tijd mee te gaan. In 1996 werd voor de eerste keer in
samenwerking met de parochie Binnenstad de traditionele viering van
de Mariamaanden mei en oktober vervangen door iets eigentijds.
"Voor het bidden van het Rozenhoedje was absoluut geen
belangstelling meer. Nog slechts een vingerhoedje vol kwam er op
af", schetst Bergmans de situatie. In plaats daarvan is in 1996
met succes begonnen met een viering op elke woensdagmiddag in mei en
oktober. De vieringen duren 20 tot 25 minuten en bestaan uit een
woorddienst, een lezing uit het Evangelie, het bidden van een
tientje van de Rozenkrans en het zingen van Marialiedjes. De opzet
in mei en oktober zijn hetzelfde, maar zoals dat met alle
Maria-tradities is, trekt de viering in mei veel meer volk. In de
meimaand zijn gemiddeld alle zitplaatsen bezet, wat neerkomt op
ongeveer veertig bezoekers. In oktober zijn het er gemiddeld tien
minder. Zij die voor de vieringen naar de kapel komen, zijn bijna
allemaal ouder dan vijftig jaar. Zestig procent is 65-plus.
Jongeren, onder wie in dit geval mensen vanaf de 35 jaar moeten
worden verstaan, maken hooguit vijf procent van het totaal uit. 75
Procent is vrouw. "Het zijn duidelijk allemaal
Maria-vereerders", aldus de deken. Op zondag na is in de kapel
dagelijks een mis. De zaterdagse mis trekt gemiddeld honderd
bezoekers, die van door de week dertig. "In totaal toch 12.000
per jaar", rekent Bergmans voor.
UDENHOUT
EN BERKEL-ENSCHOT
Sinds
per 1 januari 1997 sprake is van een nieuwe gemeente Tilburg, is de
met Udenhout en Berkel-Enschot uitgebreide stad twee kapellen
rijker. Ook in Udenhout is sprake van een oorlogskapel, getekend
door Goirlenaar Jos Bedaux, de architect met veruit het grootste
aantal kapellen in Brabant op zijn naam. Burgemeester J. Meuwese
legde op 4 mei 1946 de eerste steen voor dit door de Udenhoutse
gemeenschap bekostigde gebouwtje aan de Schoorstraat. Meuwese was
lid van Brabantia Nostra, dat de bouw van Mariakapelletjes in
Brabant flink heeft gestimuleerd. De ‘portier’ van de kapel,
zoals hij zichzelf noemt, is boer in ruste Piet van den Aker. Waar
Piet beheert, maken twee leden van het Udenhouts Gemengd Koor de
kapel schoon, verzorgen de bloemen (veel rouwkransen en
bruidsboeketten) en dergelijke. "De kapel is voor veel mensen
belangrijk", verklaart Van den Aker zijn vrijwilligerswerk.
"Ze komen hier met hun gebedjes, ze zoeken en vinden troost bij
Maria." Een bezoekersaantal kan hij niet noemen. Wel weet hij
dat het bezoek toeneemt. Net als in alle andere kapellen is het
aantal kaarsjes de graadmeter. Gemiddeld vijftig per dag. De hoogste
omzet noteert de beheerder in de lente en in de zomer. Van den Aker
kan het nóg preciezer zeggen: op dagen dat het goed fietsweer is.
De kapel, fraai gelegen aan het fietspad van Udenhout naar de Loonse
en Drunense Duinen, trekt het meeste bezoek in het fietsseizoen.
Soms wordt in de kapel getrouwd, voor het laatst in het najaar van
1997. Soms maken Jehova-getuigen reclame voor hun beweging door een
stapel foldertjes achter te laten. Van den Aker laat ze rustig
liggen. Hij gunt iedereen zijn plaats onder de zon.
Hieronder:
vier foto's van het exterieur en het interieur van de kapel aan de
weg van Loon op Zand naar Udenhout
Anthony
Wehmeijer, de deken-schrijver van het gilde St.Joris/St.Sebastiaan
uit Berkel-Enschot vindt in de Mariakapel in de oude toren van
Enschot ook wel eens van deze concurrerende post, in dit geval van
mensen die nogal hard weglopen met de Kroatische bedevaartsplaats
Medjugorje. In 1981 verscheen Maria daar naar men zegt aan zes
kinderen. Zij zijn inmiddels volwassen, maar de verschijningen gaan
door en wel ‘s avonds om twintig minuten voor zes precies.
Concurrentie in geschrifte dus voor het prachtige hardstenen
Mariabeeld met kindje Jezus, gebeeldhouwd door de uit Berkel-Enschot
afkomstige benedictines zuster Oda? Zeker niet, menen Wehmeijer en
Rinus van der Loo, heemkundige, auteur en grafdelver van
Berkel-Enschot. De laatste was er een keer getuige van hoe een
scholiere uit het dorp tegen examentijd "met alle geweld"
bij het beeld poogde te komen. Dat is niet overdreven gezegd, want
de vijftiende-eeuwse toren werd weer eens gerestaureerd en daarom
stond heel de Mariakapel in de torenhal vol met spullen om aan de
arbeid te gaan. "Hier komen veel mensen, ook jeugd. Vergis je
daar niet in", zegt Van der Loo die vanaf het Enschotse
kerkhof, zijn werkterrein, goed zicht heeft op de verrichtingen rond
de kapel.
In
1948 beloofde burgemeester A. Panis aan Maria dat in de toren een
Mariakapel ingericht zou worden als alle 34 jongemannen uit
Berkel-Enschot veilig uit Indië terug zouden keren. Ze kwamen
behouden thuis en Panis hield woord; op 4 mei 1960 werd de kapel
ingezegend en links van het Mariabeeld een tableau met de namen van
de gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog onthuld. Daar staan dertien
personen op, onder wie zeven kinderen van het katholiek geworden
joodse echtpaar Löb-van Gelder. De moord op hun kinderen door de
Duitsers is een van de meest tragische oorlogsverhalen uit
Midden-Brabant.
De Oude Toren van Enschot, met
(onder) interieur.
Ter
rechter zijde van Maria heeft de hoofdman van het gilde dat de kapel
heeft geadopteerd in computerletters een vermanend adres gericht aan
de Berkel-enschotse jeugd: ‘Jongeren, laat hier je hart spreken.
AUB géén rotstreken.’ Het affiche hangt boven het offerblok
waarin twee kwartjes voor een kaars moeten worden gestopt. Eens in
de week haalt Wehmeijer het geld er uit. Sinds drie jaar noteert hij
een gestage groei van de opbrengst, dus ook van het bezoek. De
maanden mei en oktober scoren zoals overal het hoogst. Allerzielen
staat op een fraaie derde plaats. Dan worden de graven bezocht en
worden voor het zieleheil kaarsjes gebrand. Wehmeijer kan verder
precies zeggen wanneer een bekende persoon uit het dorp is begraven:
dan neemt de inhoud van het offerblok sterk toe. Het hardstenen
Mariabeeld, normaal omgeven door wel vijftien plastic boeketten,
weet niet wat het overkomt als het slecht weer is. Om te voorkomen
dat rouwkransen verpieteren, worden die dan door de nabestaanden in
de kapel gelegd.
HASSELTSE
KAPEL
Voor
het bezoek moet de torenkapel van Enschot het verder hebben van
mensen uit de wijk. Daarin wijkt deze kapel, vanwege de ligging, af
van andere kapellen. Vele zijn een populaire afstapplaats voor
fietsers. Drúk dat het er kan zijn, drukker dan bij de ijscokar op
de hoek van de Wandelboslaan en de Taxandriëbaan. De meeste
kapellen in Brabant staan op een hele mooie plek. Dat is niet zonder
reden. Daar waar de natuur op zijn mooist is, is de hemel op aarde
heel dichtbij en dat geeft een primair godsdienstig gevoel. Deze ‘kapellenwet’
gaat ook op voor de Hasseltse kapel; rond dit bedevaartsoordje is de
stad op zijn mooist - als de ogen tenminste gesloten worden voor die
afschuwelijke puist van een brandweerkazerne.
Wat
zou Tilburg toch zijn zonder Hasseltse Kapel? Ze is de belangrijkste
uiting van Tilburgse volksdevotie. Ze is de Tilburgse cultuur en
traditie in steen, het oudste monument sinds de lindeboom op 27
april 1994 sneefde. Ze kan bogen op een interessante geschiedenis,
die heel kort samengevat op het volgende neerkomt. Het bouwjaar van
de kapel is niet bekend. In 1540 is er voor het eerst melding van
gemaakt in een schriftelijke bron. Er is ook een ‘bronzen’ bron
in de vorm van het Mariaklokje in de toren. Volgens het opschrift is
de klok in 1536 gegoten. Maria is mynen naem. Jasper Moer maeckten
mij int jaer ons Heeren MCCCCCXXXVI. Zoals van een bedehuisje van
deze, voor Tilburgse begrippen hoge ouderdom mag worden verwacht,
kan het bogen op een bewogen leven. De kapel overleefde de
Tachtigjarige oorlog, wat van het nabijgelegen kasteel van de
Hasselt, het herenhuis op Broekhoven van de familie Merode en de
Heikese kerk niet gezegd kon worden: alle drie werden ze verwoest.
Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) werd zelfs aangegrepen om de
Hasseltse kapel te verbouwen, althans dat vermoeden bestaat. Antoine
Schetz baron van Grobbendonck betaalde daarvoor vijfhonderd ponden.
Aan de relatie tussen Tilburg en de Van Grobbendoncks herinnert
alleen nog maar een gelijknamige straat in de wijk Broekhoven.
In
1998 is met enig feestgedruis onder voorzitterschap van prins
Willem-Alexander 350 jaar Vrede van Munster gevierd. Daarmee kwam
een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Voor Noord-Brabant begon de
Generaliteitsperiode die tot de komst van de Franse revolutionairen
in 1794 zou duren. Katholieken kregen het moeilijk. De Heikese kerk
werd afgenomen. Tilburgse gelovigen bouwden een nieuwe kerk pal over
de grens op het landgoed Nieuwkerk, dat daarom nog steeds zo heet.
Een paar honderd meter verder trokken ook die van Goirle een
grenskerk op waaraan de kapel vlakbij het kloostertje van Nieuwkerk
herinnert. De laanachtige bospaden vlak achter de kapel zijn de
restanten van de route waarover de processies trokken.
In
tegenstelling tot de Heikesekerk en alle andere katholieke kerken
werd de Hasseltse kapel niet onteigend door de protestanten. Het is
niet bekend hoe dat zo heeft kunnen gebeuren. Wel was het zo dat in
de kapel geen Rozenhoedje meer mocht worden gebeden. Het gebouw kwam
leeg te staan. Om het voor verval te behoeden, werd er van 1743 tot
1794 in gewoond. De kapel werd daartoe verbouwd. De eerste bewoner
was een zekere Caspar Dietz, die in de kapel een café dreef. Waar
eens de gebeden ten hemel stegen, kreeg de kastelein een keer ruzie
met twee soldaten. Naar het schijnt droop het bloed van de muur.
De
bewoners van de Hasselt kregen in 1796 weer toestemming de kapel als
bedehuisje in gebruik te nemen. Zij zorgden er snel voor dat ‘het
Beeldt van de Alderheijligste Maget ende Moeder Godts Maria’ in de
kapel terugkeerde. Daarna werd aan de bewogen geschiedenis nog een
kort hoofdstukje toegevoegd toen de kapel in 1832 noodhospitaal was
voor de opvang van slachtoffers van de cholera-epidemie. In 1972
volgde de restauratie. Dit voor Tilburg heuglijk feit is 25 jaar na
dato in oktober 1997 onder meer gevierd door middel van een heilige
mis in de grootste zaal van de Postelse Hoeve. Naar de buurman was
uitgeweken omdat in de kapel niet voldoende plaats was. Deze
practische overweging bleek een juiste. De zaal zat propvol met 250
gelovigen, vrijwel allen de veertig gepasseerd en onder wie
professor Harrie van den Erenbeemt. De prof zette destijds zijn
schouders onder de restauratie. Het Mariabeeld werd voor de
gelegenheid in een kleine, weemoedig stemmende processie
overgebracht naar de Postelse Hoeve. Precies 25 jaar geleden was de
Maria van de Hasselt voor het laatst buiten geweest. Om
teleurstellingen te voorkomen hing koster Johan Jansen boven een
offerblok de mededeling: ‘In verband met de viering in de Postelse
Hoeve tijdelijk een ander beeld.’
DRUKTE
VAN BELANG
Naar
dat beeld komt men nog steeds in groten getale. De koster maakte in
1997 op basis van de verkochte kaarsjes een berekening van het
aantal bezoekers per jaar. In de meimaand van dat jaar werden ruim
40.000 kaarsjes opgestoken. Gemiddeld brandt een op de vier
bezoekers een kaarsje, hetgeen betekent dat de meimaand goed was
voor 160.000 belangstellenden. De overige maanden worden gemiddeld
3.000 kaarsen in een van de houders geplaatst. In oktober is het
iets meer, maar het bezoekerstal in deze Mariamaand kan in geen
honderd jaar tippen aan dat van de meimaand. Ook voor het
kaarsengebruik door het jaar heen geldt het gemiddelde van 1 kaarsje
op 4 bezoekers. Dat maakt samen 120.000 bezoekers. Plus de 160.000
in de meimaand, is samen bijna 300.000 mensen die jaarlijks naar
deze kapel komen.
Het
is trouwens aardig om die 280.000 af te zetten tegen de
belangstelling voor andere ‘openbare’ gelegenheden in Tilburg.
De kermis was in 1997 weer goed voor 900.000 bezoekers. De Openbare
Bibliotheek noteerde 1 miljoen 70.000 bezoekers, de schouwburg
150.000, de site op internet van de gemeente Tilburg trok per dag
ongeveer 115 bezoekers. Stukken relevanter voor het maken van een
vergelijking zijn de bezoekcijfers van de kerken. In het dekenaat
Goirle werden in 1996 tijdens de jaarlijkse kerktellingen per maand
15.042 kerkgangers genoteerd. Het jaar daarop kwam het Kaski
(Katholiek, Sociaal Kerkelijk Instituut) dat deze tellingen
uitvoert, op 13.922. Omgerekend gingen in het dekenaat per jaar
180.504 (1996) en 167.064 (1997) naar de kerk. In dat laatste jaar
dus ruim de helft van het bezoek aan de Hasseltse kapel.
Interessant
vergelijkingsmateriaal biedt verder het kapelletje langs de weg van
Moergestel naar Oisterwijk. Na de Hasseltse kapel is dit veruit het
drukst beklante van Midden-Brabant. De kapel, opgedragen aan Onze
Lieve Vrouw van de Vrede, is in 1939 gebouwd op initiatief van Carol
Schade, bewoner van het naastgelegen landgoed Hooge Braken. Hij
overleefde een zwaar ongeval en bedankte Maria door middel van de
kapel voor zijn redding. Het is het klassieke verhaal van het
ontstaan van veel kapellen in Brabant.
De Mariakapel op de
weg van Oisterwijk naar Moergestel met (onder) interieur
De
kapel langs de weg van Moergestel naar Oisterwijk wordt sinds 1942
beheert door Dien en Jan Hoosemans, beiden nu 77 jaar. Volgens Jan
verkoopt hij elke twee maanden acht dozen met een inhoud van 2.400
rode kaarsen en 4 dozen met 1.750 gele. Om een rode kaars te kunnen
branden, moet een gulden in het offerblok worden gestopt. Een gele
kaars doet twee kwartjes. Per jaar bestelt het beheerdersechtpaar
rond de 150.000 kaarsjes. Maar, in tegenstelling tot de Hasseltse
Kapel moeten de op het aantaal kaarsjes gebaseerde conclusies over
de bezoekers lichtelijk worden gerelativeerd. Jan waarschuwt
daarvoor. Want los van het vandalisme dat hij en zijn Dien geregeld
het hoofd moeten bieden, is hun grootste probleem namelijk de
kaarsendiefstal. Dit nieuwe woord heeft een prominente plaats in de
vocabulaire voor dagelijks gebruik van dit echtpaar. Onder het oog
van Maria worden er per jaar vele duizenden weggehaald. De meeste
gaan weg in kleine partijtjes van tien, vijftien kaarsjes per keer.
Jan geeft twee voorbeelden: "Dan gaat een vrouw met haar tas
voor de uitstalling van de kaarsen staan. Als ze denkt dat ik niet
kijk, stopt ze haar tas gauw vol." Een ander voorbeeld herhaalt
zich elk jaar tegen de tijd dat de examenfeesten worden gehouden.
Jan beschrijft hoe dan telkens opnieuw jongelui in de auto van pa
voor komen rijden en één of meerdere dozen ineens meenemen.
"Ik betrap er veel, maar ik zeg er steeds minder van omdat je
een grote mond kunt krijgen", aldus Jan. De meest gebruikte
smoes daar langs de weg van Moergestel naar Oisterwijk is trouwens
deze: "Gisteren heb ik vijf gulden in het offerblok gestopt en
slechts één kaars gebrand. Nu kom ik de rest van het geld
opmaken."
Tot
de bezoekers van deze mooie kapel rekenen Jan en Dien veel
Tilburgers. Zodra het in het najaar en in het voorjaar mooi weer is
en velen in de omliggende bossen gaan wandelen, ziet het echtpaar
het bezoek én het aantal verkochte kaarsen sterk stijgen. Het
bezoek is dus onderdeel van een uitje; men is toch in de buurt. Maar
in deze kapel kan men ook op de meest onmogelijke tijden, zelfs in
het holst van de nacht, mensen aantreffen. Hun komst heeft een
andere reden. De meesten zijn mensen die op de een of andere manier
een moeilijke tijd doormaken. Ze zoeken troost bij iets dat groter
is dan ze kennen. Men wendt zich niet rechtstreeks tot God, dat
hóórt niet. Men probeert God te vinden door middel van een ‘tussenstation’,
in dit geval middelares Maria, veruit de populairste van alle zalige
en heilige bemiddelaars tussen de mens en God.
TURKSE
DRIEKONINGEN
De
populariteit van Maria blijkt zeker ook in de Hasseltse Kapel. In de
25 jaar sinds de restauratie is het bezoekersaantal van jaar tot
jaar toegenomen. De stijging doet zich vooral voor in de meimaand.
De meeste bezoekers zijn ouderen. Zeg maar de vijftigplussers,
mensen die de tijd van vóór het Tweede Vaticaans Concilie nog
hebben meegemaakt. Het merendeel van deze categorie bezoekers is
vrouw. Zij komen dikwijls in groepjes, terwijl het manvolk eerder
alleen komt. Dat vrouwen in groepjes komen heeft een voor de
Hasseltse kapel specifieke verklaring. Tot diep in de jaren zestig
was het gebruik dat moeders met hun kroost in de meimaand op de
schoolvrije woensdagmiddag vanuit alle delen van de stad naar de
kapel gingen. Het kon dan zo druk zijn dat de moeders in het
achterste, smallere gedeelte van de Hasseltstraat in een file
liepen. "Een prachtig uitje was dat voor ons", aldus
Corrie van den Heuvel (61), in haar jeugd woonachtig in de
Hesperensestraat. "Zo kwam je eens een keer in een ander deel
van de stad. En wij onderweg maar spelen. Bij de kapel hadden de
moeders veel met elkaar te bepraten. Voor ons was de wandeling pas
compleet als we in een kraampje snoep mochten kopen." Zowel
vrouwen als mannen zien de Hasseltse Kapel tegenwoordig nog als een
plek voor ontmoeting. Met een beetje goed weer wordt hier flink wat
afgebuurt. Voor ouderen heeft de kapel zeker ook een functie als een
doel om er een wandelingetje of een fietstochtje naar toe te maken.
In die zin is er niks veranderd vergeleken met de jaren vijftig en
zestig, toen dit soort bezoeken heel sterk werden ervaren als een
uitje op de zondagmiddag.
Ongeveer
dertig procent van de hedendaagse bezoekers is jong, mensen tot een
jaar of dertig. Veel jonge gezinnen wandelen bij goed weer naar de
Hasseltse Kapel. Wat in eerste instantie is bedoeld als een leuk
uitstapje, heeft dikwijls wel een historische achtergrond. De jonge
ouders hebben het van hun ouders geleerd en op hun beurt geven zij
de traditie van het bezoekje aan de Hasseltse kapel aan hun kinderen
door. Deze kapel zal daarom niet gemakkelijk uit de gratie raken.
Integendeel. Samen met nog een paar andere uitingen van volksdevotie
of aan volksdevotie gerelateerde volkscultuur heeft de kapel de
enorme veranderingen in de kerk met glans doorstaan. Daar is ze
zelfs sterker uit naar voren gekomen omdat het bezoek uit vrije wil
geschiedt.
Het
overleven van de sterke veranderingen van na de Tweede Wereldoorlog
en het daardoor sterker worden, is ook gebeurd met het
Driekoningenzingen in Tilburg en omgeving. Op zes januari 1997 was
het precies zestig jaar geleden dat dit eeuwenoude gebruik in
Tilburg voor de eerste keer in georganiseerd verband plaatsvond. Dat
was ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Juliana en
Bernhard. Doordat sprake was van een goede organisatie, doordat de
organisatie over de oorlog heen getild kon worden en doordat dit
volksgebruik ook nog eens de jaren vijftig en zestig doorstond, kan
het gebeuren dat in de Moderne Industriestad Tilburg door duizenden
kinderen middeleeuwse bedelliedjes worden gezongen. In de praktijk
werkt zoiets als volgt: jonge ouders zijn door hun ouders
gestimuleerd om aan het Driekoningenzingen mee te doen en op hun
beurt inspireren zij hun kinderen weer omdat ze er zulke goede
herinneringen aan hebben bewaard. Datzelfde speelt rond de Hasseltse
kapel, andere kapellen en andere vormen van volksdevotie. Als het
branden van kaarsjes, de voetbedevaart naar de St. Jan, het bezoeken
van de St. Christoffelzegening (25 juli) door de pastoor van Diessen
en wat al niet meer, niet door de ouderen aan de jongere generaties
waren doorgegeven, dan waren veel van deze tradities verloren
gegaan.
Deze
gebruiken vernieuwen zich, wat een voorwaarde is om onder de nieuwe
omstandigheden voort te kunnen blijven bestaan. In 1995 hebben
tientallen vrijwilligers met de cassetterecorder en met
vragenformulieren een inventarisatie gemaakt van de
Driekoningenliedjes die tegenwoordig worden gezongen en wie daar
tegenwoordig zoal aan meedoen. Uit dit onderzoek bleek dat kinderen
de van hun ouders en op school geleerde traditionele liedjes
aanpassen aan de populaire muziek. Ook allochtone kinderen hebben
deze oude traditie opgepikt. Zo kon het gebeuren dat drie Turkse
jongetjes het Driekoningenzingen in het wijkhuis van de Trouwlaan
wonnen. Ze zongen de evergreen ‘Driekoningen, Driekoningen gif me
ne nuuwe hoed’ in een vele mooier dialect dan veel Tilburgers dat
nog kunnen. Overigens doen deze kinderen mee omdat ze weten dat het
een manier is om aan snoep te komen. De achtergrond van de traditie
kennen ze niet. Datzelfde geldt voor veel andere gebruiken, zoals de
intocht van Sinterklaas.
Dat
zelfs allochtone kinderen aan Driekoningenzingen doen, betekent niet
alleen dat dit gebruik springlevend is, maar ook een volledig
geaccepteerde plaats heeft in de samenleving. Van de Hasseltse Kapel
kan hetzelfde worden gesteld. Onder die ongeveer driehonderdduizend
bezoekers bevinden zich ook allochtonen. Surinamers, Chinezen,
Turken en Marokkanen komen hier naar toe om te bidden. Weliswaar
niet in grote aantallen, maar toch. Met andere woorden; het oudste
en het mooiste monument van Tilburg heeft zich een plaats verworven
in de multiculturele samenleving. Een mooier geschenk kunnen de
mensen die 25 jaar geleden de restauratie tot een goed einde
brachten, de stichting die de kapel beheert en de Tilburgers zich
niet wensen.
TRADITIONEEL
BIDDEN
Het
bidden in de Hasseltse kapel gebeurt over het algemeen nog tamelijk
traditioneel. Individueel bidt men meestal een Weesgegroetje of wat.
In de meimaand kan met de voorbidder de Rozenkrans mee worden
gebeden. Er zijn in Brabant nog maar weinig religieuze plaatsen waar
een voorbidder actief is. Het hoort nog steeds bij de traditie van
de Hasseltse kapel. Anna van Roermund (81) was kosteres en
voorbidster van de Hasseltse kapel van 1964 tot oktober 1972 toen de
huidige koster Johan Jansen deze functie van haar overnam. Zij op
haar beurt was opvolgster van To Konings. Anna woonde aan het
Hasseltpleintje tegenover Anna. Als jonge meid hielp zij de kosteres
wel eens. En op een goede dag kwam de pastoor van de Hasselt naar
Anna en hij sprak: "Anna, gij hèt To zo dikwijls zo goed
geholpen. Het wordt tijd dè gij ’t overneemt." Waarop Anna
antwoordde: "Ik zie dè niet zo zitten. " De pastoor hield
vol, zei "Niemes kan dè zo goed as gij" en kreeg
natuurlijk zijn zin.
Anna
hielp To alleen als het erg druk was in de meimaand. Het was dan
ondoenlijk het voorbidden en het zorgen voor de brandende kaarsjes
met elkaar te combineren. De twee vrouwen wisselden elkaar af. Bad
de een voor, dan zorgde de ander voor de kaarsjes. In de meimaand
werden dagelijks aan een stuk door alleen Rozenhoedjes voorgebeden;
in oktober werd alleen op de zaterdagen voorgebeden. Een hele
Rozenkrans duurt een stuk langer en het mocht allemaal niet te lang
duren. Een Rozenhoedje is één keer de kralensnoer rond, een
Rozenkrans drie maal. Zodra het Rozenhoedje klaar was, stonden de
aanwezigen op en gingen naar buiten om plaats te maken voor de
talloze wachtenden. Het voorbidden leerde Anna zich aan door een
kerkboek op een stoeltje neer te leggen. Het lag open bij de
vijftien geheimen van de Rozenkrans. Er zijn vijf blijde geheimen,
vijf droeve geheimen en vijf glorievolle geheimen. Deze drie keer
vijf geheimen verdelen de hele gebedenreeks in drie gelijke stukken,
de Rozenhoedjes. In de meimaand bad Anna het Rozenhoedje minstens 25
keer op een dag. "De eerste keer dat ik voorbad, was ik bang
dat ik zou haperen. Saai heb ik het nooit gevonden. Bovendien: je
wist gewoon niet beter." Ze komt nog dagelijks in de kapel en
bidt dan steeds een Rozenhoedje. "Dat kost me slechts een
kwartierke. Oefening hè."
Aan
voorbidden doet ze niet meer. Daarvoor heeft koster Jansen genoeg
andere gegadigden, meest mensen die spontaan daarmee beginnen. Soms
spoort hij ze aan, zoals een stel fanatieke verkondigers van de
verschijningen in het Kroatische Medjugorje. Hij trof ze een keer
folderend aan voor de kapeldeur, wat de koster niet leuk vindt, en
zei: "Als je dan iets positiefsvoor de kapel wilt doen, bidt
dan voor. En ze deden het. Veel bezoekers bidden spontaan mee als
iemand begint met voorbidden. Het is een traditie. Ze vinden het
leuk. Ze zitten er gewoon op te wachten."
MEIDENMÈRT
EN HANGPLEK
Net
zo traditioneel als het voorbidden is ook de manier waarop de
bezoekers van de Hasseltse kapel hun dankbaarheid uiten of een
verzoek nadrukkelijk onder de aandacht van Maria willen brengen.
Gemiddeld eens per jaar komt er een nieuwe ex-voto bij. Vrij nieuw
voorbeelden zijn de ex-voto’s (van oorsprong een afbeelding van
een genezen lichaamsdeel) met een huis en met een tweeling erop. Dat
laatste duidt op een geslaagd ivf-behandeling. Elk jaar worden wel
een paar nieuwe dankstenen afgegeven, zoals die achter in de kapel
hangen bij het bord waarop staat dat Peerke Donders zoveel gebeden
heeft in de Hasseltse kapel.
Een
van die plaquettes is van een vrouw die er op tijd achterkwam dat ze
door haar man werd bedrogen. Het is slechts een voorbeeld van wat
mensen hier komen zoeken. De briefjes en foto’s die onder de jurk
van Maria worden gestopt, geven daar nog beter inzicht in. Soms gaat
het om zeer triviale zaken als het verzoek iemand toch zeker voor
een rij-examen te laten slagen. Indrukwekkender zijn smeekbeden in
verband met echtscheidingen, ziektes en dood.
Soms
worden briefjes met verzoekjes in het offerblok gevonden. Daar is
plaats genoeg voor tegenwoordig. Want, is er wat betreft de manier
van bidden of het uiten van dankbaarheid niet veel veranderd, in
andere opzichten houdt de bezoeker er wel andere gewoonten op na.
Tot in de jaren zestig werd er zoveel geld geofferd, dat in de
meimaand zelfs tonnen met een gleuf er in werden neergezet.
Tegenwoordig zit nog maar weinig geld in de offerblokken. Tegelijk
is het aantal gebrande kaarsen sterk toegenomen. Met andere woorden:
ook bij een bezoek aan de Hasseltse Kapel wil men tegenwoordig waar
voor zijn geld. Er wordt zoveel geld in het offerlok gedaan als men
voor een of meerdere kaarsen verschuldigd is. Geen cent meer.
Bezoekers hebben ook minder gêne om zich op een afwijkende manier
te gedragen. Zoals de vrouw die met een hond binnenkwam en eerst de
hond dwong om te knielen en er vervolgens zelf naast knielde.
Ook
als ontmoetingsplaats voor de jeugd lijkt de Hasseltse kapel van
alle tijden. ‘Hangplekken’ en ‘hangjeugd’ volgens het
welzijnswerkersjargon. De jeugd die zich voor korte tijd wil
onttrekken aan het ouderlijk gezag zoekt elkaar sinds jaar en dag op
om met elkaar over die dingen te praten die zij belangrijk vindt.
Voor de deur van de Hasseltse kapel gaat het tegenwoordig over
scooters, house, skates of over ouders die gaan scheiden. De taal
die ze bezigen klinkt dikwijls stoer, maar onder die groepjes ‘hangjeugd’
worden ook hete tranen gehuild als ze worden geraakt door diepe
zieleroerselen van vrienden of vriendinnen.
De
Hasseltse Kapel is een zeer populaire ‘hangplek’ en in die zin
is er niks veranderd. Deze ‘hangplek’ is te beschouwen als een
eigentijdse variant op de ‘Meidenmèrt’, die de Hasseltse kapel
tot in de jaren dertig was. Meisjes werden door de ouders streng in
de gaten gehouden. Ze zouden eens een jongen kussen. Meisjes mochten
echter wel ter bedevaart naar onder andere de Hasseltse kapel. De
ontmoetingen tussen jonge vrouwen en jonge manen bij de Hasseltse
Kapel waren net zo belangrijk als dezelfde soort ontmoetingen
tijdens de kermis in de stoomcarrousel of tijdens het befaamde op en
neer wandelen door de Heuvelstraat waarbij de winkels van Pietje de
Gruyter, bijgenaamd ‘Pietje de dief’, als keerplaats dienden. Ze
behoorden tot de weinige openbare mogelijkheden om het andere
geslacht te ontmoeten, om verliefd te worden. "Naar de
Hasseltse Kapel ging je om te vrijen", weet Piet van Mensvoort
dan ook. Zijn uitspraak verdient enige nuancering: iedereen ging er
namelijk vrijen, behalve hij. De op de Heikant geboren en getogen
Van Mensvoort wist namelijk al als heel jonge jongen dat hij
priester wilde worden. Hij is nu pastoor in Esbeek.
HEIKANTERS
Monument voor Petrus Donders bij
zijn geboortehuisje (volgende) in Tilburg Noord, met op de
achtergrond het bijbehorende café waar ook souvenirs, kaarten en
relikwieën te koop zijn.
Hoe
men op de Heikant omging met de Hasseltse Kapel kan tot op zekere
hoogte model staan voor de overige delen van de stad. Een groot
verschil was dat de Heikanters ook nog Peerke Donders hadden. Hij
was een van hen en genoot daardoor vanuit de Heikant een grote
devotie. In zijn algemeenheid gingen de Heikanters net als de
anderen per traditie in de meimaand naar de kapel. In andere tijden
van het jaar gingen ze naar de kapel als iemand iets zeer
persoonlijks aan de hand had, of voor het ontmoeten van anderen. Het
vrijen dus, wat zijn hoogtepunt bereikte tijdens de Hasseltse
kermis. Deze werd bij de Hasseltse kapel gehouden op de eerste
zondag na 2 juli, de feestdag van Onze Lieve Vrouw Visitatie. De
Hasseltse kermis is naast die van Tilburg de enige officiële
geweest. Kermisliefdes die op de Hasselt opbloeiden kende een mooi
gebruik: een stel dat elkaar tijdens deze kermis leerde kennen,
bleef elkaar in ieder geval trouw tot aan de Tilburgse kermis. Dat
was een ongeschreven wet. Zag men toch niks in elkaar, dan werd het
pas ná de kermis van Tilburg uitgemaakt. Deze erekwestie had er mee
te maken dat het meisje er van verzekerd was dat ze tijdens de ‘grote’
kermis van Tilburg werd vrijgehouden. Zij immers had geen geld en ze
had in de jongen naar haar ouders toe een goed excuus om lekker
ongestoord kermis te gaan vieren. Het vrijen van de Hasseltse kermis
tot en met de Tilburgse kermis duurde overigens heel wat langer dan
tegenwoordig. Van oorsprong viel de kermis van Tilburg begin
oktober, werd in 1939 vervroegd tot de eerste zondag van augustus en
verhuisde in 1965 naar de laatste volle week van juli.
Hadden
de Heikanters als groep problemen, dan werd Peerke Donders
opgezocht. Zijn heiligdom was letterlijk heel dichtbij en Peerke was
per slot van rekening een van de hunnen. Al lang voordat hij zalig
werd verklaard, werd Peerke op de Heikant als collectief bezit
beschouwd. Wat het collectieve betreft, kon Peerke onder de
Heikanters direct na de oorlog beslist geen kwaad meer doen. Tilburg
werd in 1944 bevrijd op zijn geboortedag (27 oktober 1809 aan de
Moerstraat). Deze toevallige samenloop van omstandigheden heeft
zeker bijgedragen aan de legendevorming. De Heikanters gingen dan
ook als groep tot Peerke bidden voor de behouden terugkeer van de
bewoners van deze buurtschap die naar Duitsland waren weggevoerd als
dwangarbeiders. En inderdaad kwamen ze allemaal gezond en wel terug.
De laatste pas een jaar na de oorlog . Met dank aan Peerke werd hij
ingehaald als een verloren zoon.
Het Kruiswegpark bij het
geboortehuisje van Peerke Donders.
Interieur van Peerke's huisje met
achterin de bedstee
NAAR
DE SINT JAN
Net
als de Heikant liggen Udenhout en de Hasseltse kapel niet ver van
elkaar. Binnendoor ben je er zo. Toch werd er vanuit dit dorp
nauwelijks gepelgrimeerd naar de Hasseltse kapel. Vooral
tegenwoordig klinkt dat als iets opmerkelijks, omdat ‘D’n Unent’
sinds 1 januari 1997 een stadsdeel van Tilburg is. Een vrouw van 58
jaar vertelde hoe zij als kind woonde aan de Molenhoefstraat in
Udenhout. Dat is ruim een kwartier lopen van de Heikant en vandaar
is het dan niet zoveel verder meer naar de kapel. Maar naar de
Hasseltse kapel gingen ze niet, ook niet als sprake was van een
persoonlijke noodsituatie. Er werd vanuit Udenhout uiteraard wel
degelijk naar Maria gepelgrimeerd, maar dan naar de Onze Zoete Lieve
Vrouw van Den Bosch. Udenhout vertrok doorgaans om vijf uur ‘s
morgens richting Den Bosch. Een uur eerder dan Tilburg. De
Udenhouters die over de Bosscheweg gingen voegden zich onder andere
op het kruispunt van Quatre Bras bij de enorme stroom Tilburgers.
Net voorbij Café Groenewoud, nu een wegrestaurant, ging het links
af, vervolgens door de rijke buitenwijken van Vught richting IJzeren
Man , over het spoor, langs het huidige Motel De Witte en zo de stad
in.
Onderweg
werd veel kattenkwaad uitgehaald en voortdurend naar het andere
geslacht geloenst, dit ondanks de strakke leiding en de nimmer
aflatende sociale controle. Voordat ook maar een stap werd gezet,
werden de deelnemers in groepsverband gemaand, zoals dat onder meer
in Loon op Zand als volgt gebeurde: ‘Er wordt onderweege nie
gevreeje. De dames-vrouwvòlk gòn vurop. De heren-manvòlk lôopen
aachteraon. En dan geef ik naa het woord aon de eerwaarde pater.’
Die laatste zette dan uit volle borst een Marialied in en schalde
het over de bedauwde velden:
Groet
haar, o cherubijn
Prijs
haar, o serafijn
Prijst
met ons uw koningin
Salve,
salve, salve Regina!
Een
alternatieve route van de Udenhouters was langs de rand van de
Loonse en Drunense Duinen, althans langs een deel daarvan.
Voetpelgrims vanuit Tilburg-Noord en Udenhout volgen nog steeds deze
uitermate fraaie route waarop men het minst gestoord wordt door
gemotoriseerd verkeer. "Over de Oude Bosschebaan, richting
Helvoirt, langs de IJzeren Man en dan zo Den Bosch op aan",
aldus de in 1951 in Tilburg geboren Pierre van Vugt en nu woonachtig
in Diessen. Vrijwel zonder onderbreking loopt hij sinds 1970 elke
eerste zondag van de meimaand naar Den Bosch. Vertrokken wordt
vanuit Tilburg-Noord omdat daar zijn broer woont. "Voor de
gezelligheid, om de traditie in stand te houden en een beetje voor
het geloof", geeft hij als motivatie. Veruit de meeste
Udenhouters gingen en gaan overigens de route langs de Bosscheweg.
"Recht er naar toe, zeiden we dan", aldus Udenhouter Piet
van den Aker (64) om duidelijk te maken dat men toch liever de
kortste weg nam. Met andere woorden: pelgrimeren is een mooi ding,
maar het moest ook weer niet te gek worden.
Van
oudsher trekt Den Bosch in de meimaand voet-pelgrims uit de wijde
omgeving. Tot uit Eindhoven toe, wat in een dag te voet écht ver
is. De afstand tot Den Bosch bepaalde of een voet-bedevaart-traditie
ontstond. Zo lag in Midden-Brabant Hilvarenbeek op de uiterste
grens: het dorp ligt ruim dertig kilometer van Den Bosch, de
gemiddelde afstand van wat te voet werd gedaan. Een aantrekkelijk
alternatief voor de Hilvarenbekenaren was de Heilige Eik in
Oirschot, inclusief een uiterst populaire ‘Meidenmèrt’. Deze
zeer oude bedevaartplaats is met 250.000 bezoekers, onder wie ook
veel Tilburgers, bijna net zo populair als de Hasseltse kapel.
"In de meimaand is het daar in Spoordonk file-rijden",
aldus pastoor G. Klomp van de Oirschotse Peterus-parochie die de
kapel beheert. "Wanneer de zon schijnt komen er wel
twintigduizend mensen op een dag. Overal worden kaarsen gestookt en
als de kaarsenhouders vol zijn, zetten ze de kaarsen op de
lambrisering en in de vensters. Ze zetten ze op de gekste plaatsen.
Als ze maar kunnen stoken. Er komen ook aanvragen voor
huwelijksmissen en speciale vieringen. Dat doen we niet. Het moet
een plek blijven waar de mensen in alle rust tot zichzelf kunnen
komen en kunnen bidden."
Tot
diep in de jaren zestig trokken lange slierten gelovigen vanuit
Tilburg over het fietspad langs de Bosscheweg richting St. Jan. Daar
waar zijwegen op de hoofdweg uitkwamen, zoals bij Oisterwijk,
Haaren, Helvoirt en Udenhout, sloten zich massa’s anderen aan.
Ondanks de sociale controle en het lopen in groepsverband ging het
er niet altijd even stichtelijk aan toe. Inwoners van Vught zagen
tegen de meimaand met angst op tegen de Midden-Brabantse hordes. Er
werd het nodige aan vandalisme-streken uitgehaald. Wat dat betreft
zijn de pelgrims van vandaag de braafheid zelve.
PELGRIM
OP SKATES
Eind
tachtiger jaren stelde de voetbedevaart vanuit Tilburg naar de Sint
Jan niet veel meer voor. Waar er ooit duizenden op een zondag
liepen, ontmoette de voetbedevaartganger met een beetje geluk nog
een handvol gelijkgestemden. Onder hen een oudere man uit Oss, die
was geboren en getogen in Tilburg. De meimaand-traditie was hij
trouw gebleven. Elk jaar ging hij terug naar Tilburg en liep op en
neer te voet naar de provinciehoofdstad. Later, onder meer in 1992,
deed hij dat met de fiets aan de hand voor het geval zijn benenwagen
het zou begeven. Vanaf 1990 nam het aantal wandelaars vanuit Tilburg
weer zoetjesaan toe. Elk jaar was te zien dat het er meer werden.
Sindsdien worden de wandelaars ook steeds meer voorbijgereden door
fietsers, meest vijftigplussers. Naar schattig ondernamen een paar
honderd fietsers in 1998 de tocht. Het merendeel van hen ging
vroeger te voet en voelt zich daar nu te oud voor. De fiets leent
zich daarnaast bij uitstek om van verder weg te komen, tot onder
andere uit Molenschot. Het aantal voetpelgrims uit Tilburg lag in
1998 rond de 300. Onder hen zijn jongeren (tot plusminus 25 jaar)
veruit in de meerderheid.
Jongeren
gaan in het gezelschap van hun ouders, omdat ze het op deze manier
van hun ouders geleerd hebben, voor de sportieve prestatie, voor de
natuur, voor de kick, voor de gezelligheid, om een traditie in stand
te houden en dikwijls te ook wel enigszins religieus gemotiveerd.
Een vijftienjarig meisje op skates (!) uit Goirle zei in 1998 dat ze
een weesgegroetje ging bidden voor opa en oma. De Tilburgse knaap
Jeroen van Aalst (11) zei dat hij meeliep omdat hem was verteld dat
het zo leuk was. Dat zijn eindbestemming de St. Jan was, wist hij
niet, laat staan dat hij ooit had gehoord van het beeld van de Zoete
Lieve Vrouw in de kathedraal. Zeven meiden van de scoutinggroep St.
Lambertus uit Udenhout zeiden: "Wij lopen enkel voor de
gezelligheid en voor een Bossche bol." Van een groepje
Tilburgse wandelaars was Miriam van Laarhoven (32) in 1998 de enige
die zei uit religieuze motieven een kaarsje op te steken. "In
mijn jeugd gingen we elke zondag naar de Hasseltse kapel. Daar
leerde je dat." Veertigplussers lopen veelal uit nostalgie.
Publicaties in de pers hebben een duidelijk stimulerende werking.
Opvallend veel voetpelgrims trainen voor de Vierdaagse van Nijmegen.
Sommigen beoefenen zelfs het snelwandelen, wat een bepaald niet
motiverende ontmoeting kan opleveren tussen deze sportieve geesten
en de meeste anderen die strompelend van de blaren eindelijk Den
Bosch in zicht krijgen. Als de getrainde wandelaars vief en fit op
de terugweg zijn, worden ze met jaloerse blikken nagestaard. Veel
van het leed is geleden als na een bezoek aan het Mariabeeld in een
van de aan de Parade gelegen cafés een Bossche bol soldaat wordt
gemaakt. Op de Parade ontollen zich taferelen die het even
ondenkbaar maken dat de traditionele Brabantse cultuur dreigt te
worden weggevaagd door invloeden van boven de grote rivieren. Gildes
uit alle delen van Brabant marcheren met slaande trom en vliegend
vaandel de St. Jan in om de missen met hun aanwezigheid op een
authentieke manier op te sieren. Met veel fanfare arriveren
dauwtrappende harmonieën. Een bijzonder type pelgrim is de
uitgaander die al nachtbrakend bij sluitingstijd uit een café is
gerold, buiten op de Heuvel besluit om het ook eens te proberen en
zwalkend ergens onderweg strandt in de berm van de weg. Slechts een
klein deel van de wandelaars maakt de tocht tegenwoordig heen en
terug. Veruit de meesten gaan terug met het openbaar vervoer, laten
zich met de auto ophalen of hebben de dag tevoren de auto naar Den
Bosch gebracht, zijn vervolgens met de fiets teruggereden en maken
nu dankbaar gebruik van deze voorzienigheid.
DICHTBIJ
HUIS
Zoals
eerder vastgesteld, pelgrimeren de Udenhouters eerder naar de St.
Jan dan naar de veel dichterbij gelegen Hasseltse kapel. De reden
daarvan is de georiënteerdheid van oudsher op Den Bosch. Als de
Udenhoutse jeugd bijvoorbeeld buiten het dorp ging dansen, deed ze
dat in Helvoirt of Haaren. Tilburg kwam niet in ze op. Het
indrukwekkende verzet van de Udenhouters tegen de herindeling bij
Tilburg is mede daaruit te verklaren. Zoiets zich heel diep. Hoe
groot de invloed kon zijn, bleek onder meer ook in Hilvarenbeek. Dit
dorp ligt goed tien kilometer van het centrum van Tilburg. Maar tot
in de jaren vijftig was het de gewoonste zaak van de wereld dat een
moeder met haar kroost de bus pakte om in Eindhoven nieuwe kleren te
gaan kopen. In dezelfde tijd die nodig was om met de bus over ‘de
dörpkes’ naar Eindhoven te reizen, was ze met de fiets in Tilburg
geweest. Jongeren uit Hilvarenbeek, dat zich afficheert als ‘de
poort van de Kempen’, gingen bij voorkeur op stap in Bladel en
Reusel. Deze historische regiovorming speelt nog steeds en werd en
wordt onderschat, onder andere bij de samenwerking in
Midden-Brabant. Wanneer daar meer aandacht aan was geschonken, zou
het Samenwerkingsverband Midden-Brabant wellicht nog hebben
gefunctioneerd.
Ondanks
de gerichtheid op Den Bosch, kwamen de gelovigen uit Udenhout
overigens wel naar Tilburg. Naar het bedevaartsoordje van Peerke
Donders om precies te zijn. Zijn bemiddeling werd ingeroepen als
iemand ziek was en een noveen noodzakelijk werd geacht om hem weer
op de been te krijgen. De bewoners van de Udenhoutse buurt gingen er
negen dagen bidden. Het kwam zelfs goed uit dat een bemiddelaar als
Peerke lekker dichtbij was. Net als door de bewoners van de Heikant
werd zalig Peerke door de Udenhouters toch ook wel een beetje gezien
als een van hen. Omdat zijn bedevaartsoordje als het ware om de hoek
lag, kon op hem het hele jaar door een beroep worden gedaan. De
visites aan Maria in Den Bosch beperkten zich tot de meimaand en in
veel mindere mate tot oktober.
Álle
populaire bedevaartsplaatsen lagen tamelijk dichtbij huis. Daar is
een logische verklaring voor: een pelgrimage lag te voet of met
paard en wagen of met de fiets binnen ieders bereik zonder dat veel
extra kosten voor de reis moesten worden gemaakt. Voor de
Udenhouters bijvoorbeeld was daarom Sint Job in Berkel-Enschot een
belangrijk pelgrimage-doel. Ze togen ook massaal naar Gerlachus in
Loon op Zand en naar Sint Anneke in De Moer. Vanuit deze zelfde
achtergrond moest de Gerlachusbedevaart in Loon op Zand het hebben
van de Tilburgse pelgrims. In Loon op Zand werd dan ook van de ‘Tilburgse
bedevaart’ gesproken. Te voet of met de fiets arriveerden de
Tilburgers met hun vaandels. Bij het kasteel langs de oude weg van
Tilburg naar Loon op Zand werden ze afgehaald door harmonie
Concordia, die ook de processie opluisterde. Onderweg naar Loon op
Zand en tijdens de processie zongen de Tilburgers het Loonse
Gerlachuslied, dat als volgt begon:
Gerlach,
ridder, wereldling
Zondaar,
maar ook boeteling
Gij,
die weet hoe goed God is
Vraag
voor ons vergiffenis
In
zekere zin was de specialisatie van Gerlachus voor de Tilburgers
niet interessant omdat de rond 1100 in de buurt van Valkenburg
geboren heilige werd aangeroepen om het vee tegen ziektes te
beschermen. De enige relatie die Tilburgers met de specialisatie van
Gerlachus konden hebben was het welzijn van de konijnen die ze voor
de slacht met Kerstmis hielden, hun geiten, de ‘koeien van de
armen’, of hun varkens voor de thuisslacht. Gerlachus werd in het
volksgeloof als patroon tegen veeziektes ontdekt omdat hij volgens
de overlevering na een lekker en lui leventje als penitentie voor
zijn zonden zeven jaar als veehoeder door moest brengen. Tijdens de
mis in Loon op Zand werd het zelf meegebracht brood gewijd en thuis
aan de dieren te eten gegeven. Dit gebruik werd overigens meest door
de boeren uit Tilburg en de andere plaatsen rond Loon op Zand in de
praktijk gebracht en minder door de burgers. Na de pelgrimsmis
drukten alle gelovigen hun lippen tegen een relikwie van Gerlachus.
MET
DE TRAM NAAR ESBEEK
Omdat
er zoveel heiligen zijn, circa 25.000, kwam er een soort
herkenningsteken om ze uit elkaar te kunnen houden. Kunstenaars
bedachten daarvoor de attributen. Dat zijn voorwerpen die aan het
leven van de desbetreffende heilige zijn ontleend en kenmerkend voor
hem of haar waren. Martelaren worden bijvoorbeeld afgebeeld met de
voorwerpen waarmee ze ter dood zijn gebracht, zoals een zwaard
(Paulus), rooster (Laurentius), diagonaal kruis (Adreas) of strop
(Martelaren van Gorkum, onder wie Adrianus van Hilvarenbeek en Jan
van Oisterwijk). Gerlachus wordt afgebeeld als een kluizenaar, of
gaat gekleed in het habijt van de Norbertijnen en verkeert meestal
ook in het gezelschap van een of meer dieren. Het prachtige
Gerlachusbeeld in de kerk van Loon op Zand heeft onder meer een
varken en lijkt daardoor sterk op beelden van Antonius Abt, beter
bekend als Antonius ‘meej et vèèrken’. Tot medio 1998 was rond
de nek van het varken een strik gebonden, een idee van pastoor René
Aarden van Loon op Zand. Op deze manier wilde hij stilstaan bij de
varkenspest en de gelovigen betrekken bij de noden van de boeren.
Aarden is afkomstig uit dat deel van Brabant waar deze ziekte het
hevigst heeft huisgehouden. Loon op Zand is gevrijwaard gebleven van
de varkenspest. Aarden heeft trouwens een voorzichtig begin gemaakt
met het nieuw leven inblazen van de Gerlachusbedevaart; hij nodigde
de boeren met hun gezinnen uit Loon op Zand en De Moer op tweede
Pinksterdag 1998 bij hem op de pastorie op de koffie. De komende
jaren wordt dit eerste initiatief verder uitgebouwd. Een voorganger
van Aarden, pastoor Klijsen, zou het daarmee helemaal eens zijn
geweest. Hij leerde Gerlachus kennen in zijn standplaats Hoge
Zwaluwe. In 1877 tot pastoor van Loon op Zand benoemd, introduceerde
Klijsen kort daarna de Gerlachusbedevaart. Het is niet bekend waarom
hij dat deed.
Over
dat aspect reppen de bronnen niet, maar vermoedelijk heeft deze
bedevaart dezelfde achtergrond als die van andere pelgrimages in de
buurt van Tilburg: het spekken van de parochiekas. De Sinter Knilles
Bedevaart naar Esbeek is daar een prachtig voorbeeld van. De
Esbeekse parochie is in 1889 gesticht. Esbeek ligt niet alleen
letterlijk, maar ook gevoelsmatig nogal ver van Tilburg af. Het is
een Kempendorp. Het ligt nog voorbij een andere plaats,
Hilvarenbeek. Men moest er echt een reisje voor ondernemen. En daar
bood de tram uitkomst, wat van doorslaggevende betekenis is geweest
voor het populair worden van Esbeek als Cornelius-bedevaartplaats.
Dat de vereerders van de ‘boerenheilige’ en in de eerste plaats
beschermer tegen ziekten van hoornvee (in de naam Cornelius zit het
woord ‘cornu’, hoorn) zoals koeien vooral uit de textiel- en
wolstad afkomstig waren, had nog een andere reden: de eerste vier
pastoors die na oprichter L. Jurgens de scepter over de parochie
zwaaiden, waren Tilburgers. Jurgens plaatste een beeld van Cornelius
in de kerk. Hij kwam ook in het bezit van een relikwie, dat in 1999
precies een eeuw in de Esbeekse kerk wordt bewaard. Jurgens, zoon
van een margarine-baron uit Oss, had zeker iets van een zakenman in
zich. De patroon van zijn parochie was de in Esbeek geboren Heilige
Adrianus van Hilvarenbeek, een van de Martelaren van Gorcum. Het
probleem met deze heilige was dat hij absoluut geen functie had in
de volksdevotie. Hij had geen specialisatie, was niet populair en
vrijwel onbekend. Op zo iemand kon nooit een florerende bedevaart
worden gebouwd. Jurgens had met veel andere heiligen een bedevaart
kunnen starten, maar de keuze voor Cornelius was weloverwogen. De
heilige was sinds mensenheugenis zeer populair. Met hem kon de
nieuwe Esbeekse parochie een interessante bron van inkomsten worden
gegarandeerd.
Daarmee
was Jurgens er nog niet. Hij moest eerst de concurrentie aanpakken,
de zeer oude Corneliusbedevaart naar het buurdorp Hooge Mierde. De
pastoor slaagde daar in; de Corneliusbedevaart naar Hooge Mierde
bloedde dood, terwijl die in Esbeek tot grote bloei kwam. Inwoners
van Hooge Mierde hebben nog steeds het gevoel dat hen de bedevaart
door de Esbekenaren is afgepikt. Dat is een van de redenen waarom de
heemkundekring besloot een nieuwe Corneliuskapel te bouwen op een
idyllisch gelegen stukje grond langs de weg van Lage Mierde naar
Hooge Mierde. De opzet van Jurgens slaagde mede als gevolg van een
groot en geolied netwerk van broederschappen waarvan er in Tilburg
alleen al twintig waren.
DAGTOCHTEN
Maar
doorslaggevend was zonder twijfel de inzet van de tram. Pastoors van
de Tilburgse parochies bedongen bij de tramexploitant
quantumkortingen, bijgevolg men in Esbeek bij ‘Sinter Knillis’
goedkoop kon bidden en men vanuit Tilburg een goedkoop uitstapje
had. Het werd niet hardop gezegd, maar dat laatste was zeker zo
belangrijk als het religieuze aspect. De populariteit van alle
bedevaarten in de twintigste eeuw laat zich mede daardoor verklaren:
gewoon een keer er tussenuit. Het verschijnsel dagtochtjes is zelfs
uit pelgrimages is ontstaan. Deze pelgrimsdagtochten zijn op hun
beurt weer onverbrekelijk met de kermis van Tilburg verbonden.
Alleen tijdens de kermisdagen lagen de fabrieken stil. Kermisvieren
bestond voornamelijk uit eten en drinken en dansen, meest
uitspattingen die in potentie zondig werden geacht en waarvan men de
gelovigen maar beter weg kon houden. Daartoe werden uitstapjes
georganiseerd, die in het begin met elkaar gemeen hadden dat ze
altijd naar een bedevaaartsoord gingen. De initiatiefnemers voelden
ook wel aan dat ze bij deze kermisgelegenheid niet met alwéér Sint
Job of alwéér ‘Sinter Knillis’ aan hoefden te komen, dat de
tocht iets extra’s moest bieden. Trein en tram boden uitkomst. Een
van de oudste voorbeelden is het inzetten van extra trams in 1888
vanuit Tilburg naar Waalwijk. Van daaruit ging het vervolgens naar
de bedevaartsplaats Elshout. De Tilburgers werden datzelfde jaar
vanaf de preekstoelen opgeroepen om op kermiszondag mee te gaan, per
trein naar het Mariabedevaartsoord van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand
in Roermond. In 1905 werd voor de bedevaarten naar deze plaats in
Tilburg een broederschap opgericht. Een retourtje kostte tijdens de
kermis van 1888 3,10 gulden. Deze stichtelijke uitstapjes zijn te
beschouwen als het begin van de moderne dagtochten en vakantietrips.
Uit de kermis-bedevaart-uitstapjes ontstonden de bustochten naar de
Ardennen en beroemde oorden als Valkenburg, Koningswinter en niet te
vergeten Antwerpen.
Sinter
Knilles in Esbeek trok op de bedevaartsdag 13 september 1997 een
paar honderd belangstellenden. Een bijzonder element is nog steeds
een kinderviering, dit omdat de heilige ook gold als de patroon
tegen de stuipen en tegen de kinkhoest. Kinderen kregen tegen de
stuipen ‘Corneliskralen’ omgehangen, een snoer gemaakt van de
zanddozen van de boerenpioenroos. De van de Heikant in Tilburg
afkomstige pastoor Van Mensvoort speelt met het idee de pelgrimage
te revitaliseren. Hij kan enkele tientallen Tilburgers tot de basis
rekenen waarop hij verder kan gaan borduren. Een van deze trouwe
Cornelisfans uit Tilburg vierde in 1997 zijn gouden
pelgrimsjubileum. Vanuit Tilburg werd overigens ook in georganiseerd
verband gepelgrimeerd naar Cornelius in Bokhoven bij Den Bosch, dat
verhoudingsgewijs weer meer pelgrims trok uit Udenhout en
Berkel-Enschot vanwege de betrokkenheid van deze dorpen op de regio
Den Bosch. Cornelius in Bokhoven is op zijn feestdag jaarlijks nog
goed voor een kleine duizend pelgrims, onder wie altijd ook mensen
uit Tilburg en omgeving.
SINT
JOB IN ENSCHOT
Van
Mensvoort stelt als voorwaarde dat zijn initiatief gedragen wordt
door de Esbeekse gemeenschap, wat logisch is. Maar hij zal ook niet
zonder een eigentijdse invulling kunnen, zoals ze dat in Enschot met
Sint Job hebben gedaan en waar ze dat aardig is gelukt. Job was een
van de pestheiligen, later aangeroepen tegen zweren en huidziekten.
Wanneer de bedevaart naar Sint Job in het nieuwe ‘stadsdeel’ is
ontstaan, is niet bekend. De oudste vermelding van de verering is
van 1767. In 1860 werd voor het eerst melding gemaakt van het
brengen van offers aan Sint Job in Enschot. Tien jaar later werd het
nog steeds aanwezig beeld geplaatst dat op een prachtige manier een
belangrijk onderdeel uit zijn legende verhaalt: Job heeft een scherf
in zijn hand. Meer bezat hij niet om zich te krabben. Het octaaf van
Job, de enige oud-Testamentische figuur die in de volksdevotie wordt
vereerd, is van 10 tot en met 17 mei. In deze periode en vooral op
de zondagen in het octaaf trokken duizenden pelgrims, vooral uit
Tilburg, over de Enschotsebaan richting Enschot. Octaaf, dat komt
van het Latijnse octava voor achtste, was een verlenging van een
feest tot acht dagen. Dit garandeerde meer bezoek. Overigens werd in
Enschot geen relikwie van Job vereerd, maar dat van Rochus, net als
Job een middeleeuwse pestheilige en later aan te roepen tegen
zweren.
Net
zo gebruikelijk als het was een ‘cent aan Sint Job te geven’ (op
de drukste dagen moest de emmer onder het offerblok wel drie keer
worden geleegd zodat de heilige man voor eeuwig van zijn sores was
verlost), was het de gewoonte van de bedevaart over de Bosscheweg
terug te keren met een bos scharren. De zoute vis werd vastgebonden
aan een onderweg gesneden en versierde wilgenstok meegenomen.
Visboeren die hun zaak hebben in of bij Tilburgse volkswijken
noteren tegenwoordig nog steeds de hoogste scharrenverkoop rond Sint
Job. Dat heeft trouwens een reden die alles met de natuur te maken
heeft. De schar zit in de wintermaanden vol kuit. "Om de schar
te drogen, moet eerst de kuit worden verwijderd", legt de man
van Anita van de gelijknamige vishandel aan het Textielplein uit.
"In de winter is de schar zo mager dat geen vlees overblijft
als de kuit is verwijderd. Een gedroogde schar is dan niet meer dan
wat vel over graten. Vanaf begin mei is de schar dik genoeg om te
drogen." De schar blijft men eten tot in september, eigenlijk
zo lang het warm weer is. De liefhebber, meest ouderen, eten de
zoute schar als een hartig hapje.
In
Enschot maakt een viskraam vast onderdeel uit van de nieuwe opzet
van de Sint Job-bedevaart waarvoor in 1991 is gekozen. De visboer
verkoopt de scharren ‘bij bosjes’. De bedevaart heeft zich
ontwikkeld tot een dorpsfeest met een folkloristische rode draad en
een centrale plaats voor Sint Job. Bij het beeld branden dan ook
veel kaarsjes. De bedevaart-organisatie reikt een groot model
devotieprent (maat ansichtkaart) uit met daarop het door de
Eindhovense beeldhouwer J. Matthys Kluytmans vervaardigde St.
Job-beeld zoals dat in de kerk staat. De achterzijde van de prent
geeft verder een gedeelte uit de litanie, zoals die ooit door
duizenden Tilburgers is gebeden:
Heilige
Job,
Door
God zwaar beproefd,
Man
van smarten,
Vol
wonden en zweren,
Machtige
voorspreker bij God,
Bid
voor ons
De
bedevaart-nieuwe stijl trekt jaarlijks zo’n vijfhonderd bezoekers,
wat door de organisatie als een groot succes wordt beschouwd.
Ongeveer een kwart is Tilburger. Het merendeel is vijftigplusser. De
nieuwe elementen inspireren vooral jongeren om naar Enschot te gaan.
Wie er ook op komt en ongeacht het doel, het Sint Job-bedevaartslied
(oorspronkelijk Vlaams) wordt niet meer gehoord:
En
dan gaan we naar Sint Job, op een ezel, op een ezel
En
dan gaan we naar Sint Job, op een ezel zonder kop
En
bij de terugtocht:
En
dan komen we weer terug, op een ezel, op een ezel
En
dan komen we weer terug, op een ezel zonder rug.
WONDERDADIG
WATER
In
de moderne kijk op de Enschotse bedevaart past blijkbaar ook niet
meer de verkrijgbaarheid van gewijd Jobswater, te gebruiken bij
zweren en andere huisaandoeningen. Een zeker schroomvalligheid bij
de organisatie ten opzichte van een eventuele herintroductie van dit
‘heilig’ water is best te begrijpen omdat ze mogelijk vreest van
bijgeloof of van ordinaire oplichterij beticht te worden. Toch is
het jammer dat het Jobswater niet meer verkrijgbaar is omdat ‘wonderdadig
geneeskrachtig’ water de laatste tijd juist weer meer in de
belangstelling staat. Het Enschotse Jobswater biedt een prachtig
inkijkje in hoe werd ingespeeld op de goedgelovigheid van de
gelovigen.
Dat
laatste kwam aan het licht toen op vrijdag 22 mei 1998 enkele
tientallen ouderen uit Enschot herinneringen ophaalden ten overstaan
van de historicus A. van Dorp. Hij belegde deze bijeenkomst om met
de 75-plussers te praten over het parochieel leven van vroeger. De
informatie wordt gebruikt voor een boek over het honderdjarig
bestaan van de Sint Caeciliaparochie. Tijdens deze bijeenkomst wist
Adriaan van Mensvoort (73) te vertellen dat het Enschotse Jobswater
opnieuw is geïntroduceerd door de in 1897 in Tilburg geboren
pastoor Henricus Daniëls. Hij was pastoor in Enschot van 1952 tot
1961. Volgens Van Mensvoort kwam Daniëls met het Jobswater op de
proppen om de bedevaart naar Enschot een nieuwe impuls te geven.
Waarom de pastoor voor water koos is niet bekend. Mogelijk was
sprake van de symbolische betekenis van water als levensbrenger. Op
historische gronden haakte Daniëls in ieder geval met recht in op
het in zijn tijd verdwenen gebruik van het Jobswater dat in de jaren
dertig in flesjes voor één cent werd verkocht aan de duizenden
Tilburgers. Ook op kerkelijke gronden kon Daniëls er zich geen buil
aan vallen. In het kader van de Sint Job-verering keurde in de
vorige eeuw Paus Pius IX een bijzondere wijding goed van het Sint
Jobswater. Dit werd door de gelovigen gebruikt tegen zweren,
gezwellen en huidaandoeningen.
Tussen
Berkel en Enschot bestond een rivaliteit waarvan soms de laatste
resten nog te bespeuren zijn in opmerkingen van ouderen. Vanuit deze
rivaliteit is er bijvoorbeeld naar gestreefd om de toren van Enschot
mooier te maken dan die van Berkel. Plagend opmerken tegen oudere
inwoners van Enschot dat ze daar niet in zijn geslaagd, kan ze nog
steeds op de kast jagen. Met het Jobswater had Enschot weer iets
anders om zich tegen die van Berkel af te zetten, want daar hadden
ze de beschikking over het Willibrorduswater. Deze traditie is veel
ouder dan van het Jobswater. In het begin van deze eeuw werd het
Williborduswater nog geput uit de Willibrordusput, die bij de bouw
van de huidige kerk van Berkel is verdwenen. Althans uit het zicht,
want deze put bestaat nog wel degelijk en ligt ondergronds tussen de
fundamenten van de middeleeuwse kerk van Berkel en de fundamenten
van de nieuwe. De tegenwoordige kerk van Berkel is in 1910 gebouwd
op de plaats van een voorganger uit 1440. Er bestaan foto’s waarop
de Willibrordusput tegen een muur van de vroegere kerk zichtbaar is.
Het water werd aangewend voor zieke kinderen. In het begin van deze
eeuw kwam het nog voor dat bij de put kinderen werden gewassen.
Een,
nogal avontuurlijk aangelegde inwoner van Berkel-Enschot, koster F.
Hamers, is een paar jaar geleden naar de Willibrordusput van Berkel
afgedaald. Een bij de meesten onbekend luik net buiten de kerk geeft
toegang tot een schuin aflopende gang. Het staat buiten kijf dat
deze gang speciaal is geconstrueerd om de Willibrordusput op de een
of andere manier na de bouw van de nieuwe kerk in ere te houden.
Desondanks raakte dit eeuwenoude gebruik vergeten. Er is echter veel
voor te zeggen de put een nieuwe functie te geven, net zoals dat met
de bedevaart van Sint Job is gebeurd. Koster F. Hamers daalde naar
de put af omdat het hemelwater niet meer goed wegliep. Hij wurmde
zich door de gang, ontdekte dat de manshoge put vol water stond en
trof verder nog een loden pijp aan die ooit met een handpomp
verbonden was geweest. De weg terug naar buiten verliep minder
voorspoedig. Zonder hulp van buiten lukte het niet. Helpers lieten
een stoel naar beneden zakken. De koster ging daar op staan en liet
zich zo naar boven hijsen.
BRONNENHEILIGEN
Een
bijnaam van Willibrordus is die van ‘Bronnenheilige’. Overal
waar hij geweest zou zijn zou hij vóór-Christelijke doopputten
gekerstend hebben: een succesvolle manier om de ‘heidenen’ niet
tegen zich in het harnas te jagen door de putten te dempen, maar
door ze in stand te houden en er een nieuwe bestemming aan te geven.
Brabant telt 27 heilige putten, die ook naar andere heiligen als
Valentinus of Quirinus genoemd kunnen zijn. De meeste zijn genoemd
naar Willibrordus. In Midden-Brabant liggen vijf van deze putten,
waaronder vier Willibrodusputten in Berkel, Alphen, Diessen en
Poppel en de Peerke Dondersput. Net als de put van Berkel is die van
Poppel uit het zicht verdwenen. Hij ligt onder de vloer van de
scaristie van de kerk. Poppel kent nog wel een Willibrordusbedevaart
die speciaal is bestemd voor kinderen. Ouders, ook uit Tilburg,
Goirle en Hilvarenbeek gaven hun kinderen water uit de
Willibrordusput als ze de Engelse Ziekte hadden of om deze ziekte
juist te voorkomen. Een kind dat klein van stuk blijft, dat niet wil
groeien, wordt in het dialect van de dorpen net over de grens nog
steeds een ‘Poppelaartje’ genoemd. Poppel werd een
Willibrordusbedevaartplaats nadat de Diessense relieken van deze
heilige na de Vrede van Munster over de grens in Poppel in
veiligheid waren gebracht. Voorheen bracht met in Diessen zieke
kinderen in contact met de relikwieën van Willibrordus. De
overblijfselen van de heilige (de pastoor wijst met trots op de
zegels die echtheid suggereren) worden daar nog steeds bewaard.
Aan
gene zijde van de grens werden veel meer relikwieën in veiligheid
gebracht, waaronder het fameuze altaardoek en de corporale (doekje
waarop kelk en ciborie werden geplaatst) die een hoofdrol speelden
in het Heilig Bloedwonder van Boxtel. Deze kostbare (want ze
brachten veel geld van de pelgrims in het laatje) relikwieën gingen
naar Hoogstraten, dat sedertdien een belangrijke pelgrimsplaats is.
Hoogstraten was later genegen slechts de corporale aan Boxtel terug
te geven. De relieken van Willibrordus gingen wel in hun geheel
terug naar Diessen, waar de put dusdanig heilig water bevatte dat de
bisschop van Den Bosch elk jaar een paar vaatjes op zijn paleis liet
bezorgen. Diessen kent geen Willibrordustraditie meer. De zeer oude
bedevaart van Tilburg naar Boxtel heeft eveneens opgehouden te
bestaan, al zijn er nog steeds Tilburgers die de H. Bloedprocessie
in Boxtel bezoeken, maar dan als toeristen. Tilburgse dagjesmensen
gaan ook naar Hoogstraten, dat uit de H. Bloedprocessie een aardig
toeristisch slaatje weet te slaan. Een curieus overblijfsel van het
volksgeloof in deze Belgische grensplaats is een rood Heilig
Bloeddraadje, waarvan er jaarlijks rond de duizend à raison van
vijf frank worden verkocht De korte stukjes bloedrood garen moeten
om een vinger worden gewikkeld en zouden helpen tegen bloedziekten,
hoge bloeddruk en nare bijverschijnselen van de menstruatie. De ‘souvenirs’
zijn uitgevonden in 1687 toen de verering van de twee Heilig
Bloeddoeken in Hoogstraten naar een absoluut hoogtepunt was
gegroeid.
HET
WATER VAN PEERKE DONDERS
Alsof
het meer dan een toevallige samenloop van omstandigheden was, konden
de gelovigen in Midden-Brabant toch aan heilig water blijven komen
nadat de Willibrordusput van Berkel was verdwenen. Zonder hapering
werd overgestapt op het water uit het putje op het erf van het
geboortehuis van Peerke Donders. Rond de eeuwwisseling werd voor het
eerst aan het water uit deze put een wonderdadige werking
toegeschreven. Dit gebruik is spontaan ontstaan. Er is niemand
geweest, ook geen geestelijke, die de gelovigen er toe heeft
aangezet. Nog in de jaren vijftig stond bij de put een helaas
verdwenen bord met de tekst:
Het
water van dezen
Pater
Dondersput
Was
duizenden vromen pelgrims
Reeds
tot nut
Niet
in ’t water
Was
de kracht gelegen
Maar
het vrome gebruik
Bracht
de zegen.
De waterput bij het huisje van
Peerke Donders
Talloze
gelovigen uit Tilburg en omgeving hebben het water gebruikt voor in
het bijzonder het deppen van ontstoken ogen. Onder hen de
oud-journalist van het Brabants Dagblad Bernard van Dijk (62):
"In mijn jeugd heb ik heel wat flesjes water uit die put
gehaald. Thuis probeerde ik er wonderen mee te bewerkstelligen. Had
een van mijn broers of zussen een snijdwond of schaafwond opgelopen,
dan goot ik daar wat Peerke Donderswater overheen. Had iemand
hoofdpijn of een puist, dan kwam dat water goed van pas. Het water
was beperkt houdbaar. Na een week of twee stonk het
behoorlijk."
Feitelijk
is de Peerke Dondersput een voortzetting van een zeer oude traditie
in dit gebied. In 1429 wordt melding gemaakt van een ‘Sent
Oedenput’, genoemd naar de Heilige Oda. Zij is een van de
volksheiligen tegen oogziekten. Zou ooit iemand de Tilburgers rond
de eeuwwisseling daarvan hebben verteld en hebben gesuggereerd dat
ze als historisch verantwoord alternatief voor de Sent Oedenput maar
water uit de put van Peerke moesten putten? Dat is zeer
onwaarschijnlijk. Veel waarschijnlijker is dat een zeer oude
overlevering een spontaan revival heeft gekend, waardoor maar weer
eens duidelijk wordt hoe diep volksgeloof zit. Het is verder zeer
treffend dat ook water van de heilige Quirinus werd gebruikt bij
oogziekten. Quirijnstok in Tilburg-Noord herinnert aan een aan de
heilige Qurinus toegewijde kapel die in deze omgeving heeft gestaan.
Het moet een druk beklante kapel zijn geweest. Toen de Tilburgse
katholieken een nieuwe kerk wilden bouwen in Nieuwkerk net over de
grens, konden de beheerders van de Qurinuskapel een lening van 79
gulden verstrekken. Ter vergelijking: de beheerders van de Hasseltse
kapel droegen honderd gulden bij. Hoe diep de Qurinusverering hier
was geworteld, bleek rond 1900. Toen kwam het nog voor dat uit een
wouwer tussen Tilburg-Noord en Udenhout water werd gehaald om ‘slechte’
ogen mee te wassen.
Aan
de vooravond van het derde millennium heeft het gebruik van het
water uit de put van Peerke Donders nog steeds niet afgedaan. Aan
het putten van het Peerke Donderswater kwam een einde nadat de flats
in de omgeving van het heiligdom zijn gebouwd. Tijdens de bouw is de
leemlaag doorgestoten waardoor het grondwater weg kon lopen. De put
kwam droog te staan. Vanaf dat moment was het gedaan met het
gebruik, totdat het in juni 1993 begon te regenen en het bij wijze
van spreken niet meer ophield dan in januari 1994. Dat leidde tot
overstromingen in Limburg en in het rivierengebied. Het jaar daarop
was er een tweede moesson met dezelfde gevolgen; beelden daarvan
gingen over heel de wereld. Als gevolg van deze twee extreem natte
winters steeg het grondwater in Brabant tot een ongekend hoog peil.
In Tilburg-Noord kwam het zo hoog te staan, dat zich weer een
bodempje water in de put vormde. Dat feit ging als een mare rond.
Mensen met een speciale devotie tot Peerke Donders vulden snel
flessen met het water. Ofschoon de put nu weer droog staat, proberen
nog steeds mensen het deksel van de put te lichten om toch maar aan
het water te kunnen komen. Kastelein Han Vrins van Café Peerke
Donders krijgt regelmatig de vraag voorgelegd hoe men aan het water
kan komen of waar het te koop is.
Ook
de Hasseltse kapel heeft een rol in de niet aflatende belangstelling
voor wonderdadig water. Met een zekere regelmaat, die bepaald wordt
door de belangrijke wedstrijden, komen supporters van ijshockeyclub
Tilburg Trappers naar de kapel. Ze nemen wijwater uit een van de
twee wijwaterbakken mee en sprenkelen het vóór de wedstrijd over
de ijsvloer. Gezien de fraaie resultaten van de Tilburgse
ijshockeyers wordt het tijd om aan Maria van de Hasselt een ex-voto
in de vorm van een ijshockeystick aan te bieden.
Het
Peerke Donders Heiligdommetje trekt gemiddeld over een jaar genomen
een paar honderd bezoekers per week. De drukte hangt nauw samen met
het weer. Is het weer goed, dan stijgt het bezoek doordat ouderen de
kapel als doel kiezen voor een fietsuitstapje. De traditionele mis
op de dinsdagmiddag is altijd goed voor zeventig gelovigen. Bij de
administratie van de Peerke Dondersvereniging komen per week
gemiddeld vijf verzoeken tot speciale intenties binnen. Het betreft
verzoeken om in de gebeden tot zalig Peerke speciaal stil te staan
bij bijvoorbeeld ziekte, onderzoeken in het ziekenkuis en
persoonlijke problemen als echtscheidingen. Onder de intenties
zitten ook de nodige dankbetuigingen. "Peerke Donders is voor
veel mensen belangrijker dan ik vermoedde", bekent de theoloog
Fons Boom. De uit het westen van het land afkomstige Boom is
administrateur van de Peerke Dondersvereniging en sinds een jaar als
pastor verbonden aan de parochie Heikant.
FRATER
ANDREAS
Portret op devotieprentje van
Frater Andreas. Onder de naam is een relikwie bevestigd, afgeplakt
met de aanduiding 'Stof door hem gedragen'.
Het
belang van Peerke in de hedendaagse volksdevotie blijkt ook uit de
verkoop van souvenirs in een winkeltje dat deel uitmaakt van het
café van Han Vrins. De kastelein verkoopt onder meer een beeldje
van de zalige. De meeste vraag is naar de stukken goedkopere
devotieprentjes en "relekwiekes" (aldus Han) van Peerke.
In een stukje karton gevouwen koopt de gelovige een splintertje hout
van een voorwerp dat ooit door Peerke is aangeraakt. Tilburg kent
nog een tweede plaats waar relikwieën verkrijgbaar zijn. Wie dat
wil krijgt bij de fraters in het fraterhuis aan de Gasthuisring
gratis een devotieprentje van Frater Andreas. Hij staat op de
nominatie de tweede zalige van Tilburg te worden. Onder zijn
beeltenis op het devotieprentje is een sticker geplakt met daarop
geschreven ‘stof door hem gedragen’. Het is weliswaar een
minuscuul stukje, maar wel degelijk een relikwie. In een artikel in
Het Nieuwsblad van 8 januari 1994 schreef Sjef van Kempen dat hij
vermoedde dat de stukjes stof afkomstig zijn van het rugpand van de
blauwe baaien borstrok van de man die al tijdens zijn leven ‘de
heilige frater’ genoemd werd. Van de devotieprentjes met relikwie
zijn er vele duizenden uitgereikt. Het feit dat in het Tilburg van
vandaag nog op twee plaatsen echte relikwieën verkrijgbaar zijn, is
zeer bijzonder. Twee in een plaats is uniek in Nederland.
In
Tilburg wordt de Udenhoutse frater beschouwd als een Tilburger. Zo
gaat dat nu eenmaal altijd. Tot ergernis van de inwoners van
Berkel-Enschot heette het dat de Trappistenbrouwerij Tilburgs zou
zijn. Tussen de inwoners van Weelde en Poppel laaide een strijd op
toen Nicoaus Poppelius als een van de negentien Martelaren van
Gorcum in 1867 heilig werd verklaard. Daarvóór was hij amper
bekend, daarná gingen die van Poppel en van Weelde om de heilige
met elkaar op de vuist tijdens de kermis. Sinds de herindeling van
Udenhout bij Tilburg is frater Andreas als het ware Tilburger
geworden. In ieder geval past hij net als Peerke goed bij de
eigenheden van Tilburg. Wordt Peerke vereenzelvigd met de wol- en
textielachtergrond van de stad en met de arbeiders van Tilburg, de
frater kan moeiteloos worden gekoppeld aan Tilburg als
onderwijsstad. Het mooiste voorbeeld daarvan is dat al enkele dagen
na zijn begrafenis op maandag 6 augustus in 1917 de eerste
vereerders zijn graf bezochten. Het waren studenten die zijn
voorspraak kwamen vragen voor het slagen van een examen.
Sinds
1930 wordt zijn sterfdag ieder jaar herdacht tijdens een bedevaart
naar zijn graf in de kapel van het bejaardenoord Joannes Zwijsen aan
de Gasthuisring. De bedevaart trekt steeds een paar honderd
gelovigen. Op doordeweekse dagen komt het geregeld voor dat mensen
bloemen leggen op zijn graf. In het intentieboek schrijven ze waarom
ze dat doen, waarom ze frater Andreas om bemiddeling vragen. Het
zijn vooral vijftigplussers die bij frater Andreas steun vinden, een
voorbeeld in hem zien. Deze aanstaande zalige navolgen vraagt
overigens wel veel kracht: hij had om te beginnen altijd goede zin
en toen hij eens ongenadig zijn hoofd stootte, sprak hij slechts
zachtjes voor zich uit: ‘Deo gratias.’
VOLKSGELOOF
IN DE MODERNE INDUSTRIESTAD
Met
Frater Andreas, de Hasseltse kapel en Peerke Donders heeft Tilburg
drie bedevaartsoordjes binnen de stadsgrenzen. Het is zeer bijzonder
dat binnen een plaats zoveel van deze heilige plaatsen zijn. Dat ze
ook nog eens relatief druk bezocht worden, is een ander bewijs dat
de Moderne Industriestad niet ver van haar volksgeloof is gevallen.
Met recht en reden prees de Moderne Industriestad zich daarom aan
met een foto van een communikantje. Naast de levende volksdevotie in
Tilburg zelf en in de regio trekken vanuit Tilburg nog officiële
bedevaarten naar Scherpenheuvel, Kevelaer, Beauraing, Banneux,
Lourdes, Hakendover en Wittem.
De
oudste bedevaart is die naar Kevelaer. In georganiseerd verband
trokken de Tilburgers er 1737 voor het eerst heen. Daarmee is het de
oudste, nog bestaande bedevaart vanuit Tilburg. Deze bedevaart hoort
net zo bij het Tilburgs cultuurgoed als de Hasseltse kapel, het
Nederlands Textielmuseum of de kermis. Op de gebruikelijke eerste
zondag na 15 augustus 1997, Maria ten Hemelopneming, gingen drie
bussen met 150 deelnemers voor de 265ste keer naar Kevelaer. De
voetbedevaart naar het Mariagenadeoord net over de Duitse grens is
in 1966 afgeschaft. Mede vanwege het toenemend autoverkeer en
daarmee gepaard gaande risico’s stopten de organisatoren er mee.
Uit de bedevaart naar Kevelaer per bus, is de nog steeds bestaande
fietsbedevaart naar Kevelaer vanuit Tilburg ontstaan. Zijn de
deelnemers aan de busbedevaart vooral vijftigplussers, zieken en
gehandicapten, de fietsbedevaart blijkt in de praktijk meer jongeren
aan te trekken, dit vanwege het sportieve aspect.
Scherpenheuvel
telt vanuit Tilburg drie officiële pelgrimages. De oudste, die in
de maand mei, trekt sinds 128 jaar. Gemiddeld doen daar 75 mensen
van boven de vijftig aan mee. Jeugdige deelnemers zijn er wel, maar
slechts weinig. Voor de bedevaart in augustus, in 1997 voor de
zeventiende keer gehouden, schrijven zich gemiddeld 120 gelovigen.
De derde bedevaart naar Scherpenheuvel is de zogeheten
Kaarskensprocessie. Deze pelgrimage kent een noodlijdend bestaan.
Vroeg verslaggever Joep Eijkens zich in 1996 in Het Brabants Dagblad
af of de Tilburgse deelname aan de Kaarskensprocessie 1997 wel zou
halen, dat jaar kon inderdaad weer worden gegaan. De organisatie
hanteert de volgende stelregel: zolang de Kaarskensprocessie op zijn
minst een hele bus deelnemers trekt, kan men in Scherpenheuvel van
de komst van de Tilburgers verzekerd zijn.
Het
staat absoluut buiten kijf dat deze grote bedevaartsoorden zullen
blijven bestaan, al komt er geen een Tilburger meer. Sommige kleine
bedevaarten in de directe omgeving van Tilburg verdwenen wel omdat
ze bij de Tilburgers uit de gratie raakten. Van de bedevaart naar de
Heilige Gerardus Majella in Hulten rest slechts het schitterend
bedevaartsvaandel in de parochiekerk tegenover het oude
wegrestaurant ’t Vliegveld. Deze bedevaart moest het absoluut van
de Tilburgers hebben. Het is een van die relatief jonge parochies
waarvan de trotse bouwpastoors een grote zorg hadden: hoe de
gebouwen als de kerk en de pastorie in stand te houden. Ze grepen,
net als in Esbeek naar het beproefde middel van de bedevaart.
De
bedevaart naar Sint Anneke (gif me een manneke) in Molenschot is net
als in Berkel-Enschot omgebouwd tot iets moderns, in dit geval een
kermis waarbij het religieuze aspect niet uit het oog is verloren.
Onder de honderen bezoekers van dit dorpsfeest kunnen altijd een
aantal Tilburgers worden geteld. De transformatie tot een meer
werelds feest vond in 1996 plaats. Een gutjesnon van de Bredaseweg,
niet op de hoogte van dit feit, ging er met de fiets naar toe, trof
de Annakapel op slot en moest tot haar leedwezen vaststellen dat ‘Sint
Anneke niet thuis was’. Ze keerde onverrichterzake terug. Van de
Sint Annaverering in De Moer is als bedevaart niets meer over, al
heeft de pastoor er wel een mooie draai aan kunnen geven. Hij nodigt
de bejaarden van het dorp bij hem in de pastorie uit op een kop
koffie en warm worstenbroodje. Het ‘witte nog toen-gehalte ’ van
de gesprekken is hoog. De mis in de kerk van De Moer op de feestdag
van Sint Anneke, 26 juli, trekt elk jaar nog zegge en schrijven
één echte pelgrim.
DE
DONGENSE BEDEVAART
Trekken
de Tilburgers overal naar toe waar het Goddelijk dichterbij schijnt
dan in een duplexje in Oerle of een aanleunwoning van bejaardenhuis
Heikant, Tilburg zelf trekt met die drie bedevaartplaatsen
natuurlijk ook pelgrims van alders. Gevraagd naar waar de pelgrims
tegenwoordig zoal vandaan komen, noemt koster Johan Janssen van de
Hasseltse kapel woonwagenbewoners van heinde en verre, bussen vol
Belgen, Loon op Zand, Kaatsheuvel, Gilze, Rijen en altijd en zeer
nadrukkelijk ook Dongen. Dat de Dongenaren naar de Hasselt
pelgrimeren ligt nog minder voor de hand dan vanuit bijvoorbeeld
Udenhout. De buurgemeenten Tilburg en Dongen liggen weliswaar
tamelijk dicht bij elkaar, maar er lag wél een grens tussen, die
voor iemand die een beetje let op het dialect zelfs nog steeds is te
hóren. Tilburg viel binnen de Meierij van Den Bosch, Dongen binnen
de Baronie van Breda. Dongen was op Breda en Oosterhout
georiënteerd, Tilburg op Den Bosch - in ieder geval zeker waar het
de enorme invloed van het bisdom betrof.
Dongenaren
bleven per traditie aan de westkant van het grensriviertje De Donge
als ze de hulp van een andere heilige dan Maria nodig hadden.
Bedevaarten die floreerden mede dank zij de komst van de Dongenaren
waren die naar Sint Marcoen in Dorst, naar Sint Cornelius in Den
Hout en naar de Heilige Theresia in Waspik. "Als er in onze
buurt een zieke was, gingen we daar drie zondagen achtereen naar
toe", zegt Antoon Oerlemans (79) over de volksdevotie-relatie
tussen Dongen en Waspik. Oudere Dongense dames die ‘er over waren
geschoten’ togen naar Sint Anneke in Molenschot. Marcoen te Dorst
werd door de Dongenaren aangeroepen tegen eczeem, Cornelius van Den
Hout tegen de stuipen.
De
Dongenaren pelgrimeerden naar Maria in de Hasseltse kapel op
initiatief van Jacobus van Eekelen, van 1932 tot 1957 kapelaan van
de Dongense St. Jozefparochie. "Hij was de grote stimulator van
Mariabedevaarten en vooral naar de Hasseltse kapel omdat die in de
Crisisjaren en in de oorlogstijd het goedkoopst voor de arbeiders
georganiseerd kon worden", weet mevrouw J. Krol uit Dongen over
het ontstaan te vertellen. Met andere woorden: in de tijd dat velen
het niet breed hadden, kon Dongen goedkoop op bezoek bij Maria in de
Hasseltse kapel.
Mevrouw
Krol heeft door kapelaan Van Eekelen gemaakte foto’s bewaard
waarop mooi is te zien wat voor aantal pelgrims over de kinderkopjes
van de Dongenseweg richting Tilburg trokken. Herinneringen van
ouderen als dat het zwart zou hebben gezien van de Dongense pelgrims
worden er door gestaafd. Bij de veldkapel aan de Eindsestraat in
Dongen werd even halt gehouden voor een stichtelijke pauze. Mevrouw
J. van Dijck-Deenen uit Dongen: "De veldkapel was vanuit Dongen
op zondagen in de maand mei de eerste stop op weg naar de Hasseltse
kapel. Deze vorm van processie werd dauwtrappen genoemd. Wij zongen
daarbij een lied waarin de veldkapel werd genoemd." Er zijn nog
steeds Dongense pelgrims die op weg naar de Hasseltse kapel hier
aanleggen. Het initiatief tot de bouw van deze kapel in 1935 vond
deels zijn oorzaak in de voetbedevaart naar de Hasseltse kapel. Het
was een rustpunt alwaar alvast een paar Weesgegroetjes gebeden
konden worden. e reden was dat Van Eekelen vond dat een dergelijke
kapel bijna noodzakelijk was voor de Mariadevotie. ‘Haast ieder
dorp in het Brabantse was wel zo’n kapel rijk’, herinnerde hij
zich op hoge leeftijd.
ROLLING
STONES
Onderweg
van Dongen naar Tilburg was het van het begin tot het eind bidden
geblazen. Oerlemans: "Tijdens de tocht, die anderhalf uur
duurde, werd het Rozenhoedje gebeden en werden Marialiederen
gezongen." Mevrouw Krol over de bedevaart in de oorlog:
"Met de trommelaarsters voorop werden marsliedjes gezongen en
werd vooral gebeden voor de vaders en de broers die naar Duitsland
waren gezonden. Er is heel wat gebeden in die tijd. Maar ja, wat wil
je, ieder had zijn zorgen en wat kun je dan beter doen dan naar
Maria gaan en haar vragen of ze je wil helpen."
Deze
vrome herinneringen zouden de idee kunnen vestigen dat het er vanuit
Dongen louter religieus aan toeging. Maar ook deze bedevaart werd
door de jongelui aangegrepen om elkaar te ontmoeten. Het echtpaar
Jeanne en Piet Broeders uit Dongen beschrijft hoe ook zij tweeën
eerst met de vereniging of de buurt naar de kapel gingen. "Al
spoedig spraken we af om op eigen gelegenheid naar het Hasseltse
kapelleke te gaan. Jongens gingen mee omdat ze een oogje hadden op
een meisje dat meeliep, en andersom. Op de terugweg liepen hier en
daar al wat stellekes voor of achter de groep. Sommigen besloten ‘voor
de gezelligheid’ langs het kanaal terug te lopen. Er zijn
huwelijken uit voortgekomen."
Deze
nieuwe ‘invulling’ heeft de bedevaart in zijn eigenlijke opzet
nooit aangetast. Zelfs niet in de jaren zestig en begin jaren
zeventig toen nog volop vanuit Dongen richting Tilburg werd
gepelgrimeerd. Jongeren vervingen het bidden wel door moppen tappen
en openlijk flirten en zelfs moeten liedjes van The Beatles en The
Rolling Stones in plaats van ‘Te Lourd op de bergen’ over de
velden langs de Dongenseweg hebben geschald, maar er werd wél
klokslag 04.00 uur in Dongen verzameld. Er werd wél klokslag 04.30
uur vertrokken. Er werden wél kaarsjes opgestoken in de Hasseltse
kapel door jongeren die er van werden beticht ‘langharig,
werkschuw tuig’ te zijn.
In
het Dongense werd ter bedevaart gaan ervaren als gezellig en
sportief. Er was saamhorigheid. De deelnemer kreeg de complimenten
van thuis, kerk of vereniging op de koop toe. Bij terugkomst in
Dongen stonden de thuisblijvers langs de route. Moe maar voldaan
werd dat door de deelnemers, trots op de geleverde prestatie, als
hartverwarmend ervaren. De pijnlijke voeten werden even niet meer
gevoeld. "Thuis gekomen", aldus Jeanne en Piet Broeders,
"achter een glaasje Exota en met de voeten in een teiltje met
lauw water, kwamen de sterke verhalen los. De moeheid was snel
vergeten en meestal werd ‘s middags al weer afgesproken voor de
volgende week."
In
Tilburg tegen 06.00 uur aangekomen togen de pelgrims eerst naar de
kerk van de Hasselt alwaar de eerste mis werd bijgewoond. Vervolgens
werden de boterhammen soldaat gemaakt in de twee cafés aan het
Hasseltplein en pas dan ging het naar de kapel en aansluitend naar
de snoepkramen. "Och, de mensen in die tijd hadden niet zoveel
te verteren", zegt Christ Vermeer (68) over het eten van een
zelf meegebrachte boterham in een café, iets wat tegenwoordig niet
meer goed voor te stellen is. Vermeer is getrouwd met de dochter van
de kastelein van het café dat destijds stond op de parkeerplaats
van het TweeSteden ziekenhuis. Het echtpaar is bekend geworden als
exploitanten van de Postelse Hoeve. "Indien gewenst kreeg men
er van ons bestek bij die ene kop koffie die bij ons werd
gekocht", voegt Vermeer toe.
WONDEREN
Hebben
de Dongense pelgrimages naar de Hasseltse kapel in Tilburg nog iets
van wonderen opgeleverd? Mevrouw Krol kan zich een heel kleintje
herinneren. Een kind was jarig. Twee munstukjes kreeg ze mee: een
cent voor in het offerblok en een kwartje om in een van de kraampjes
te besteden. Gooide ze toch in haar zenuwen het kwartje in plaats
van de cent in het offerblok. Tranen met tuiten. Een onbekende
bezoeker streek over zijn hart en gaf het kind een kwartje. Mevrouw
Krol: "Hoe is het toch mogelijk dat een mens zich zulke dingen
nog herinnert van de Hasseltse kapel." Van een ‘wonder’ van
een heel andere aard deed in de jaren vijftig het volgende grapje in
Tilburg de ronde. Een man rent uit de Hasseltse kapel naar buiten en
schreeuwt ‘Jezus, ik kan weer lopen.’ Iemand vraagt of er
misschien een wonder is gebeurd? Antwoord: ‘Nee, mijn fiets is
gejat.’
BRONNEN:
Berkel-Enschot-Heukelom,
drie zielen en één bestuurlijk hart. Ad van den Oord.
Berkel-Enschot 1996.
De
Hasseltse Kapel te Tilburg; troost en toeverlaat voor velen. Uitgave
van de Stichting tot Beheer van de Hasseltse Kapel, Tilburg 1987.
365
Heiligendagen; folklore, gebruiken, iconografie, legenden, namen,
weerspreuken. Door Kees van Kemenade en Paul Spapens. Hapert, 1993.
Eeuwen
en uren in de Hasseltse Kapel. Uitgave van de Stichting tot
restauratie van de Hasseltse Kapel, Tilburg 1972. Onder redactie van
dr. F. van Puijenbroek.
Esbeek,
niet van gisteren. Gedenkboek bij gelegenheid van het 100-jarig
bestaan van de R.K. Parochie H. Adrianus te Esbeek. Een uitgave van
Werkgroep Heemkunde Esbeek, 1989.
Godsvrucht
en deugdzaamheid; godsdienst en kerk in Tilburg door de eeuwen heen.
Onder redactie van Henk van Doremalen, Ronald Peters en Ton Thelen.
Tilburg, 1997.
Job,
een eigen naam, onze naam. Een uitgave van Stichting St. Job
Berkel-Enschot, 1991.
Kapellen
in Midden-Brabant. Door Paul Spapens. Tilburg, 1987.
Katholiek
Tilburg in beeld. Door Ronald Peeters en Ed Schilders. Tilburg,
1990.
Langs
‘s-Heren Wegen; veldkapellengids voor Noord-Brabant. Door Peter
Vermeulen. Eindhoven, 1996.
Ses
Boogscheuten weeghs; zes eeuwen kerk Sint Jans Onthoofding. Jaarboek
Straet & Vaert 1993. Een uitgave van de Heemkundekring Loon op
‘t Sandt. Cees Pijnenburg en anderen.
St.
Job, ontmoetingen met St. Job. Een uitgave van de Stichting St. Job
Berkel-Enschot. Z.d.
Tilburg
1940-1945; jaren van verduistering. Door Frans Janse. Tilburg, 1984.
Over
de grens; de bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende
en de achttiende eeuw. Door Marc Wingens. Nijmegen, 1994.
Veel
vermaak en weinig wol; de geschiedenis van de Tilburgse kermis. Door
Hennie van Oers, Paul Spapens en Lauran Wijffels. Tilburg, 1986.
Volksdevotie;
beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant. Een uitgave
van het Museum voor Religieuze Kunst Uden. September 1990. Willie
Knippenberg en anderen.
Willibrord
en het begin van Nederland. Door Marieke van Vlierden. Utrecht, 1995
Kranten:
Brabants
Dagblad: 18-9-1997; 20-1-1998; 16-2-1998; 17-2-1998; 6-4-1998;
24-4-1998; 4-5-1998.
Eindhovens
Dagblad: 21-5-1997.
Gazet
van Antwerpen: 29-5-1995.
Het
Nieuwsblad: 8-1-1994.
Nieuwe
Tilburgse Courant: 9-5-1910, 25-6-1926, 1-12-1927, 15-5-1930,
25-4-1931, 9-5-1935, 19-6-1935, 30-5-1950, 19-5-1951, 26-5-1951,
27-2-1952, 12-5-1956, 15-5-1957, 21-5-1959, 30-4-1960, 4-5-1960,
Tilburgsche
Courant: 13-7-1884, 14-5-1905, 5-8-1930.
Hilverbode:
22-5-1997
StadsNieuws:
18-2-1998.