Half
maart was hij er weer.
Brutaal, stond hij midden op het gazon. De blauwe reiger, de
grauwe blauwe reiger. Zijn ronde kop met de puntsnavel op de lange
schrale nek ijdel van links naar rechts draaiend.
Alsof híj iedere maand de rente van onze hypotheek
ophoest.
Ik herkende hem van een eerdere ontmoeting, vijf jaar geleden toen
we nog aan de Bredaseweg woonden. Insiders weten dat hij zijn
voortleven dankt aan de weekhartigheid van mijn echtgenote.
Indertijd wilde ik hem, voor zijn aanval op onze vissen, betalen
met het lood uit mijn oude buks.
Mijn vrouw weerhield mij.
Hoe
ik zo zeker weet dat het dezelfde reiger was?
Ik
zag het aan de blik in zijn gemene oogjes.
Deze
keer vreet ik ze op, zeiden die ogen.
Ja,
het doel van zijn komst was duidelijk; opnieuw een poging doen om
de goudvissen uit onze kleine vijver te verslinden en
mij
te vernederen.
Langzaam zette de vogel zich in beweging in de richting van de
vijver, de sprieterige poten traag heffend en voorzichtig weer
neerplantend. De gang van een sluipmoordenaar.
Het
gras verbleekte. De rododendrons stonden roerloos.
En
wij? Wij lachten.
Voor de winter inviel heb ik het net gekocht.
Een sterk nylon vijvernet, zwart en met kleine veilige mazen.
Gespannen over mijn tuinmeertje is het niet alleen een vangnet
voor het herfstblad, maar tevens een beveiliging tegen de
roofzucht van de reiger.
En
half maart, toen de vileine vogel op ons gazon landde
stond
het sterke nylon net nog strak gespannen boven het water. Daarom
lachten wij.
Laat
hem maar gaan, dachten we, die breekpoot, die schurk, die dief;
onze vissen zijn veilig.
Zo
dachten ook onze goudvissen er zelf over. Zeker de grootste
van
hen. Die zwom onbekommerd en niet al te ver van het wateroppervlak
een rondje. Dat had hij niet moeten doen.
Bliksemsnel dook de kop van de reiger. De puntbek priemde als een
dubbele dolk door de mazen van het net en hield, een fractie van
een seconde later, de grote goudvis onbarmhartig gevangen.
Gevangen in de bek van de reiger, maar ook vastgehouden door het
net. Een wanhoopsituatie: de hulpeloze vis, de als een bezetene
rukkende reiger.
Een blauwe reiger is sterk. Een nylon net is sterker.
Wij, nauwelijks van verbazing en schrik bekomen, renden naar
buiten.
'Rotzak', riep mijn vrouw. 'Geilaard', gilde ik.
De reiger liet zijn prooi los, veerde met een nonchalante sprong
los van de grond en klapwiekte traag in de richting van het
landgoed Oosterheide.
De grote goudvis was niet dood. Hij bewoog nog langzaam, diep
onder de krabbescheer. Maar de volgende dag vormden zich witte
gezwellen aan weerszijden van zijn lijf.
Drie
dagen later lag hij roerloos op de bodem van de vijver.
|