|
|
Jo
Janssen
Moord
Twee vuilnismannen zagen
haar liggen toen ze een paar meter het bos waren ingegaan om een plas te
doen.
‘Sjeng, dat ligt niet goed daar.’ De man wees naar een jonge vrouw die
achter een enorme beuk op de grond lag. ‘Poedelnaakt en met geknakte
kop. Wegwezen en als de donder de politie roepen.’ ‘Ik
bel ze met de 06.’
De politieauto draaide na vijf minuten met gillende sirene het
feestterrein op. Ook de gerechtsarts was even later ter plekke.
Commissaris Beckx had de smoor in. Hij had nauwelijks het bed gezien na
die lange avond. Zijn oren tuitten nog van het lawaai dat ze uren lang
hadden doorstaan. ‘Heavy metal, punk, pop, of hoe het ook mag heten. Je
wordt er hartstikke doof en beroerd van,’ had hij naar zijn collega
gebromd toen ze gisteren hun rondjes deden langs een woelende en deinende
feestmassa.
‘Hoe lang denkt u dat
ze dood is, dokter?’
‘Tussen tien en twaalf uren.’
‘Dan ligt ze hier dus al vanaf middernacht of wat later?’
‘Ik denk van niet, commissaris. Kijk hier. De hakken en de kuiten zitten
vol modder en zand. En ze zijn geschaafd. Waarschijnlijk door het schuren
over de grond. Ik vermoed dat ze elders is omgebracht en vervolgens
hiernaar toe gesleept.’
‘Kunt u iets zeggen over de doodsoorzaak?’
‘Nee, maar ik zie wel beschadigingen waaruit ik opmaak dat men niet
zachtzinnig te werk is gegaan. Vermoedelijk verkracht.’
Commissaris Beckx stond
met zijn zwartleren schoenen op een modderig pad dat verder het bos
invoerde. Eeuwen geleden had daar een burcht gestaan. De oude slotgracht
lag er nog, nagenoeg dichtgegroeid door riet en lissen. Hij keek uit over
een flauw glooiende vlakte. Zoals vaak in deze streek had men vroeger een
stuk bos weggekapt en geschikt gemaakt voor landbouw. De naam herinnerde
daar nog aan. Het Bosveld heette dit gebied tussen het dorp en het twee
kilometer verderop gelegen moerassige bos. Op enkele plaatsen borrelde
kristalhelder water omhoog dat langs kleine stroompjes zijn weg vond naar
de beek die uiteindelijk zou uitmonden in de Maas.
‘De ambulance kan het stoffelijk overschot meenemen, commissaris. Ik
onderzoek haar verder wel in het lab.’
Twee agenten legden de naakte vrouw – zeker niet ouder dan achttien –
op de brancard en bedekten het lichaam met een wit laken. Ze had een
navelpiercing, zagen ze, met een blauw steentje. In elke oorschelp
droeg ze vijf ringen, van boven naar beneden steeds groter wordend. Blond
haar, half lang, met strepen zwart en paars.
‘Ik ben er altijd tegen
geweest,’ bromde Beckx. Ze moesten zo nodig dit zanderige akkerland
ombouwen tot een evenemententerrein. Je haalt de rotzooi naar je toe met
zo’n rockfestival met duizenden snuivende en zuipende randfiguren.’
Commissaris Beckx was een rustig leven gewend in een rustig dorp. Dat
moderne gedoe – één en al commercie! – vond hij een verloedering van
de streek. Dit was zijn eerste moord. ‘Bijna de VUT in en dan dit nog.’ Na
een langdurige staat van dienst met af en toe een auto met
sigarettensmokkelaars en veel klein onheil was dit wel het laatste wat hij
gewenst had voordat hij zich met hart en ziel kon wijden aan zijn grote
liefhebberij. Elke ochtend trok hij de schuif omhoog om ze naar buiten te
laten, zijn Antwerpse baardkrielen. Schitterend zoals de hennen -
madammekes noemde hij ze - met vooruitgestoken krop en hoge borst in de
buitenren paradeerden.
‘Verdomd, misschien was deze
meid wel net zo’n pront ding.’ Hij geneerde zich even om deze
associatie, maar ja, zo was het toch?
‘Theunissen, we stappen op.’
Wandelend naar de dienstauto gromde hij: ‘het beroerde is dat je bij god
niet weet in welke richting je het moet zoeken. D’r lagen hier gisteren
meer dan zesduizend lijven te blowen en te zuipen. Zoek het dan maar
uit!’Beckx ijsbeerde langs de containers vol afval. Het zinde hem
helemaal niks. ‘Wie haalt het godsodeju in zijn hersens om iemand naar
de andere wereld te helpen. Drugs, Theunissen, drugs en maar zuipen.
Losgeslagen tuig is het!!’
‘Kom, naar het bureau. Dit kan nog wel eens een lastig karwei worden.’
***
Een agente bij de
receptie hield de telefoonhoorn omhoog.
‘Commissaris, dokter Gielis vraagt of u
naar het moratorium wilt komen.’
Even later staan ze naast de schuiflade waarop het slachtoffer ligt, de
commissaris, de dokter en de agent Theunissen.
‘Ze is gewurgd. Kijk, het strottenhoofd is gebroken, met de duimen
ingedrukt. De dader moet met zijn gezicht naar haar toe hebben gestaan of
gelegen toen hij haar keel dichtkneep.’
De dokter liep naar het hoofd van het meisje, tilde het iets omhoog,
schoof het halflange haar opzij en vervolgde: ‘dit is heel vreemd.
Rechts in haar nek zijn nauwelijks afdrukken te zien, maar hier, links,
staan diepe sporen van nagels in haar huid. Op drie plaatsen is de huid
beschadigd.’
‘Tja, vreemd, heel vreemd,’mompelde Beckx met zijn rechterhand zijn
achterhoofd krabbend, ‘Hebt u een idee dokter?’
Dokter Gielis keek nog eens naar de afdrukken. Ze legde beide handen om de
hals van het slachtoffer. Haar vingers kromden zich rond de nek. ‘Rechts
achter alleen blauwe plekken, aan de linkerkant niet alleen blauwe plekken
maar ook een ingescheurde huid.’ Na enige tijd zei ze, zichzelf
afvragend of dat wel kon: ‘twee verschillende handen, misschien?’
Beckx zweeg. Een golf van medelijden met het dode lichaam schoot in zijn
buik. Zijn maag rolde om.
Het was even doodstil rond het lichaam op de schuiflade.
Agent Theunissen kuchte, stak voorzichtig een hand naar voren. ‘Mijnheer
de commissaris. Mag ik? Ik geloof…’
‘Ja, Theunissen?’vroeg de commissaris
‘Een gitarist, mijnheer. Een gitarist heeft haar gewurgd.’
De dokter en de commissaris keken elkaar aan.
‘Hoezo, Theunissen?’
‘Kijk, het zit zo. Gitaristen knippen de nagels van de linkerhand kort
omdat ze anders de snaren niet goed op de hals kunnen drukken. Met de
lange nagels van de rechterhand trekken
ze aan de snaren. Dus, links kortgeknipte nagels en rechts lange.
Vandaar.’
Dokter Gielis keek verbaasd naar de agent.
‘En als ze afgebroken zijn, plakken ze er kunstnagels op,’ voegde hij
er nog aan toe.
Commissaris Beckx sloeg met de vuist van zijn rechterhand in de palm van
zijn linker. ‘Verdomd Theunissen, je kon wel eens gelijk hebben. Wat u,
dokter?’
‘Best mogelijk. Heel goed mogelijk.’
‘Hoe kom je op dat idee, Theunissen?’
‘Van mijn dochter, mijnheer. Die zit op gitaarles.’
‘Geweldig. Dat maakt het probleem een heel stuk eenvoudiger. Bel de
recherche. Alle gitaristen van gisteravond – en ook alle andere
muzikanten – moeten opgepakt worden en vastgehouden. Ze moeten
opgespoord, waar ze dan ook mogen uithangen.’
Commissaris Beckx hoopte op
een snelle oplossing van dit misdrijf. Uiteindelijk was de groep mensen
waarbinnen hij de verdachte kon vinden, vrij beperkt. Vijf formaties van
vier tot zes personen hadden gespeeld op het podium in het Bosveld.
Agent Theunissen dacht er toch even anders over.
‘Dat wordt een lange geschiedenis,’ opperde hij.
Beckx keek hem aan, verstoord. ‘Hoe bedoel je?
Als we die gitaarspelers opgespoord hebben, moet het toch niet
moeilijk zijn de verdachte er uit te pikken. We hebben voldoende
DNA-materiaal, nietwaar dokter?’ De
dokter knikte bevestigend.
‘Kijk,’begon de agent uit te leggen, ‘die mannen uit de band raggen
met een plectrum langs de snaren, niet met de vingernagels.’
‘En?… nou?’ De commissaris trok zijn schouders omhoog, vragend, niet
begrijpend.
‘Hebt u ze niet gezien, die tientallen snarenplukkers, die verspreid
over het hele terrein lagen te tokkelen of op de beat meedeinend
rondtolden?’ De commissaris de hoop op een soepele overgang naar de VUT
ontnemend: ‘dat wordt, zogezegd, zoeken naar een speld in een
hooiberg.’
‘Je bedoelt, dat we …?’
‘Ja, een landelijk opsporingsbevel. Misschien wel via de TV als we geen
verdachte vinden bij de podiumartiesten van gisteren En dat zou nog wel
eens een heel lang verhaal kunnen worden.’
|
|