Tekst
Sophia
de jeudige* Gravin.
1.
Naauw
nog schoot de zon haar stralen
Op
het groenend aardrijk neêr
Naauw
nog keerde het nijvre werkvolk
Tot
het daaglijks handwerk weêr.
2.
’t
Voglenheer* hervatte naauwelijks
’t
Zielverrukkend ochtendlied
Dat
het door natuur gedreven
Als
een tol den Schepper biedt.
3.
Stil
en vreedzaam was nog alles
In
het plechtig morgenuur
Vrome
zielen zacht verzuchtend
Roem
den Schoone der natuur.
4.
Ook
nog langs de schoone dreven
komt
om ’t slot van Graaf Siegfried
Werd
naauw ’t plechtig stil verbroken
Door
den voglen ochtendlied.
5.
Maar
daar binnen in de zalen
Was
reeds alles in de weer
Druk
en woelig was men bezig
En
er ruste niemand meer.
6.
Want
de eenige zoon des graven
Die
door elk werd hoog geacht
Ridder
Edmund zoude huwen
En
dit eischte groote pracht.
7.
Hij
zou huwen met Sophia
Dochter
van Graaf Theodoor
Die
de vroom gezinde / vader / ridder,
Lang
reeds tot zijn bruid verkoor
8.
Meer
nog dan een dag reis verre,
Was
hij van zijn bruid nog af,
Daar
om was het dat de Ridder
Vroeg
zijn paard de sporen gaf.
9.
Hoogst
gelukkig was zijn Edmund
En
vol vreugde zijn gemoed.
Elkeen
roemde ridderskeuze
Ieder
prees het huwelijk goed.
10.
En
geen wonder want de freule
Die
hij nam tot zijne bruid
Muntte
in al het schoon en goede
Verre
boven anderen uit.
11.
Deugdzaam
was zij zeer godvruchtig
Engelrein
naar ziel en zin
In
haar jeudig hart drong nimmer
’t
Gift der zonde en boosheid in.
12.
Zedig
was zij en toch vrolijk
Goedig
uit des harten grond
En
daarbij de schoonste freule
Die
men in den omtrek vond
13.
Zij
was vaders eenige dochter
’t
Eeningst kind van Theodoor
Die
zijn teergeliefde gade
Reeds
in ’s lievelings jeugd verloor
14.
Even
als een teder bloemptje
Door
den tuinman word bewaard
Die
om ’t schoone te doen ontluiken
Wis
geen zorg of moeite spaart
15.
Ook
zoo was de teergeliefde
Vaders
vreugde vaders roem
Op
gekweekt met teedere zorgen
Als
de schoonste lentebloem.
16.
Stil
en vreedzaam, zacht en zorgloos
Vlood
de lente harer jeugd
Die
nu reeds sinds achtien jaren
’t
Vaderlijke hart verheugd.
17.
’t
Eenigst doel der zorg der Graven
was
’t welzijn van zijn kind
’t
Welk op aarde dan ook geen ander
Inniger
dan hem bemint
18.
Blijdschap
welde in ’s vaders boezem
Toen
der minnelijke maagd
Door
het puik der edele ridders
Hand
aan hand werd afgevraagd
19.
Want
ook Edmund was godvruchtig
Hij
was waarlijk vroom gezind
En
dit zocht de wijze vader
Meer
dan schatten voor zijn kind
20.
Maar
Sophia had nog nimmer
Aan
een huwelijk gedacht
Zij
bevreemde zich toen vader
Deze
tijding aan haar bracht.
21.
Niet
gewoon aan tegenspreken
Zegt
zij Vader ’t is mij goed
Maar
mij dunkt ik zoo jong nog
Dit
vereischt dus nog geen spoed.
22.
’t
Was als of een droeve mare
Hare
vreugd getemperd had
Zij
werd droevig en neerslachtig
Immer
was zij moê en mat.
23.
Sinds
deez tijd scheen zij te kwijnen
Aan
een heimelijk zielsverdriet
Maar
haar vader ’t openbaren
Neen
o neen dat durft zij niet
24.
Meer
na bij den dag des huwelijks
Scheen
haar hartewee vergroot
Rozenrood
ontschoot haar wezen
Zij
werd bleek gelijk de dood
25.
’S
avonds voor den dag der vreugde
Knielde
zij vol godsvrucht neêr
Vurig
biddend en verzuchtend
Voor
het kruisbeeld van den Heer
26.
Naast
haar lag vol pracht en rijkdom
’t
Bruidsgewaad reeds uitgespreid
Van
satijn en rijk borduursel
Had
men haar een kleed bereidt.
27.
Zeer
weemoedig staart Sophia
Op
de pracht, die haar omringt
En
het is of als* ze telkens
Zich
een traan in ’t oog bedwingt
28.
Eindelijk
geeft zij hare smarten
Door
een stroom van tranen lucht
En
zij slaakt uit diepst des harten
Een
te lang versmoorde zucht
29.
Ach
mijn Jezus roept zij snikkend
,,
Gij van kleederen gansch beroofd
,,
Gij een kroon van scherpe doornen
,,
Zaam gevlochten op het hoofd
30.
,,
Gij aan ’t kruishout vastgeklonken
,,
Vol van smart in bangen nood
,,
Zonder troost en zonder laafnis
,,
Stervende een zoo wreeden dood.
31.
,,
Ach mijn God en ik zou leven
,,
In de weelde en zingenot
,,
Ik mij baden in genoegens
,,
Deelen in des werelds lot
32.
,,
O mijn God aanzie mijn zwakheid
,,
Wellicht kan ik ze niet weerstaan
,,
En misschien in ’t slijk der zonde
,,
Zal eens mijne ziel vergaan.
33.
,,
Ach mijn God O, liefste Jezus,
,,
Kom, o kom en red uw bruid
,,
Eer d’onverbreekbren band des huwelijks
,,
Mij door ’s priesters woord omsluit.
34.
,,
Zie mij kwijnen, zie mij dorsten
,,
Naar uwe liefde goede God
,,
Laat mijne ziel nog in dees ure
,,
Deelen in der zaligen lot.
35.
Machteloos
zonk Sophia neder
Uitgeput
door ziels verdriet
In
de armen van haren vader
Die
haar juist ter hulpe schiet
36.
Groote
God mijn kind wat deert U
Roept
de graaf verschrikkend uit
Midderwijl
hij haar zoo teder
Aan
zijn kloppend harte sluit
37.
,,
Troost U vader zegt zij zachtkens
,,
Ach bedroef U niet te zeer
,,
Boven in den schoonen Hemel
,,
Vindt Gij uwen dochter weêr.
38.
,,
Groet heer Edmund zeg hem Vader
,,
Dat zijn bruid met Jezus huwt
,,
Heen gevoerd door hooger liefde
,,
Niet omdat zij Edmund schuwt.
39.
Zachtkens
wilde de graaf haar beuren
Docht
zij zinkt op de peluw neer
God
een gil ontsnapt zijn boezem
God
mijn kind zij is niet meer.
40.
Haastig
treedt juist Edmund binnen
Vragende
angstig naar zijn bruid
Aan
den diep bedroefden vader
Die
hem in zijn armen sluit.
41.
Ach
mijn Zoon uw bruid Sophia
Mijne
dochter is niet meer
Ziedaar
ligt zij koud als marmer
Zielloos
op haar sponde neer.
42.
Slechts
eene groete bleef U over
Die
zij stervende aan mij gaf
Ach
[ ?] in plaats van vreugde
Enkel
weenen op haar graf
43.
Edmund
weende zulk een tijding
Trof
’t gevoelig hart te zwaar
Roerloos
stond hij als een standbeeld
Maar
hij maakte geen vreemd misbaar.
44.
Zachtkens
leidt hij straks de vader
Van
de doodsche legersteê
En
bracht door de zoetste toespraak
’s
Gravenharte meer in vreê.
45.
Vader
sprak hij nam haar Jezus
Tot
zijn bruid, misgund haar niet
Ik
toch kan haar niet doen smaken
’t
Zoete dat zij daar geniet
46.
Graaf
vervolgde hij nog verder
Zie
voortaan in mij uw kind
Kom
en volg mij in mij vader
Vindt
gij thans een boezemvrind.
22
Jan 72
*
jeudig: komt als zodanig naast jeugdig, meerdere malen voor in
deze en andere teksten van Offermans, ook in de inhoudsopgave,
zodat nauwelijks denkbaar is dat het hier om een verschrijving zou
gaan. Bedoeld is mogelijk ‘speels’, afgeleid van het Franse
‘jeu’.
*
heer = leger, schaar
*
of als: in de tekst wordt via de nummering 1, 2 boven de twee
woorden aangegeven dat de volgorde andersom moet zijn: als of |