Tekst
Jan Onrust
Wel
Jan hoe gaat het vriend zijt gij in
uw
dienst te vreden. Vroeg laatst Mijnheer
Pastoor
aan buurman stalknecht Jan.
Ach
neen Mijn Heer Pastoor was ’t antwoord
ik
heb geen reden, Van heel content te zijn
Ik
werk zoo hard ik kan. Van ’s morgens
vroeg
tot s’avonds laat maar ’t kan
niet
baten, Er is geen eind aan ’t werk
wie
zou zoo ’n dienst niet haten.
Waarzoo
volhandig is, En had ik ooit gedaan
Een
oogenblikje rust, dan kan het nogal gaan,
Maar
’t is altijd Jan legt vuur aan.
Jan
brengt pijpen. Is nog de courant niet weg
Vergeet
ge het messenslijpen Zaalt ’t paard op
Neen
komt hier maakt eens mijn laarzen schoon.
En
altijd haast U wat, zoo word ik het
nooit
gewoon. Ik loop, ik draaf, ik zweet.
Ik
word nog gek en dol. Mijn Heer Pastoor.
ik
hou het in zoo een dienst niet vol.
Geduld,
geduld, mijn vriend, ik moet U op
doen
merken, Hernam Mijn Heer Pastoor
dat
God den mensch tot werken bestemd
Heeft*
’t is Gods wil, dat elk van ons in
’t
zweet Zijns aangezigts zijn brood in deze
wereld
eet. Dit leven is slechts kort, aan
Gendsche
Hemelkust*, Smaakt* gij eens
van
zorgen vrij een ongestoorde rust.
Och
neen Mijn Heer Pastoor, dat kan
ik
niet gelooven, Zei jan gelijk als hier, zoo
gaat
het ook hier boven. En ik durf wel
wedden,
dat ik naauwelijks daar verschijn
Of
’t zal bij ’t ander werk het zelfde deuntje
zijn.
Haal gaauw de zon eens in, en brengt
wat
sterren buiten. Schuif deze wolk eens
weg,
Gij moet de maan eens snuiten
Haal
gouw de gieter vol uit onze waterkom
Nog
(nog) een nog een nog gooi de regenton
maar
om, Grijpt nu de blaasbalk Jan en
Jaagt
wat wind naar onder.
Schiet
vlug een vuurpijl af en helpt een
handje
donder, Neem verf en kwast en
kleur
de regenboog wat op.
Zoo
gaat het dag aan dag in draf en in galop.
In
’t kort Mijn Heer Pastoor, er is naar
mijn
gedachten. In ’t ander leven zelfs
Voor
mij geen rust te wachten
22
Jan
1872.
*
Heeft ’t is = lees: heeft. ‘t Is
*
Gendsche Hemelkust = gindse, overzijde; het hiernamaals, de Hemel
*
smaakt = geniet |