W. Offermans en zijn 'Versenboek' (1867)

Hollandsche Gezelschap Liederen

Redactie: Leonie Robroek

Informatie

Bron: Hollandsche Gezelschap Liederen (handschrift)

Auteur: W.Offermans

Datum: Tussen november 1869 en maart 1870

Titel: Liefde op het ijs.

Genre: liefdesverhaal

Wijze: niet aangegeven

Pagina: 78-79

Inhoud: In de winterkoude op een dichtgevroren vijver ontstaat een warme liefde tussen een jongen en een meisje.

Tekst

Liefde op het ijs.

 

1.

De wintervorst vierde zijn woede ten toon

En dempte met schorssen het meer en den stroom.

De veldvreugde ruimde voor ’t ijsvermaak plaats

En meertjes en stroomen weerkaatsen de schaats

School Elsje een boerinnetje poezel en mals

Verloor in het zwenken de boot* van haar hals

En Koenraad de fiksche gezel van ’t oord

Ontdekt het en raapt het er* rijdt er mee voort.

 

2.

Wat deert U schoon Elsje dus vraagt hij wel ras

Terwijl zij al schreijende zoekt op de plas

Mijn bootje zoo roept zij helaas ben ik kwijt

Ik heb het verlooren in sneeuwhoop of bijt*

’t was wis van een vreijer tot meerder verdriet

Neen ’t was van mijn moeder ik kreet anders niet

Kom wisch uwe traantjes gij vindt het wel weêr

Let op maar en zoek maar de baan op en neêr

 

3.

Zij rijden en glijden en snijden door het ijs

En ijlen en zeilen het spiegelglad grijs

Hij snort* haar vooruit met een zwierende zwaai

En vangt haar weer op met een krassende draai

Zij zwieren en gieren het baantje ten end

En wiegen en vliegen in de opene tent

En klinken en drinken en leggen reis* aan

En waaijen en zwaaijen op nieuw langs de baan

 

4.

Het schaatsje van ’t meisje glipt los van haar been

Zij valt en zij stuift als een sneeuwvlokje heên

De knaap ijlt haar na en heft ze op met een til

En zoent haar waar het zeer doet, de pijn weder stil

Nu rijden weer beiden schoon Elsje achter hem

Met handen in handen al vaster van klem

De koû maakt haar boutjes* en kaakjes wel stijf

Maar innig toch voelt zij geen koû in ’t lijf.

 

5.

Zij pozen en kozen; hij zoent haar een blos.

Terwijl trad zij willens haar schaatsje weer los

Hij bind, en herbindt het en aarzelt en teemt

En vroeg en hij kreeg en hij wenscht nog en neemt

De landjeugd reed af en het maanlichtje klom

En Koenraad gaf Elsje haar bootje weêrom

En gaf haar een ringentje en zoende haar teêr

Maar hem bleef haar hartje en nooit gaf hij het weêr

 

* schrijffout, lees: en

* bootje = sierraad als middenstuk of schakel in een halsketting, ook in vorm van broche

* bijt = in het ijs gehakt gat

* snort = suist, beweegt met een vaart voort

* reis = schaatsijzers; in het Limburgs bestaat dit nog als ‘riezer’, van het Duitse ‘Riese’ is staaf, glijbaan

* boutjes = dijen