Koffielied*
1.
Wie
is de zuster van de thee? Café
Wie
prefereer je van die twee? – Café
Welaan,
schenkt dan een flinken kop
En
deunt met mij een lofzang op
Café,
café, café.
2.
Wat
is de roem van ‘t vaderland ? café
Wat
geeft ons heel Europa tot klant? café
Wat
maakt Javaansche planters rijk
En
breng ons zoden aan den dijk?
Café,
café, café
3.
Wat
is het nut van ’t algemeen? café
Wat
drinkt den staat in ’t groot en kleen? café
Wat
plengen* beedlaar*, souverein
In
aardewerk of porcelein.
4.
Wat
streelt den neus met rozengeur café
’t
Oog met kastanje bruine kleur ? café
Wat
vloeit als Attisch-Grieksch* zoo zoet
En
koestert als de lentegloed?
Café
café café.
5.
Wat
is de tweede welkomsgroet ? café,
Wat
maakt een bokkesprong weer goed café
Wat
wekt de vriendschap, sympathie,
En
handhaaft vrede en harmonie
Café,
café, café.
6.
Wat
speelt een veete weg of grief ? Café
Wat
maakt een huislijk kruisje lief ? café
Wat
snoert de band van liefde en trouw
Weer
naauwer tusschen man en vrouw
Café,
café, café.
7.
Wat
bant de weemoed uit het hart ? café
Wat
balsemt elke zielesmart? café
Wat
geeft verluchting aan het hoofd
In
ernst en zorgen afgesloofd
Café,
Café, café.
8.
Wat
jaagt weer frissche kracht in ‘t bloed café
Wat
geeft den moedeloosten moed? Café
Wat
maakt een ratel van de tong
En
staalt, de keel, de borst en long
Café,
café, café.
9.
Wat
kruidt den gullen vriendenkout* café
Wat
werpt in broederscherts het zout? Café
Wat
maakt de vroolijkheid weer vlot
Bij
Isegrim tot Knorrepot.
Café,
café, Café.
10.
Wat
schenkt aan ‘t redeneeren kracht ? café
Wat
aan Jan Salie* Brugmans* macht? Café
Wat
voert den wijsgeer tot een dus
Die
sluit als gortjes* in de bus
Café,
café, café.
11.
Wat
is der dicht’ren rijkste bron? café
Wat
slobbren ze op den Helicon* ? café
Wat
doet hen op de starren treên
Met
bliksemsnel gewichte schreên
Café,
café. Café
12.
Vivat*
de vaderlandsche drank? Café
Een
elk van ons geniete lang? Café
Drinkt
mijn vrienden op den toast
Het
" hallef elfje" ’t kopje troost
Drinkt
uit, Drinkt uit, Drinkt uit.
*
De algemene verbreiding van de koffie is te danken aan de
Hollanders
*
in want is de n door Offermans doorgestreept
*
plengen = deftig uitgieten
*
beedlaar = bedelaar
*
Attisch-Grieks = wat betrekking heeft op Attika, het schiereiland
van Athene met de bergen Pentelikon (marmer) en Hymettus (honing),
en met de beroemde plaats Marathon
*
er staat ‘want’, Offermans streept de n door
*
kout is gezellige praat; kouten is keuvelen
*
Jan Salie = slappeling
*
Brugman = welbespraakt persoon, vernoemd naar een beroemd 15e
eeuws redenaar; uitdrukking: praten als Brugman
*
gortjes = gepelde of gebroken gerstkorrels
*
Helikon = gebergte in het landschap Boeotië in Griekenland; ook
de Muzenberg
*
Vivat = hij leve!
|