W. Offermans en zijn 'Versenboek' (1867)

Hollandsche Gezelschap Liederen

Redactie: Leonie Robroek

Informatie

Bron: Hollandsche Gezelschap Liederen (handschrift)

Auteur: W. Offermans

Datum: tussen 1868 en mei 1869

Titel: Koffielied

Genre: gezelschapslied voor bruiloft en partij

Wijze: niet aangegeven; alom bekende melodie onder gelijknamige titel

Pagina: 63-66

Inhoud: de populariteit van koffie wordt in dit lied bezongen, in een afwisselende samenzang van voorzanger en gezelschap.

Tekst

Koffielied*

 

1.

Wie is de zuster van de thee? Café

Wie prefereer je van die twee? – Café

Welaan, schenkt dan een flinken kop

En deunt met mij een lofzang op

Café, café, café.

 

2.

Wat is de roem van ‘t vaderland ? café

Wat geeft ons heel Europa tot klant? café

Wat maakt Javaansche planters rijk

En breng ons zoden aan den dijk?

Café, café, café

 

3.

Wat is het nut van ’t algemeen? café

Wat drinkt den staat in ’t groot en kleen? café

Wat plengen* beedlaar*, souverein

In aardewerk of porcelein.

 

4.

Wat streelt den neus met rozengeur café

’t Oog met kastanje bruine kleur ? café

Wat vloeit als Attisch-Grieksch* zoo zoet

En koestert als de lentegloed?

Café café café.

 

5.

Wat is de tweede welkomsgroet ? café,

Wat maakt een bokkesprong weer goed café

Wat wekt de vriendschap, sympathie,

En handhaaft vrede en harmonie

Café, café, café.

 

6.

Wat speelt een veete weg of grief ? Café

Wat maakt een huislijk kruisje lief ? café

Wat snoert de band van liefde en trouw

Weer naauwer tusschen man en vrouw

Café, café, café.

 

7.

Wat bant de weemoed uit het hart ? café

Wat balsemt elke zielesmart? café

Wat geeft verluchting aan het hoofd

In ernst en zorgen afgesloofd

Café, Café, café.

 

8.

Wat jaagt weer frissche kracht in ‘t bloed café

Wat geeft den moedeloosten moed? Café

Wat maakt een ratel van de tong

En staalt, de keel, de borst en long

Café, café, café.

 

9.

Wat kruidt den gullen vriendenkout* café

Wat werpt in broederscherts het zout? Café

Wat maakt de vroolijkheid weer vlot

Bij Isegrim tot Knorrepot.

Café, café, Café.

 

10.

Wat schenkt aan ‘t redeneeren kracht ? café

Wat aan Jan Salie* Brugmans* macht? Café

Wat voert den wijsgeer tot een dus

Die sluit als gortjes* in de bus

Café, café, café.

 

11.

Wat is der dicht’ren rijkste bron? café

Wat slobbren ze op den Helicon* ? café

Wat doet hen op de starren treên

Met bliksemsnel gewichte schreên

Café, café. Café

 

12.

Vivat* de vaderlandsche drank? Café

Een elk van ons geniete lang? Café

Drinkt mijn vrienden op den toast

Het " hallef elfje" ’t kopje troost

Drinkt uit, Drinkt uit, Drinkt uit.


 

* De algemene verbreiding van de koffie is te danken aan de Hollanders

* in want is de n door Offermans doorgestreept

* plengen = deftig uitgieten

* beedlaar = bedelaar

* Attisch-Grieks = wat betrekking heeft op Attika, het schiereiland van Athene met de bergen Pentelikon (marmer) en Hymettus (honing), en met de beroemde plaats Marathon

* er staat ‘want’, Offermans streept de n door

* kout is gezellige praat; kouten is keuvelen

* Jan Salie = slappeling

* Brugman = welbespraakt persoon, vernoemd naar een beroemd 15e eeuws redenaar; uitdrukking: praten als Brugman

* gortjes = gepelde of gebroken gerstkorrels

* Helikon = gebergte in het landschap Boeotië in Griekenland; ook de Muzenberg

* Vivat = hij leve!