W. Offermans en zijn 'Versenboek' (1867)

Hollandsche Gezelschap Liederen

Redactie: Leonie Robroek

Informatie

Bron: Hollandsche Gezelschap Liederen (handschrift)

Auteur: W. Offermans

Datum: tussen 1868 en mei 1869

Titel: De Rotterdamsche brievenbestelder.

Genre: humor, maatschappijkritisch

Wijze: niet aangegeven

Pagina: 23-27

Inhoud: Een Rotterdamse postbode doet een humoristisch voorstel om het brieven bestellen voor hem en zijn collega’s gemakkelijker te maken.

Tekst

De Rotterdamsche brievenbestelder

 

1.

Reeds bij het krieken van den morgen,

Ziet men ons op gracht en straat,

Om de brieven te bezorgen

’t Geen zeer dijkwijls moeijlijk gaat,

Komt Mei of November aan

Ziet men elk verhuizen gaan

Zoodat zelfs de knapste man

Niemand wedervinden kan. ( Zingende )

Ik heb een plan dat ik U zal toonen

’k Wil dat elk tot ons gerijf*

In een vaste wijk ga wonen

En daar altijd wonen blijf

Van bestellers en zoo voorts

Waar dan wis de wensch verhoort*

Want ’t volvoeren van hun pligt,

Wordt zeer veel daardoor verlicht,

’k Zal U door een voorbeeld toonen

Mijn besluit is lang niet kwaad.

’k Zou de renteniers doen wonen

Allen in de Gouds Bloemstraat.

 

2.

Wilt nu verder naar mij hooren,

’t Heb een woonplaats toegedacht

Aan geneesheers en Doctoren

Op de lustenmakers gracht.

Met studenten weet ik raad

Midden in de Beerenstraat

En zijn daar geen huizen leeg,

Dan maar in de Lombardsteeg.

Dames boven veertig jaren

Nog in ongehuwden staat

Zou ik bij elkander scharen

In de oude lelie straat.

De bankiers d’assuradeurs*

Op de trappen van de Beurs.

Ieder handelaar in wijn

Houden op ’t watermagazijn.

d’Advokaten die slechts haken

Om schoon ’t nooit hun pligt gebood.

Regte zaken krom te maken

Vinden plaats op Kromboomsloot.

 

3.

Kunstenaars zou ik doen wonen

Allen in de Bakkerstraat

Ik neem voor de jonge schoonen

Maar de Spiegelstraat te baat.

Hoort mij aan het blijkt U wis

Dat mijn plan vernuftig is,

’t Zij niet langer nu gestoord

Ik ga dus maar daadlijk voort.

Huisheers, eigenaars van perceelen

Van huurdeers steeds het kruis,

Vinden ’t zal hun zeker streelen

In de Wolvenstraat een huis

Apotheker vrienden gaat

Midden in de vijzelstraat

d’Officieren heb ik met vlijt

Heel de hazenstraat gewijd

Niemand word door mij vergeten

’k Weet met alle standen raad

Onderwijzers en poeëeten

Plaats ik in de Dommerstraat.

 

4.

Ik zou voorts de jongen schoonen

Die door hartstocht zijn verblind

Op de Prinsengracht doen wonen

Daar waar men het Doolhof vind

Voor den slachter, den soldaat,

Is de Bloedstraat lang niet kwaad,

Aan beminnaars van ’t tooneel

Valt de Gapersteeg ten deel

Zee officieren noch onervaren

Geef ik ’t Droogbak maar ter raad

De uitheemsche kunstenaren

Plaats ik in de Ridderstraat

Menschen ons als vroom bekend

In ’t Gebedje zonder end.

Tandentrekkers vinden hier

Op de Botermarkt kwatier

Winkeliers in alle waren

Zoo ik vond mijn wensch gehoor

Op de Westermarkt vergaren

Juist nabij het Eikkantoor.

Wat zegt gij van mijn plan

Vindt gij het niet zeer aardig

Ben ik daarvoor niet wel

Eene medaille waardig

Het is dan ook mijn verlangen

Dit is al wat ik begeer

Dat men op mijn borst doet brengen

’t Kruisje van ‘t legioen van eer.


 

* gerijf = gerief

* waar dan wis de wensch verhoord = was dan zeker de wens verhoord; waar: Brabants, volkstaal: was, zou zijn

* d’assuradeurs = verzekeraars