De
Rotterdamsche brievenbestelder
1.
Reeds
bij het krieken van den morgen,
Ziet
men ons op gracht en straat,
Om
de brieven te bezorgen
’t
Geen zeer dijkwijls moeijlijk gaat,
Komt
Mei of November aan
Ziet
men elk verhuizen gaan
Zoodat
zelfs de knapste man
Niemand
wedervinden kan. ( Zingende )
Ik
heb een plan dat ik U zal toonen
’k
Wil dat elk tot ons gerijf*
In
een vaste wijk ga wonen
En
daar altijd wonen blijf
Van
bestellers en zoo voorts
Waar
dan wis de wensch verhoort*
Want
’t volvoeren van hun pligt,
Wordt
zeer veel daardoor verlicht,
’k
Zal U door een voorbeeld toonen
Mijn
besluit is lang niet kwaad.
’k
Zou de renteniers doen wonen
Allen
in de Gouds Bloemstraat.
2.
Wilt
nu verder naar mij hooren,
’t
Heb een woonplaats toegedacht
Aan
geneesheers en Doctoren
Op
de lustenmakers gracht.
Met
studenten weet ik raad
Midden
in de Beerenstraat
En
zijn daar geen huizen leeg,
Dan
maar in de Lombardsteeg.
Dames
boven veertig jaren
Nog
in ongehuwden staat
Zou
ik bij elkander scharen
In
de oude lelie straat.
De
bankiers d’assuradeurs*
Op
de trappen van de Beurs.
Ieder
handelaar in wijn
Houden
op ’t watermagazijn.
d’Advokaten
die slechts haken
Om
schoon ’t nooit hun pligt gebood.
Regte
zaken krom te maken
Vinden
plaats op Kromboomsloot.
3.
Kunstenaars
zou ik doen wonen
Allen
in de Bakkerstraat
Ik
neem voor de jonge schoonen
Maar
de Spiegelstraat te baat.
Hoort
mij aan het blijkt U wis
Dat
mijn plan vernuftig is,
’t
Zij niet langer nu gestoord
Ik
ga dus maar daadlijk voort.
Huisheers,
eigenaars van perceelen
Van
huurdeers steeds het kruis,
Vinden
’t zal hun zeker streelen
In
de Wolvenstraat een huis
Apotheker
vrienden gaat
Midden
in de vijzelstraat
d’Officieren
heb ik met vlijt
Heel
de hazenstraat gewijd
Niemand
word door mij vergeten
’k
Weet met alle standen raad
Onderwijzers
en poeëeten
Plaats
ik in de Dommerstraat.
4.
Ik
zou voorts de jongen schoonen
Die
door hartstocht zijn verblind
Op
de Prinsengracht doen wonen
Daar
waar men het Doolhof vind
Voor
den slachter, den soldaat,
Is
de Bloedstraat lang niet kwaad,
Aan
beminnaars van ’t tooneel
Valt
de Gapersteeg ten deel
Zee
officieren noch onervaren
Geef
ik ’t Droogbak maar ter raad
De
uitheemsche kunstenaren
Plaats
ik in de Ridderstraat
Menschen
ons als vroom bekend
In
’t Gebedje zonder end.
Tandentrekkers
vinden hier
Op
de Botermarkt kwatier
Winkeliers
in alle waren
Zoo
ik vond mijn wensch gehoor
Op
de Westermarkt vergaren
Juist
nabij het Eikkantoor.
Wat
zegt gij van mijn plan
Vindt
gij het niet zeer aardig
Ben
ik daarvoor niet wel
Eene
medaille waardig
Het
is dan ook mijn verlangen
Dit
is al wat ik begeer
Dat
men op mijn borst doet brengen
’t
Kruisje van ‘t legioen van eer.
*
gerijf = gerief
*
waar dan wis de wensch verhoord = was dan zeker de wens verhoord;
waar: Brabants, volkstaal: was, zou zijn
*
d’assuradeurs = verzekeraars
|