Afgelopen zomer trof ik in jaargang 1934 van het
tijdschrift ‘De Katholieke Illustratie’ een huishoudrubriek aan met
handige tips. Ik las bijvoorbeeld: ‘Weet u dat kleine stukjes kaas, in
zout bewaard, zoo hard worden dat ze gemakkelijk af te raspen zijn?’
En: ‘Weet u dat we zuinig kunnen koken op gas door twee even grote
pannen op elkaar te zetten zonder deksel ertussen?’ Nee, dat wist ik
niet, ook al moest ik, geboren in 1951, meteen denken aan fietsen met
bloktrappers, dennenappels rapen in de bossen, en het wekelijkse bad in
de teil. Zo ontstond het idee om de lezers van deze krant te verzoeken
hun herinneringen aan die zuinigheid van vroeger in te sturen. Wisten
zij het nog wèl?
Ja, ze wisten het nog. De wereld van een zuinige
levensstijl. Vaak noodgedwongen, uit armoede, maar daarnaast toch ook
uit de rotsvaste overtuiging dat het leven nu eenmaal altijd meer geld
kost dan er in de knip zit. Het ligt nog maar enige decennia achter ons:
dit spaarzame en weloverwogen leven van onze grootouders en ouders. De
inzendingen maakten de bepalende factoren duidelijk: economische,
historische, technische, en ook sociale omstandigheden.
De oudste inzenders werden geboren in de jaren ’20.
Zij hebben de crisis van de jaren ’30 zeer bewust meegemaakt, met hoge
werkloosheid en lage lonen. Daarna kwamen de Duitsers, met bommen en
bonnen, schaarste en surrogaten. Moeder natuur deed er nog eens een
schepje bovenop: koning hongerwinter regeerde. En alsof dat nog niet
genoeg ellende was geweest, brachten de wederopbouw en de normalisatie
ook maar langzaam ruimte in de huishoudbeurs. Dan moet je wel: pakken
keren, neuzen van schoenen afsnijden, onderbroeken van meelzakken maken,
restjes opwarmen, wentelteefjes bakken, varkens slachten, konijnen
vetmesten, petten breien, de kinderen in de teil, en met het laatste
badwater de stoep schrobben.
Techniek: onze inzenders maakten vaak duidelijk dat er
nu eenmaal geen koelkast, geen boiler, en geen centrale verwarming
waren, laat staan een diepvriezer. Dus gebruikten ze Keulse potten, en
weckten ze vruchten en groenten onder glas, of droogden ze appels.
Vooral om de winter door te komen, want aardbeien met Kerstmis was
ondenkbaar. Stoofperen, dat was al heel wat. Huizen hadden geen centrale
verwarming, kolen waren duur. IJspegeltjes aan de dekens waren niet
ongewoon, de asla bevatte iedere morgen best nog bruikbare kolen, en op
de potkachel kon je een baksteen opwarmen om als kruik te gebruiken. Een
overjas op het voeteneind van het bed was in de wintermaand altijd nog
goedkoper dan de aanschaf van een extra deken.
Katholicisme wordt door geen enkele inzender direct
genoemd als factor voor zuinigheid. Maar dat was het wel. De grote
gezinnen zijn namelijk prominent aanwezig onder de inzenders. Zes
kinderen is welhaast een luxe. Negen stuks begint er al op te lijken.
Even dacht ik dat tien kinderen en ‘een inwonende opa’ het record
was, maar het is gebroken door mevrouw Andrean-Schalken: een van de
dertien kinderen.
Zuinigheid is dus een combinatie van factoren. Als die
combinatie samenspant tegen de huishoudportemonnee word je noodgedwongen
wel inventief. Moeder tovert een communiejurk van parachutestof uit haar
Singer. Vader verzoolt zelf de schoenen en knutselt
sinterklaascadeautjes. Moeder is een keukenprinses, want ze maakt van
oud brood heerlijke wentelteefjes, en van beschuitrestjes lekkere
luiwijvenpap. De kinderen doen hun best: ze rapen in augustus
dennenappels in de bossen, en ze bidden het Rozenhoedje terwijl ze een
krantenpagina in partjes knippen om als wc-papier te dienen. En bovenal:
de kinderen vinden dat heel gewoon. Ze weten niet beter. Zo hoort het
blijkbaar. Iedereen doet het, en iedereen is tevreden. Dat ze daarvan
geleerd hebben, ook dat werd duidelijk. Veel inzenders schreven aan het
eind van hun voorbeelden uitdrukkelijk dat ze van al die zuinigheid bij
wijze van spreken niet mager zijn geworden, eerder rijker als mens. Dat
ze tegenwoordig het gevoel voor zuinigheid of verspilling proberen door
te geven aan hun kleinkinderen. Ze hebben er ‘geen complexen’ aan
overgehouden, ze waren ‘tevreden’, en sommigen houden de oude
zuinigheidsrituelen nog steeds in stand: ‘Ik vind het nog steeds zonde
water weg te gooien’, zegt mevrouw Heefer- v.d. Molengraft.
Soms prikte de broek die van een paardendeken gemaakt
was, of werd er gejankt om een oerlelijk communiejurkje, maar
uiteindelijk bedoelen ze allemaal hetzelfde: ze waren gelukkig.