Wat ben ik nog steeds blij toen de papieren zakdoekjes kwamen; heb echt
nooit meer die stoffen gebruikt, alleen al niet omdat die ‘snotlappen’
toentertijd nog in een zinken emmer uitgekookt moesten worden als je
echt verkouden was.
En dan die jurken! Opnaden, twee in bovenstuk, drie in rok! Rimpelrok of
plooirok, op de groei; ik heb er nog een foto van, met mijn zuster als
bruidsmeisje, en echt, je ziet de opnaden duidelijk; ik geloof dat het
juni 1948 was. Die jurken hebben lang dienst gedaan, elk jaar een ‘opnaad’
eruit; en later, als tiener, toen ik ging ‘tekenen’, zoals een tante
het noemde, heb ik er een rok van gemaakt en gekeerd. Het was een mooie,
zeegroene kleur in het origineel, maar toen inmiddels groen-grijs
geworden, maar ik kon er nog geen afstand van doen, totdat de onderjurk
beter te zien was dan de rok, zo dun was de stof geworden.
Als tienjarige wilde ik gaan zwemmen. Je sprak nog niet van een badpak
maar van een ‘zwempak’, en dat kreeg ik niet van mijn moeder. Dus
naar opoe. Die had een lapjeskast. Opoe, bijna tachtig jaar, vond het
goed dat ik een zwempak maakte op haar handnaaimachine; de
trapnaaimachine van moeder mocht ik toen nog lang niet gebruiken. Toen
het klaar was, moest ik het nog showen ook! Maar het was van katoen, en
dan die elastiek! Het zat mooi toen ik het voor opoe showde, maar in het
Oude Maasje bolde het op en geen rek meer in de elastiek!