Het is hoogzomer. We
kamperen in Frankrijk, middenin Bretagne bij een gehuchtje waar de kerk
allang gesloten is, maar dorpscafe La Pomme wat suffig standhoudt. De
camping is een groot landgoed met velden, vijvers, akkers en stukken
bos. Het grote huis is vervallen, maar wordt stukje bij beetje
opgeknapt. Omdat het immense terrein slechts weinig sanitaire
voorzieningen telt, blijft het aantal gasten beperkt. Een diepvries,
planken met kruidenierswaren en een mand voor het stokbrood maken samen
met de kassa een winkeltje van het vroegere koetshuis.
Het is er bloedheet en
doodstil en ik schrijf in de schaduw van de tent kaarten naar het
thuisfront met daarop ‘Groeten uit het Aards Paradijs’. Twee meter
verderop staat pal in de zon een kartonnen doos die met de boodschappen
is meegekomen. In deze verpakking voor 24 dozen bisquottes huist een
dikke pan gewikkeld in een stevige doek. De overgebleven ruimte in de
doos is goed gevuld met hooi, dat her en der in bosjes van de velden is
geraapt. In die dikke, oranje pan ligt een kip in acht delen samen met
wortel, prei, tomaat, kruiderij en andere heerlijkheden in alle rust
haar aroma’s prijs te geven aan de bouillon.
Het is onze avondmaaltijd:
poule-au-pot. Met simpele middelen in de ochtenduren aan de kook
gebracht, werd ze daarna voorzien van het goede smaakgezelschap. De rest
van de dag garend in de hooikist a l’improviste kan ze vanavond op
onze waarderende aandacht rekenen. Is het het buitenleven, de goede
kwaliteit etenswaren of is het toch de langzame metamorfose in de
hooikist die ons deze voortreffelijke smaak geeft? Stokbrood en een lik
Amora-mosterd maken dit landelijke maal rond. Een mooi glas wijn erbij.
Ik moet toegeven: we hebben mindere dagen dan deze gekend.