In
hoeverre de begrippen zuinigheid en armoede elkaar dekken, zou ik niet
zo een twee drie durven zeggen, maar dat er een samenhang tussen bestaat
is wel duidelijk.
Mijn
moeder, Anna Heerkens, was met haar bijzonder rijke kinderschaar dood-
en doodarm.
Ze
had – zoals dat tegenwoordig heet – bijzonder weinig te makken. Als
hartelijk en gastvrij
Brabants
moeke nodigde toch ze op gezette tijden de buurvrouwen op de koffie, ook
in de na-oorlogse jaren nog een schaars en duur produkt. Het eerste
"bekske" smaakte kennelijk heel goed,
want Door Libregts zei:"Dè smokt goed in m’n ouw bakkes"! (Excusez
le mot !), maar de tweede ronde had
duidelijk aan kracht ingeboet (ondanks de Buisman), wat aan Anna Lommers,
een Kaatsheuvelse, de vraag ontlokte:"Zèdd’r mee nor aachtere
gewiest , Anna ?"
Mijn
vader, Toon, werkte bij mulder Coppens, een paar huizen van ons nederig
onderkomen
vandaan,
en kwam tussen de middag thuis om warm te eten. Voordat hij zich aan de
dicht-
bevolkte
tafel zette, legde hij zijn "prömke"op het rekje op de goot
(= in de "keuken") om het daar,
na de veelal sobere maaltijd, weer op te pakken en er de rest van de dag
weer op verder te
kauwen. Alleen ’s zondags kon hij zich één sigaar permitteren,
waarvan hij zichtbaar genoot.
Als
in november de dagen kort en koud werden en wij noodgedwongen met zijn
allen binnen
moesten
spelen, wat zeker niet geruisloos en zonder slag of stoot gebeurd zal
zijn, kwam al gauw de traditionele
vraag van mijn moeder:"Zouden jullie niet weer eens met de Big Star
gaan
spelen?" (Weliswaar in goed Brabants, want "hoog praten"
kon ze niet, laat staan
dat
ze een woord Engels kende. Welke associatie ze had bij Big Star heb ik
ze helaas vergeten ooit te vragen.) De "Big Star", een soort
tafelflipperkast met een groot ster erop ge-
schilderd
moest maar weer eens voor de dag gehaald worden. Dat werd zoeken in alle
hoeken, maar gevonden werd hij niet. Wat jammer nou, maar armoe maakt
vindingrijk.
Jaar
na jaar had mijn moeder de oplossing:"Dan zal Sinterklaas hem wel
meegenomen hebben. Vraag maar of jullie hem terugkrijgen.!" En zo
geschiedde. Op 6 december, in alle vroegte, lag hij daar weer glorierijk
midden op de tafel, tussen de sokken, de hemden, het
potloodje
en het schriftje: Onze ouwe trouwe Big Star. En we waren blij, zo blij
wellicht,
dat
we niet eens jaloers waren op onze buurkinderen die veel meer, veel
grotere en veel duurdere cadeaus gekregen hadden dan wij.
Zuinigheid
en armoede, ze gaan noodgedwongen vaak hand in hand.
Ik
herinner me nog als de dag van gisteren, dat een bevriende kleermaker
uit een oud soldaten-jack een identiek klein jackje voor mij gemaakt
had. Daar liep echt niemand (denk/dacht ik) mee
op school behalve ik en dat is misschien wel de enige keer geweest in
mijn jeugd, dat ik de armoe aan den lijve gevoeld heb. Het deed
ongelooflijk veel pijn!
Ach
ja, "èrremoei is gin schaand, mer ’t kan zo verrekkes ongemak
zèn!"