Een tijdje terug gingen mijn man en ik fietsen. We hadden voor onderweg
boterhammen meegenomen. Uit pinnigheid, maar ook omdat het zo gezellig
is en lekker om je brood in de natuur op de grond op te eten. Na een
tijdje kwam er op de plek waar wij ons brood zaten te eten nog een ander
stel zitten. We kwamen aan de praat over de zuinigheid en vroeger. De
vrouw vertelde ons toen dat ze vroeger bij mensen had gewerkt waar ze
als ‘meid’ een heel merkwaardig ritueel had leren kennen. In het
gezin waar ze werkte hadden ze veel meisjes. Die moesten op zondagavond
hun onderbroeken ontdoen van het elastiek, want op maandag ging moeder
die onderboksen wassen en het warme water zou de elastieken beschadigen.
Nadat het ondergoed op maandag gewassen was, kon de elastiek er op
dinsdag door dezelfde dochters weer ingezet worden.
Een kennis van me is de dochter van een caféhouder. Ze vertelde me over
haar kleding bij haar eerste communie. Haar moeder was blijkbaar zuinig,
want die bedacht dat haar dochter best wel de communie kon doen in een
‘jurk’ die gemaakt was van… Het café had toch al een nieuw laken
nodig op het biljart, dus werd de communiejurk door moeders vervaardigd
van het oude biljartlaken. Moeder zette het oude biljartlaken eerst in
azijn om het schoon te krijgen. Daarna maakte ze er een jasje van. Van
wat er toen nog over was van het laken, maakte ze een alpinopetje. Dat
stond dus op het vuurrode haar van mijn vriendin. Maar dat jasje vond ze
het ergst terwijl ze de kerk inliep naar het altaar: ‘Ik had het idee
dat de stoten van de keu nog steeds op mijn kont stonden.’
Een andere kennis van ons is de zoon van een kleermaker. Vermaken van
pakken voor kinderen was toen heel gewoon. Ook om vaders pak te keren en
er een kostuum van te maken voor de kinderen, bijvoorbeeld als er een
zijn eerste communie moest doen. Maar die kleermaker had het dus zeer
druk zo rond de communietijd: voor alle kinderen van de boeren moest hij
pakken omtoveren tot communiekleding. Daardoor kwam het dat hij geen
tijd meer overhield om een fatsoenlijk communiepak te maken voor zijn
eigen zoon. Dat gebeurde op het laatste nippertje: de nacht voor de
communie. Mijn kennis vertelde me dat het een zeer goed pakje was,
behalve één detail: vader had geen tijd meer gehad om knoopsgaten en
knopen te maken bij de gulp. Terwijl alle kinderen met beide armen
uitgestrekt de kerk intraden, moest hij voor alle zekerheid één hand
voor zijn gulp houden!
Vlak na de oorlog was ik zelf aan de beurt om ‘bruidje’ te worden.
Alle was nog op de bon. De mensen probeerden er het beste van te maken
door gordijnstof of iets dergelijks te gebruiken of te verven met
witsel. Wij stonden in onze buurt toch wel bekend als ‘rijk’, dus de
hele buurt was uitgelopen bij ons in de straat om te zien hoe ik eruit
zou zien op mijn eerste communie. Ik heb er nachtmerries van gehad. Mijn
moeder vond het maar niks al dat wit gedoe. Ze maakte voor mij een bruin
plooirokje met galgen; een donkergroen bloesje; een bruin alpinopetje;
ze breide katoenen kniekousen met elastieken erin; en ik liep op
sandalen. Ik herinner me dat ik de deur uit kwam en dat ik iemand hoorde
zeggen: ‘Mar wè valt dè toch tegen’. Ik was van de 30
communiecantjes (allemaal in het wit) de enige in zo’n ‘stom pekske’.
Ik heb heel de dag gejankt.
Vanaf
die tijd heb ik kleding leren maken. Bij mijn plechtige communie droeg
ik wat ik zelf gemaakt had, en dat is altijd zo gebleven.