Als
eerste wil ik onderscheid maken tussen zuinigheid en pinnigheid. Want
dat is natuurlijk een wereld van verschil. `Unne vúile pin zèèn` is
iets anders als `ieder dubbeltje omdraaien`. In de oorlogsjaren was dat
pure noodzaak omdat de weinige dingen die voorradig waren maar
mondjesmaat verstrekt werden.
Mijn
moeder zei altijd `zuinigheid bouwt huizen als kastelen`. Ik heb lang
gedacht dat zij zei `zuinigheid maakt luizen als kamelen`.
Als
of het vorige week was herinner ik me bepaalde dingen uit de oorlog
zoals b.v. de `júinstamp`, de `groene stamp`, (god en mijn moeder
wisten waarvan gemaakt), de diversen soorten pap etc.
Aardappelschillen
kenden we bijna niet want volgens mij werden de piepers alleen maar
gewassen. Mijn vader zei altijd, als ze aan je vragen `wè hedde gullie
vandaog gegete?` dan zeg je maar, `scharrepap mee paolingpóótjes`. Ze
weten dan niet wat je bedoeld maar het klinkt wel indrukwekkend.
Brood
bakte mijn moeder zelf. Mijn vader had op een of andere manier een molen
in elkaar geknutseld. Waar de onderdelen vandaan kwamen is me nog steeds
een raadsel.
Het
ding moesten we uiteraard zelf rond draaien en dat was voor onze
kinderhanden een stevige klus.
De
rogge, nu eenmaal nodig om meel te maken, gingen wij, kinderen, halen
bij Schraven-Eijsbouts aan de piushaven. Dat spul werd met een grote
slurf uit de schepen over de straat naar binnen getransporteerd om daar
gemalen te worden. Onderweg viel er het nodige naar beneden en dat werd
door ons gretig opgevangen c.q. bijeen geveegd.
Ik
weet nog dat ik op een gegeven moment het handvegertje dat ik altijd
gebruikte verloren was. Dat was waarschijnlijk door iemand anders `overgewend`.
Mijn moeder was daar niet blij mee. Want ook die dingen waren schaars.
Maar
we konden in elk geval na zo`n strooptocht weer een paar broden bakken.
Mijn
moeder maakt zelf onze kleding. Als er nu een aantal jongens in een
gezin zijn valt het nog wel mee. Dan kan er doorgeschoven worden maar
als enige zoon is dat anders. Ik had bijvoorbeeld een `windjack` van de
dikke stof van een overjas van mijn vader. Dat ding hoefde ik nooit op
te hangen maar kon ik gewoon in de hoek zetten.
In
ieder geval was het winddicht.
Zeep.
Ook al zoiets. Al wat er te krijgen was, was zogenaamde luchtzeep.
Surrogaat of Ersatz, zoals de duitsers zeiden. Daarvan bleven altijd van
die stukjes over en om te voorkomen dat die werden weggegooid maakte
mijn moeder dan washandjes van wijdmazige stof waar deze stukjes werden
ingedaan en van boven dicht gesnoerd. Onder de kraan wilde dat wel
schuimen.
Stompjes
kaars `gevonden` in de kerk, omsmelten tot nieuwe kaarsen leverde
dikwijls goede resultaten op.
Klompschoenen.
Dikke houten zolen, aan je voeten vastgehouden met een tuigje van niet
al te stevig leer. Van die dingen waar je amper hard mee kon lopen omdat
ze dan kapot gingen. Je ging dan geheid op je bek en dan werd het janken
want je kon niet met de rest mee en moest je naar huis.
En
als dan je fondsbrilletje nog aan diggelen ging waren de rapen helemaal
gaar.
Komhoudoesaluwar
Schell