Ik
ben geboren in 1934. Ik heb dus ook de nare oorlogstijd meegemaakt, in
Alkmaar en Haarlem. Gaarkeukentijd. 6 uur: donker. We waren met 7
mensen, en ik werd teruggestuurd (1 kilometer) om 1 worstje bij te
halen. Er zaten er maar 6 in de waterige soep.
Op school was ons geleerd om onder de bovenste lijn in je schrift te
beginnen. In de oorlog moesten we op de bovenste lijn schrijven. De
kaften (groen) werden gebruikt in de knutselles, een fikse besparing
dus.
Ik droeg veel kniekousen van slechte kwaliteit, dus veel stoppen. Was er
niets meer mee te beginnen, knipte mijn moeder de hele voet eraf; die
rest werd gebruikt als sok. Teen iets bijgeknipt en dichtgenaaid; slim
dus.
Schoenen werden te groot gekocht. Fikse prop watten erin en ze pasten.
Het stukje watten werd steeds kleiner, en ik kon een jaar langer met
mijn schoenen toe.
De aardappelen werden tot tegen de winter geschrapt. Rimpelig of niet.
De hooikist was veel in gebruik; of de pan in het bed zetten.
Krant of weekblad 15 bij 15 cm knippen; touw erdoor en in de wc hangen.
Na elkaar in dezelfde teil water. Met loting of dobbelsteen werd de
volgorde bepaald. Het water werd éénmaal bijgewarmd met een ketel warm
water.
Van oude hemden broekjes naaien voor onze dochters.
Overhemdenkraag kaal of stuk: uit het rugpand onder een nieuwe
bovenkraag naaien of korte mouwen maken, en de rest voor herstel van de
kraag gebruiken.
Van oude handdoeken washandjes maken; doe ik nog.
Mijn
man heeft ook nog herinneringen:
De Engelse parachute was stof voor een mooie witte jurk voor zijn
meisje.
Van oude meelzakken met opdrukken werden onderbroeken gemaakt.
Oude lakens werden stukgescheurd voor verbanden.
Een warme steen als kruik.
Koolplanten. Kool eraf halen, de stronken laten drogen. De hele winter
hadden ze dan brandhout in het fornuis.
Handdoeken voor maandverband.
Zo,
dat is nog een hele verzameling. Het was een sport om dingen te
hergebruiken. Dat verleer je niet, en is ook nu nog een sport waard.