Mijn opa had vroeger een hotel in Valkenburg-aan-de-Geul.
Het was een groot gebouw met veel kamers en gangen. Om het geheel te
verlichten waren er nogal wat gloeilampen nodig. Ging er in het seizoen
een lamp stuk dan verdween die onder in een van de kelders in een grote
rieten mand. In de wintertijd, als er minder of geen toeristen waren en
de moestuin lag te herstellen, ging mijn opa aan de slag met die kapotte
lampen. Hij hield ze tegen het licht van een gloeilamp die het wel nog
deed en schudde en draaide zo lang totdat het kapotte draadje in de lamp
bleef hangen aan het andere afgebroken stuk. Dan draaide hij die
gloeilamp voorzichtig in een fitting, en hoera: de lamp deed het weer.
Door de ontstane warmte van het branden smolt de draad weer goed aan
elkaar.