A.
Steenbergen (1927)
De communieklas in 1927 in
Berlicum
Ik
krijg tranen in m’n ogen als ik dit schrijf. Geboren in 1920. Kom uit
een dorp en woonde in een rijkeluisbuurt. 25 kinderen in twee huizen. Dat
kwam omdat hier ieder jaar de ooievaar terugkwam. Dat zei ons moeder toen.
Ga maar eens kijken of ie nog niet op het dak zit. En wij gingen ook naar
buiten. Net zo goed als dat ik met Pasen urenlang in de wei naar eieren
zocht. Ook dat maakten ze ons wijs. Wij geloofden alles. Daarom moesten we
het gebed van geloof, hoop, en liefde ook van buiten leren. Dat begon al
in 1927.
Vanuit
de lagere school moesten wij in de rij naar de kerk. Het was zuster Leonie
die ons overnam en de dingen vertelde voor de Kleine Heilige Communie.
Vooral de hostie niet aanraken met de tanden. Een huissleutel ging van
mond tot mond. Dat was de eerste voorbereiding. Ook het biechten werd je
geleerd. Je had dagelijkse en doodzonden. Ook door gedachte en begeerte
kon je zondigen. En vooral niet naar de meisjeskant kijken. Die zaten
vooraan links in de kerk en de jongens rechts. Het liefst iedere week gaan
biechten. Het was een sacrament en je verdiende er een aflaat mee. En
iedere dag naar de kerk. Je kreeg dan een prentje en veel kerkbezoek kwam
op je rapport. Het was dikwijls hetzelfde liedje als je ging biechten. Een
snoepje weggehaald of ongehoorzaam geweest. En van een communiefeest heb
ik eigenlijk nooit gehoord. Zondags een snee krentenbrood, dan was het al
feest.