Kermis
Willem
Jonkergouw
Elk
jaar keken we uit naar de kermisweek. Dat was zo ergens tussen half juli
en begin augustus. Iedere Tilburger was dan vrij. We spaarden ons
zakgeld en kregen ook van onze ouders zo ’n drie en een halve gulden
extra. Rijk, met zoveel geld op zak, zochten we een plekje naar onze zin
zoals in de "cakewalk", het spookhuis of de "rups".
We stonden graag te kijken bij het "rad van avontuur" gedraaid
door "Ome Jaap". Kansspelletjes waren er maar genoeg!
"Nieuwe dubbeltjes, nieuwe ronde!", riepen ze. Ik herinner me
een stand met geel en blauw geschilderde, houten vliegtuigjes die op
ooghoogte rondcirkelden, voorzien van een vogelpik die je met één druk
op een knop op zo ’n kartonnen rooskaartje kon afschieten. Een
dubbeltje per keer. En ik won! Recht in de roos! Wát een
reactiesnelheid! De gewonnen prijs, bestond uit een lange smalle
kartonnen doos kattentongen! Die ging mee naar huis. Daar hielden ze wel
van pure chocola.
De
doos eenmaal geopend, bleek alleen in het middenstuk te zitten wat de
buitenkant van de doos beloofde. Vóór en achter was ze met een prop
papier gevuld. Ik voelde me bedot! Niet om dat dubbeltje. Maar om mijn
geschokte vertrouwen in het krijgen van een prijs die niet beloofde te
zijn wat ie geleken had. Zoiets, zo leerde ik later, gebeurd wel eens
meer in een mensenleven.