Wat
deed jij met je kermisgeld?
Louis
Schröder
Uit:
Noordbrabants Schrijversboek, 1981
Wat
deed jij met je kermisgeld?
Hield
jij dat zomaar in je hand,
Stijf
dichtgeklemd? Het was riskant.
Ik
heb ze dikwijls nageteld
Die
bronzen centen, een voor een
Met
kruis en munt nog nieuw en zuiver,
Het
nikkel vierkant van de stuiver,
Had
jij ook dat met mij gemeen?
Zag
jij dan hoog de zwevers gaan
Met
ketens tot een kring gebonden
Zo,
dat z'elkaar niet raken konden.
Ik
liet ze cirkelen in hun baan.
De
schommels en de schelle bel,
De
zuurstok en de nougatkramen,
De
schiettent en de dikke dame,
Het
rood pluche van de caroussel
Met
houten paarden, hagelwit.
Ik
Iiet ze rakelings passeren,
Want
telkens bij het wederkeren
Leek
korter steeds dezelfde rit.
De
lachspiegel die of verbreedt
Of
uitrekt al naar d'oppervlakte,
't
geraamte dat je pakte
Als
je door 't duister spookhuis reed.
De
cake-walk en de pofferkraam,
Wie
van ons kon die tol betalen?
Ik
liep er langs zovele malen
En
kneep mijn natte geld tesaam.
De
scharren, aan een touw geregen,
Gepavoiseerd
tot een saluut,
Ze
hingen naast de waterchute,
De
krabben en de kreukels zwegen.
Wie
levend, vuurrood, wordt gekookt,
Kan
geen verhalen navertellen,
Ofschoon
gewend aan het vervellen,
De
paling zeker niet, gerookt.
En
stond ik bij de kop van jut,
De
vingers in beide oren,
Om
't heftig knallen niet te horen,
Dan
zag ik evenmin het nut
Om
voor een klap nog te betalen
Met
troost en donzen blauwe pluim.
Alleen
door het gesponnen schuim
Liet
ik mij eindelijk overhalen.
Uit
de puntzak van het souvenir
Komt
geur van lauwe oliebollen.
Ik
zie die olie glanzend stollen
Door
vette vensters van papier.