INHOUD KERMIS
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
SPECIAAL
BRABANTS

CuBra

 

 

Lezing over de geschiedenis van de kermis

Paul Spapens

 

 

Laat ons vrienden met elkaar

Te zamen vrolijk zingen

Want de kermis komt maar eens in 't jaar

 

Zo begint een van de weinige historische kermisliederen. "De kermis komt maar eens in het jaar." Dat was zo'n vaststaand gegeven dat onze voorouders er blijkbaar geen behoefte aan hadden om dat feest in speciale liederen te gedenken. En die behoefte is er nog steeds niet. De eeuwenoude kermisviering is onuitroeibaar gebleken. Want ook tegenwoordig blijken pretparken, het zo sterk door de middenstand en vooral de kasteleins gepropageerde carnaval, de televisie en tal van andere vormen van vermaak niet bij machte de kermistraditie ongedaan te maken. Tal van andere gebruiken zijn achteloos op de historische vuilnisbelt gegooid, maar de kermis is deze teloorgang bespaard gebleven.

Hoe dat mirakel - want dat is het - zonder hulp van boven tot stand is gekomen, hoop ik tijdens deze lezing duidelijk te maken. Het wordt een chronologische wandeling door de tijd met vele zijpaden zoals onder meer de techniek op de kermis, het exploiteren van mismaakte mensen, gruwelijke spelletjes met dieren, de volksgebruiken zeker niet te vergeten, eten en drinken en zelfs de duivenmelkers komen aan bod. Ik wil duidelijk maken dat de volkskundige en culturele betekenis van de kermis veel en veel groter is dan zo maar een evenement dat traditiegetrouw eens in 't jaar komt.

Ik zou zeggen: ga er maar eens goed voor zitten...

Veel meer dan het hier nog jonge openbare carnaval, is de kermis hét volksfeest dat uit alle lagen van de bevolking veel publiek trekt. De kermis is er voor iedereen en wordt als zodanig gewaardeerd door ouders met kinderen, jongeren, ouderen, gehandicapten en de nieuwe Nederlanders.

Geen schouwspel weet jong en oud zo te boeien als de kermis, deze zinnenprikkelende kakofonie van licht en geluid en reuk en smaak.

Door de cultuurhistorische bril bekeken, is de kermis een fascinerend verschijnsel. Het feest is al eeuwen een constante factor in het volksleven van dorp en stad. Natuurlijk evolueerde de wijze waarop de kermis gevierd werd met de sociale, de economische en de culturele ontwikkeling. Als gevolg van deze en andere sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen is de kermis regelmatig behoorlijk in het gedrang gekomen. Zo vroegen sceptici zich in het laatste kwart van de vorige eeuw af of de kermis nog lang te leven zou hebben. Om hun gelijk te halen probeerden ze de kermis af te schaffen. Met de industriële revolutie verdrong de techniek de oeroude volksspelen en typische uitingen van volkscultuur die met de kermis verbonden waren.

Een van de mooie voorbeelden daarvan is het verschijnsel hardloper dat tot in de Crisisjaren in Brabant tijdens de kermis werd beoefend. In die moeilijke tijd verwerd hardlopen tot een vorm van bedelarij. Daarvòòr was het eeuwenlang een serieuze manier van wat geld bij verdienen door de armen. Het kunstje dat de hardlopers ten tonele voerden was van een grote eenvoud. Waar ze ook gingen, en ook als ze bleven staan om de hand op te houden voor een aalmoes, altijd waren ze in een draf. Ze waren bont gekleed met belletjes aan de polsen en aan de voeten. Onbekend is waar dit verschijnsel uit is ontstaan. In zijn doen en uitmonstering ligt een treffende gelijkenis met de nar. In de oudheid werden met behulp van belletjes boze geesten te lijf gegaan. De meest voor de hand liggende verklaring is stukken simpeler. Wedlopen en andere vormen van lopen als tonlopen en zaklopen zijn al heel oude vormen van vermaak tijdens feesten.

Ziedaar dus een voorbeeld van een helaas verdwenen uiting van volkscultuur. Maar terug naar de aanslagen die de kermis vanaf het begin van de vorige eeuw in Brabant te verduren heeft gekregen. Voor woelige crises, zoals de Tweede Wereldoorlog, moest de kermis wel eens wijken als mogelijke bron van sociale onrust. Een interessant voorbeeld daarvan is de Belgische onafhankelijkheidsstrijd toen langs de grens Nederlandse troepen waren gelegerd. De noodtoestand werd afgekondigd en een van de gevolgen daarvan was dat volksfeesten als de viering van Vastenavond, Driekoningen en de kermis werden verboden. Toen na 9 jaar de noodtoestand weer werd opgeheven, probeerde de geestelijkheid de verboden in stand te houden. Wat ze, een paar plaatsen uitgezonderd, niet lukte. Toch herleefde het kermisfeest steeds weer alsof het wilde aantonen dat na moeilijke jaren de tijd voor feestvieren altijd weerkeert.

En als dat feest voorbij was, werd dat zo diep betreurd, dat de kermis letterlijk werd begraven. Een landelijk bekend gebruik, dat helaas is uitgestorven, en dat werd herontdekt bij de invoering van het openbaar carnaval in Brabant.

In Goirle brandde op 17 september 1871 een herberg tot de grond toe af. Niets bijzonders, ware het niet dat de brand een eigenaardige oorzaak had. Ik citeer uit de Meijerijsche Courant: "Evenals in meerdere oorden onzer provincie wordt de kermis, daags of ‘s zondags daarna, begraven. De kermis, door ene pop voorgesteld, wordt onder gejoel en het nuttigen van sterke drank begraven. Te Goirle geraakte bij dat gebruik de gemaakte stroopop in brand in eene schuur der herberg, waardoor het gansche gebouw de prooi der vlammen is geworden."

In Zeeuwsch-Vlaanderen werd de kermis, gesymboliseerd door een fles jenever, aan het begin van de kermis opgegraven. Was de kermis voorbij, dan ging de lege fles weer de grond in. In Eersel ging het Toddemanneke onder de groene zoden en in Zuid-Limburg moest het kermiskiendje er aan geloven. Miechieleke, een uit een biet gesneden manneke, werd in Veldhoven ter aarde besteld. Drank was tijdens het begraven van de kermis overal een onmisbaar attribuut. Ik citeer: "De maandagavond was de laatste kermisavond", vertelde een oudere Tilburger tegen mij. "Dan waren er altijd wel een paar groepen jonge mannen die zich verzamelden in een café. Ze hadden een soort doodskist gemaakt, waarin iemand lag die zich als lijk voordeed. Die persoon had al het nodige gedronken. Vervolgens sjouwden ze met die kist over de kermis. Ze gingen bij elk café binnen. De kist werd natuurlijk niet echt begraven, maar belandde meestal ergens onder het biljart.

In Tilburg werd de kermis tot diep in de jaren dertig begraven. Het gebruik werd met veel gevoel voor realiteit de 'parade der lege portemonnees' genoemd. Enige jaren geleden is dit gebruik in Tilburg met veel succes in ere hersteld. Omdat deze traditie overal bestond, is het historisch verantwoord dit gebruik ook elders nieuw leven in te blazen.

Wie de kermisliteratuur erop naslaat, komt altijd dezelfde verklaringen tegen over de oorsprong van dit volksfeest: de kermis als jaarmarkt of de kermis als kerkwijdingsfeest. In vele gevallen is sprake van beide. Ik zal nu eerst ingaan op de kermis die is ontstaan uit de jaarmarkten.

Deze vond in de meeste plaatsen zijn oorsprong in de late middeleeuwen. Steden en de wat grotere plaatsen verwierven van hun landsheren het recht om vrije markten te houden. Op deze dagen trokken de plaatsen vreemdelingen van heinde en verre. Op geen enkele andere dag in een jaar was er zoveel vreemd volk op de been. Ze kwamen om te handelen, vrienden of familie te ontmoeten of om hun kostje te scharrelen door de zaak te tillen.

De zaak tillen, waarvan ik daarnet sprak, gebeurde dikwijls op een zeer aandoenlijke manier. De zaak tillen is een zeer typische eigenheid van de kermis. Iedereen kan daarvan wel voorbeelden geven. Iets simpels, tegenwoordig nog op de kermis te zien, is de lachspiegeltent die wordt gepresenteerd als 'merkwaardige mensen'. Deze 'merkwaardige mensen' zijn de bezoekers, die hun eigen lijf vertekend zien in de bolle en de holle spiegels. niemand die er in is geweest, zal verraden wat er daadwerkelijk te zien is. Doe je dat wel, dan speel je het kermisspel niet zoals het hoort.

Of ook in Brabant de truc van de 'inwendige mens'. Bezoekers worden naar binnen gelokt met de belofte dat ze het inwendige van de mens te zien krijgen. Met een man of vijf naast elkaar worden ze vastgeklonken als in een schandpaal. Vervolgens rijdt iemand met een ton vol stront en pies vlak onder de gezichten en neuzen van de nieuwsgierigen door. Ze zien inderdaad het inwendige van de mens.

En dat tegen betaling. Ik kom op dit verschijnsel straks nog terug, maar eerst pak ik de draad van de jaarmarkten weer op.

Tijdens de kermisjaarmarkten was de stad voor de plattelanders dè gelegenheid de ‘grote wereld’ te zien of letterlijk te ontmoeten. Talloze mensen uit allerlei streken en verre landen boden onbekende waren aan of toonden levende abnormaliteiten en kunsten.

Uit die jaarmarkten zouden dus de kermissen zijn ontstaan, wat een plausibele verklaring is.

Gewezen kan worden op het wereldlijke element: de burgerlijke overheid bepaalt de voorwaarden en tegen welke prijs de kermisondernemers in een plaats actief mogen zijn.

Anderen echter, destijds vooral de katholieke schrijvers, komen uit op een andere ontstaansgrond, die net zo plausibel is als de kermis als jaarmarkt. Daarop duidt de oorspronkelijke betekenis van het woord kermis: een contaminatie van kerk en mis. Kerk-mis, aldus deze theorie, is een zeer duidelijke verwijzing naar de kerkelijke oorsprong: de herdenking van het feest van de kerkwijding.

Maar laten we teruggaan naar de relatie kerk en kermis. Bij gelegenheid van de wijding van een kerk of van een altaar in een kerk of klooster, werd een feestelijke processie (ommegang) gehouden en aansluitend plezier gemaakt. Analoog aan de eerder besproken marktvrede, werden ter gelegenheid van de kerkwijdingsfeesten pauselijke of bisschoppelijke ‘kermisbrieven’ verleend. De bisschop die de kerk wijdde, bracht een akte mee waarin hij aflaten schonk aan allen die tot de bouw van de kerk hadden bijgedragen en aan hen die op de kerkwijdingsdag of binnen een maand daarna in deze kerk kwamen bidden. Dit was dus een manier om gelovigen van heinde en verre naar een bepaalde kerk te ‘lokken’. Zij brachten veel geld in het laatje. Wie er oude kerkrekeningen op naleest, ziet dat op de dag van de patroonheilige van de kerk de collecte-inkomsten behoorlijk stijgen. Het feest zou ieder jaar of een vaste dag herdacht moeten worden. Op die dag kon men aflaten verdienen. Mooier kon het niet: een parochie kwam zo aan geld; de gelovigen konden eens lekker uit de band springen en op de dag zelf alvast vermindering van straf in het hiernamaals in de wacht slepen.

De dag waarop de kerkwijding bepaald werd, hing samen met de vereringsdatum van de patroonheilige van de kerk. Het gebruik om heiligen als het ware parochiekerken te laten beschermen, stamt uit de negende eeuw. Volgens onderzoekers die de theorie van de daarnet besproken ‘kerk-mis’ aanhangen, zou het verschijnsel kermis dan ook zo’n duizend jaar oud zijn. Dat klopt overigens wel met wat de bronnen te melden hebben.

Feit is dat in de loop van de tijd het geestelijke karakter van het feest werd verdrongen door het volksvermaak en de handel. Dat blijkt heel mooi uit de buitenlandse woorden voor kermis. In het Frans FOIRE. In het Engels FAIR. Deze woorden zijn afgeleid van het Latijnse FERIAM wat ‘feest vieren’ betekent. Maar het Franse Foire en het Engelse Fair betekenen ook MARKT. Ook het mooie Vlaamse woord FOOR heeft deze dubbele betekenis. Een ander mooi woord waarin deze dubbele betekenis besloten ligt is het Duitse MESSE. In Brabant is de St. Jansmarkt in Den Bosch een mooi voorbeeld van een nog bestaande combinatie-kermis. De ouderen onder u zullen zich overigens ongetwijfeld weten te herinneren dat de kermis vroeger een moment was om nieuwe aanschaffen te doen. Dat weer verklaart waarom het lang gebruik is geweest om bij loterijkramen bijvoorbeeld pannensets cadeau te doen.

Dan is er tot slot van dit gedeelte over de oorsprong nog een derde theorie. De kermis als overblijfsel van een puur wereldlijk oogstfeest dat door de kerk is ingebed in de religieuze kalender. Gezien het feit dat iets dergelijks is gebeurd met veel meer vòòr-Christelijke gebruiken, is voor deze redenatie naar mijn mening wel iets te zeggen. Er zijn ook voorbeelden van, al zijn ze zeldzaam. De kermis van Tilburg is een van deze hoogst zeldzame uitzonderingen die kunnen worden aangetoond. In deze stad werd de vergrootte Dyonisiuskerk, patroon van Tilburg, opnieuw ingewijd op 9 oktober 1483. In oktober dus, terwijl toen de kermis werd gevierd in augustus. Tilburg kreeg haar jaarmarkten pas in 1575, maar de kermis bestond toen al vele jaren. De meest voor de hand liggende verklaring is dat de oorspronkelijke kermis een plaats had in de agrarische kalender. Een kermis die mogelijk van oorsprong een oud oogstfeest is geweest en nog altijd blaakt van vitaliteit is als sociaal-cultureel verschijnsel zeer bijzonder.

Uitgezonderd grote steden als Brugge, Gent, Antwerpen en Amsterdam bleven de kermissen tot in het midden van de vorige eeuw overal boerenkermissen. Ik bedoel dat absoluut niet negatief. Ik typeer deze kermissen zo om aan te geven dat van de tegenwoordige attractiekermissen nog geen sprake was. Overvloedig eten en drinken en dansen maakte de hoofdschotel uit van de wijze waarop onze voorouders zich een paar dagen uitleefden.

Het ludieke element werd ingebracht door volksspelen met mensen en dieren (de dansende beer) en door rondtrekkende gasten als muzikanten, jongleurs, goochelaars en de kwakzalvers niet te vergeten. Wie tandpijn had, kon tot de heilige Appolonia bidden of wachten tot het weer kermis was. Gegarandeerd dat zich daar een 'tandarts' meldde die de zieke tand wel wilde verwijderen. Een hulpje sloeg zo hard mogelijk op de trom in een poging het geschreeuw van het slachtoffer te overstemmen.

Het zogenaamde gansrijden en katknuppelen waren veel beoefende volksspelen. Dierenvrienden - en wie is dat niet? - zouden nu meteen op de achterste benen gaan staan, maar tot in het midden van de vorige eeuw werd overal in Brabant op een letterlijk beestachtige manier kermis gevierd. Bij het gansrijden werd geprobeerd om rijdend te paard, een gans die tussen twee bomen was opgehangen, de kop uit te trekken.

Het katknuppelen werd pas in 1924 in Bergeijk afgeschaft. De befaamde volkskundige Ter Gouw heeft beschreven hoe dat spel werd gespeeld. Ik citeer: "Dan zien we in het weiland achter de herberg twee dikke palen staan. In het midden hangt een bierton van stevige hoepels voorzien. In die ton zit de arme kater. De spelers komen in de herberg bijeen en elk trekt een nummer. De knecht uit de herberg brengt een knuppel en maakt 20 of 30 schreden van de ton een groef in de grond die de 'meet' heet. Nummer 1 begint en werpt met alle macht de knuppel tegen de ton. De kat, die angstig tegen de bodem der ton gekropen zat, slaakt een kreet zoo akelig, dat er eenen steenen hart van breken zou. Al de overigen doen op hun beurt de knuppel tegen het schommelend en slingerend vat bonsen. het krijsen en krollen, het mauwen en het blazen der kat is het eigenaardig muziek bij dit kermisvermaak. Hoe vervaarlijker het dier schreeuwt, hoe meer pret de mensen hebben."

Tot zover het ooggetuige verslag van Ter Gouw. Het spel was uit zodra de ton aan duigen viel. Hij die de laatste worp deed, werd uitgeroepen tot de Kattenkoning. Overigens was er ook wel ander vermaak met dieren dat stukken onschuldiger was. Zoals het eveneens veel beoefende 'kikkerkruien'. Op een kruiwagen zonder zijschotten werd een kikker gezet. De kunst was met de kruiwagen een bepaalde afstand te overbruggen zonder dat de kikker ervan af was gesprongen.

Een tijdens de kermissen van vroeger veel gespeeld spel was het zogenaamde koekhakken. Dit vermaak is in de loop der eeuwen herhaaldelijk verboden, maar nog in 1950 verdiende kermisexploitant Jan Mol er de kost mee. Dat koekhakken verboden werd, is niet zo verwonderlijk. Er zijn talloze ernstige ongelukken mee gebeurd doordat de deelnemers niet in de koek, maar in de eigen benen of andere lichaamsdelen hakten. Voor dit behendigheidsspel werden speciale koeken gebakken. De kunst was de dunne, platte en zeer taaie koeken door middel van een paar welgemikte slagen met een bijl in stukken te slaan.

Het klinkt vreemd, een dergelijk spel met een koek. Waarom niet met een plankje bijvoorbeeld of met een stevig stuk perkament om eens een paar alternatieven voor een koek te noemen. Maar hout en perkament zijn niet eetbaar - de winnaar van het koekhakken mocht de koekdelen hebben. De belangrijkste reden dat dit spel met koeken werd gespeeld, was dat kermis en koek onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

De kermiskoek, die in verschillende Germaanse landen en op veel plaatsen in Nederland en Vlaanderen een bekende lekkernij was, droeg de naam van 'Hylikmaker', vrij te vertalen in huwelijksmakelaar. De kermiskoek droeg deze bijnaam met ere. Ik citeer: "Want wie zal de gevallen tellen," schreef J. Nannings in zijn boek over bakkerijfolklore, 'waarin de bloode jongeling, te beschroomd om rechtstreeks zijn liefde te verklaren aan de uitverkorene zijns harten, tenslotte in den kermistijd toch zijn doel bereikte dankzij den onvolprezen kermiskoek.' Dat begon dan met een schuchtere uitnodiging om samen kermis te gaan houden. Wanneer dan, bij het gezamenlijk geslenter langs kramen en spellen de kermiskoek gekocht en aanvaard was, dan was een verdere verklaring overbodig."

In sommige zoetwarenkramen op de huidige kermis kan men nog steeds hartvormige koeken met opschriften als 'ik hou van jou' kopen. Let daar eens op, want u staat dan oog in oog met een overblijfsel van een zeer oud gebruik. Aardig om te vertellen is, dat mijn 85-jarige schoonvader zijn nu 83-jarige vrouw op de kermis van Nuenen wist te versieren door voor haar een doosje met bonbons te kopen. Op de vraag waarom hij dat deed, vertelde hij tegen mij dat dat nu eenmaal het gebruik was.

Met de kermiskoek hingen destijds talrijke gebruiken samen. Een paar voorbeelden. Wanneer in het oosten van het land een minnaar zijn meisje kwam vragen, werden de beide uiteinden van de koek ten overstaan van de hele familie in de mond van het verliefde paar gestopt. Zonder er met de handen aan te komen, moest de koek worden opgegeten. Slaagde het verliefde stel daarin, dan werd toestemming voor het huwelijk gegeven. In Axel en omgeving wachtte het meisje haar vrijer in het bakhuisje op. De minnaar ging met een grote kermiskoek naar binnen. Ze snoepten er duchtig van. Nam het meisje bij het afscheid het laatste stuk aan, dan kon de verliefde jongeman rekenen op vaste verkering. In Brabant liet de jongen de koek bij zijn oogappel thuis bezorgen. vervolgens ging hij op visite. Lag de koek nog onaangesneden op tafel, dan kon hij het verder wel vergeten. In dat geval ging hij 'met de koek op het hoofd' naar huis. hij had met andere woorden een blauwtje gelopen.

De 'huwelijksmakelaar' brengt me terloops op een ander historisch kermisfenomeen: dat van de kermisvrijers. Tot in het begin van de eeuw bestond het gebruik in met name de grotere plaatsen dat jonge mannen zich voor een avond verhuurden aan vrouwen die geen vrijer of man hadden. Zelfs als de vrouwen geld op zak hadden, was het uitgesloten dat ze alleen naar de kermis gingen. het bedrag dat ze voor de begeleiding betaalden, was afhankelijk van de sociale status en de uitmonstering van een kermisvrijer: een jonge man in een net pak was duurder.

Kermisvrijers boden zich zelfs in de advertenties aan, zoals in 1911 in de Nieuwe Tilburgsche Courant. Vijf "nette Heeren" stelden voor om genoeglijk de kermis te passeren. De advertentie eindigde als volgt: "Dus dames lief en net zend francobrief met portret. Geheimhouding verzekerd."

Een andere reden om naar een kermisvrijer uit te zien, was het gebrek aan geld. De kermisvrijers werden door de ouders getolereerd, omdat in tegenstelling tot tegenwoordig, de kermis in grote groepen werd gevierd. De controle was dus verzekerd. Eenmaal ter gelegenheid van de kermis aan elkaar gekoppeld, bleef men ook binnen die groep elkaar trouw. Een jongen die het in zijn hoofd haalde een meisje van een ander te ontfutselen, ook al was de liefde van zo korte duur. Evenals nu nog wel eens met carnaval, ging toen het verhaal dat negen maanden later 'kermiskiendjes' werden geboren. Ongelukjes zullen zeker wel eens geleid hebben tot een verplichte trouwerij. Daarvan afgezien leidde de kortstondige kermisrelatie met ene kermisvrijer lang niet altijd tot een huwelijk.

Terug naar de kermiskoek, die behalve zoet ook pittig van smaak moest zijn. De koeken werden gekruid met peper, gember, kaneel, foelie en kruidnagelen. Vader Cats heeft daar het volgende van gezegd:

"Geeft kinders zoete koek en vrouwen klare most,

Wat op de tonge bijt is echte mannenkost."

Opmerkelijk is, dat toen de kermiskoek als huwelijksmakelaar in onbruik raakte, de Brabantse bakkers ze tijdens de kermis aan hun vaste klanten als een soort relatiegeschenk cadeau gingen doen. Deze traditie was tot vóór de Tweede Wereldoorlog vrij algemeen. De bakkers zetten er teksten op als:

"Uit achting en erkentenis

En ook omdat het kermis is

Heb ik dees koek voor u gekocht

En ook een grote uitgezocht."

De gilden aten tijdens de kermis hun 'gildekoeken', een soort vierkante krentenbollen. En dat brengt me op de innige relatie tussen gilden en kermis. Zoals ook bij andere openbare feestelijkheden droegen de gilden hun steentje bij aan de kermisviering. Geen feest zonder 'de guld'. Ze zijn niet te tellen, de rekeningen die de kasteleins opmaakten met als extra post 'de gebroken gelasen'. Op veel kermissen in het zuiden is het koningsschieten van de schuttersgilden een eeuwenoud gebruik. De gildekermisfeesten in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw moeten gezien won in het kader van het standsverschil wat in die periode heerste. De gildeleden kwamen uit de bovenlaag van de gemeenschap. Tijdens de kermisfeesten omringden ze zich met een decorum dat afstak bij de manier waarop het gewone volk uiting gaf aan de kermis. Deze ontwikkeling zette zich tijdens de vorige eeuw voort. De notabelen gingen er meer deftige zeden en gewoonten op nahouden, ook tijdens de kermisviering. Vanaf het laatste kwart van de vorige eeuw organiseerden zij steeds vaker optredens van harmonie- en symphonie-orkesten, matinées en soirées musicale in bijvoorbeeld thé-dansants.

Vanaf het begin van deze eeuw kende de kleine, rijke bovenlaag tijdens de kermis nog een ander vermaak: ze toerden naar de Belgische kust, de Ardennen of de Franse Rivièra. Gesteld kan worden dat het ontstaan van op vakantie gaan en het maken van dagtochten onlosmakelijk met de kermis verbonden is. Tijdens de kermis had iedereen immers een paar dagen vrij. De gewone man imiteerde het gedrag van de welgestelden door er ook een dag op uit te trekken, een ontwikkeling die door de kerk werd gestimuleerd. Elke dag dat men niet op de kermis was en zich dus niet te buiten kon gaan aan drank en vrijen, was winst. De arbeidende bevolking in Brabant maakte eind vorige eeuw voor het eerst kennis met het fenomeen kermisdagtocht. Het betrof bedevaarten per trein naar onder meer Onze Lieve rouw in 't Zand in Roermond.

Al vrij vroeg werd ook van de auto en de bus gebruik gemaakt als vervoermiddel voor dagtochten. Twee ondernemers organiseerden in 1910 tijdens de kermis van Tilburg uitstapjes naar de Wereldtentoonstelling in Brussel en naar de 'Vliegweek in Rijen'. Dat laatste moet echt een heel bijzonder attractie zijn geweest: voor het eerst zat men in een echte auto en kon men op de 'vlieghei' in Gilze, de huidige vliegbasis Gilze-Rijen, de verrichtingen van de vliegtuigpioniers zien.

Toch waren dat soort vermakelijkheden nog uitzonderingen. De gewone man bleef vooralsnog kermisvieren zoals de voorouders dat hadden gedaan: eten, drinken en dansen, dus op een ongecompliceerde manier plezier maken. Onder de kermisattracties bevonden zich er nog veel die eeuwenlang het volk op dezelfde manier hadden vermaakt, of waaraan men zich had vergaapt. Laat ik een greep doen uit de talrijke en tot de verbeelding sprekende voorbeelden.

Het zogenaamde kijkvermaak is een van de oudste attracties op de kermis. Onder deze noemer vallen in het bijzonder mismaakte mensen. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werden zij veelvuldig tentoongesteld. Ook daarna, tot in de jaren zeventig, kwam dat nog voor. Een van de laatsten die op deze manier de kost verdiende, was de in Kaatsheuvel geboren Annie van Wanrooij. Met een gewicht van tweehonderd kilo reisde zij de kermissen af als dikste dame van de wereld. Annie, die een schildklierafwijking had, zat overigens niet alleen in de tent: ze was in het gezelschap van haar zoon Henk, ook uitermate dik. Met een jurkje aan, kon hij wel voor een meisje doorgaan. Samen stonden ze op de buitenkant van de tent geafficheerd als moeder en dochter, die bij elkaar opgeteld 900 pond wogen.

Net als met de gruwelijke dierenspelletjes, die eerder ter sprake zijn geweest, zou het exploiteren van mensen tegenwoordig niet meer kunnen. Destijds zag men er echter geen been in de kermisbezoeker zich te laten vergapen aan lilliputters, siamese tweelingen, reuzen, dwergen en andere 'wanschepsels' zoals ze werden genoemd. Ook Indianen, Eskimo's, negers en andere mensen van buiten Europa waren op de kermis te zien. Deze zaken waren ongekend populair en wel om twee redenen. In de eerste plaats speelden de exploitanten in op de sensatiezucht van mensen. Op de tweede plaats werd de nieuwsgierigheid van de bezoekers bevredigd. Tegenwoordig reist iedereen overal naar toe, brengen de krant en de televisie de wereld zeer dichtbij. Maar destijds bood de kermis de enige gelegenheid om de ongeletterde mens kennis te laten nemen van vreemde volkeren en spelingen van de natuur. De kermisbezoeker kon er echt iets van opsteken, temeer ook omdat speciale spreekuren werd gehouden. Aan de hand van een wassen model werd bijvoorbeeld getoond hoe een bevalling in zijn werk ging, wat de gevolgen van drankmisbruik voor de lever waren en wat voor effecten geslachtsziekten hadden.

Aanvankelijk waren aan de vorstenhoven in heel Europa van deze menselijke rariteiten te vinden. Ze werden verzameld, opgekocht of in dienst genomen. Zo schreef een Russische prins in de achttiende eeuw aan zijn vrouw: "Ik stuur je hierbij twee meisjes van wie de een heel klein is en kan dienen als papegaai. Zij is meer praatziek dan gewoonlijk bij zulke kleine mensen en ze kan je vrolijker maken dan een echte papegaai." Dwergen traden op aan vorstenhoven als humorist, zanger en toneelspeler. Niet alleen levende wonderen der natuur werden verzameld, ook opgezette en op sterk water geconserveerde rariteiten.

Laat ik aan de hand van een paar dia's enige voorbeelden geven van wat er op dat gebied op de kermis zoal te zien was. Sommige zijn nogal schokkend. De voorbeelden zijn afkomstig uit de beroemde verzameling van Pierre Spitzner. Deze Franse amateurmedicus, charlatan zouden we tegenwoordig zeggen, verdiende fortuinen met zijn attractie 'Grand Musée Anatomique'.

In de vorige eeuw verdwenen de absolute monarchieën. Veel 'vorstelijke rariteiten' verplaatsten daarop hun werkterrein naar de kermis. Vertoning aan het hof bleef echter een belangrijke reclame. Goede aanbevelingen waren ook door beroemde professoren uitgeschreven attesten van echtheid. Op strooibiljetten en in krantenadvertenties werden de rariteiten als het meisje met de aan elkaar gegroeide benen en kinderen zonder ledematen als kermisamusement aangeprezen. Tijdens de tentoonstelling werd in geuren en kleuren verteld hoe deze mensen aan hun afwijkingen zouden zijn gekomen. Nu weten we dat het te veel of te weinig produceren van groeihormonen het ontstaan van reuzen of dwergen verklaart. Siamese tweelingen zijn eeneiige tweelingen waar de scheiding niet volledig heeft plaatsgevonden. Maar omdat men toen nog niet beter wist, kreeg de kermisbezoeker de stand van de toenmalige wetenschap voorgeschoteld. We kunnen ons nu alleen maar voorstellen hoe verschrikkelijk het voor een gehandicapte mens moet zijn geweest als er met een aanwijsstok naar werd gewezen en werd verteld dat het 'wanschepsel' een gevolg was van inbeelding van de moeder, van vallen of stoten tegen een buik tijdens de zwangerschap, van verrotting of bederf of door de vermenging van zaad. De meesten waren echter het resultaat van "Gods toorn". "Wanhebbelijke samenkomst" tussen vrouw en man zou resulteren in het baren van monsters. En dan was er nog de invloed van de stand van sterren en maan.

Laat ik een kleine greep doen uit de mensen die in de vorige eeuw op de Brabantse kermissen waren te zien. Madame Coffullia. Voor deze vrouw met een baard was in Utrecht een bewijs van echtheid afgegeven door twee vooraanstaande medici. Later werd zij naar Amerika gehaald door de beroemde P. Barnum van het gelijknamige circus. De in 1798 in Zandvoort geboren Simon Jane Paap trad op in een miniatuurherberg: hij was slechts 56 centimeter lang. Hij overleed in 1828 in het Belgische Dendermonde. Paap was toen al zo bekend dat de exploitant nog twee jaar na zijn sterven met een wassen beeld van de lilliputter op zijn doodsbed goede zaken deed.

Niet alleen Paap, maar ook andere mismaakte mensen werden ware beroemdheden. De in 1839 in Franeker geboren Jan Hannema mat 70 centimeter. Hij trad op voor de Belgische koninklijke familie. Toen hij acht jaar was, kreeg hij van koning Willem II een jaargeld toegekend. Beroemd in heel Europa was de uit Turnhout afkomstige reus Peerke van Gorp. Hij was acht voet lang. Wellicht de bekendste der dwergen was prinses Paulina, de artiestennaam van Johanna Paulina Musters.

Zij was geboren in 1876 in Ossendrecht als zevende kind van twaalf, uit een familie met normale bouw. Op achttienjarige leeftijd was ze 46 centimeter hoog en vier kilo zwaar. Op die leeftijd ging ze een verbintenis aan met het Procton's Theatre in New York. Op 15 februari 1895 overleed ze daar aan malaria. Zij werd zo hooggeacht dat haar stoffelijk overschot naar Nederland werd vervoerd in een kistje, belegd met wit satijn en uit rozenhout vervaardigd. In het jaar van haar overlijden werd 60.000 gulden geboden voor haar skelet, want met zulke beroemdheden werd ook na hun dood nog grof geld verdiend.

Dwergen, reuzen, siamese tweelingen en dikke mensen of mensen zo dun als een geraamte hadden het geluk dat hun lichamelijke onvolkomenheden aan geen twijfel onderhevig waren: dat was met het blote oog te zien. Anders lag dat met de talrijke fantasievolle creaties die ook op het kermispubliek werden losgelaten door exploitanten die wel een graantje mee wilden pikken van de sensatiezucht onder de bezoekers. De huid werd versierd met de meest uiteenlopende exotische tatoeages. Zo traden op de kermissen in Brabant een 'getijgerde' en zelfs een 'gekoraalde' vrouw op. De laatste werd aangekondigd als een "wezen dat grotendeels omkleed is met een vel van oesterschelpen en schubben". Bij haar in de tent zat een normaal kind van twee jaar. Francina Kroon ging de kermisgeschiedenis in als de vrouw met de haaievel.

Niet alleen lichamelijke afwijkingen stonden in de belangstelling van het publiek. Met het starten van de grote ontdekkingsreizen groeide de nieuwsgierigheid naar de nieuwe werelden en haar bewoners. Vooral de exotische aura van deze gebieden werd gebruikt om allerlei fantastische schepsels als 'gekoraalde' vrouwen, 'tijgermeisjes' en 'wilde mannen' te creëren. Dat waren niet meer dan verklede en geverfde acteurs, maar in de meeste gevallen waren de getoonde exotische mensen echt. Zo was in 1657 in Den Haag een eskimo te zien, hartelijk aanbevolen onder de omschrijving "een wild wijf met een kind".

Amerika was een land dat tot de verbeelding sprak. Vanaf het einde van de vorige eeuw waren op de kermissen indianen te zien die optraden in de wild-westshows. De bekendste was die van William Cody, beter bekend als Buffalo Bill. Later werden indianennummers, waarvoor echte indianen uit de Verenigde Staten werden gehaald, populaire nummers bij de rondtrekkende circussen in Nederland als Sarrassani en Strassburger.

Circus en kermis hebben tegenwoordig een wat ongemakkelijke relatie met elkaar. In die zin dat gemeentebesturen en exploitanten altijd zullen voorkomen dat circussen hun tenten opslaan rond de tijd dat het kermis is. Ze zouden elkaar te veel beconcurreren. Maar historisch gezien hebben circus en kermis veel met elkaar te maken. De circussen zoals we die tegenwoordig kennen, zijn kort na de Napoleontische oorlogen van de grond gekomen. Toen die waren uitgevochten, waren veel cavalerie-officieren brodeloos geworden. Omdat ze goed met paarden konden omgaan, gingen ze met die dieren rondtrekken en vertoonden er kunstjes mee. Na verloop van tijd werden de programma's uitgebreid met clown's, accrobaten en wilde dieren. Het circus werd opgevoerd in de open lucht in een met zaagsel bestrooide cirkel, waarvan de naam circus is afgeleid.

Deze kleine circussen beleefden een bloeitijd van omstreeks 1840 tot 1900. De kermissen werden zoveel mogelijk in de reisprogramma's opgenomen. Op de kermissen in de grotere Brabantse plaatsen kon het publiek in 1879 het circus van de heren Krichel en Batti bezoeken. De menagerie was verbazingwekkend uitgebreid met onder meer zeven leeuwen, koningstijgers, panters, luipaarden, jaguars, beren, wolven, hyena's, slangen en vogels. Tijdens een van de programmahoogtepunten vlijde een leeuwin zich neer op de dikke buik van circusexploitant Krichel. Na 1900 werden de circussen steeds groter. De grootste werden van de kermissen geweerd, deels uit plaatsgebrek, deels uit concurrentie-overwegingen. Alleen de tussencircussen, niet echt klein, maar zeker ook niet groot, konden nog meedingen naar een standplaats.

De eerder besproken rariteiten en de circussen vallen onder de kermistypering 'kijkvermaak' dat nog steeds, zij het sporadisch, op de Nederlandse kermis is te bewonderen. De lachspiegeltent is er een voorbeeld van, evenals de tent met de Egyptische mummie en de tenten waarin een mens in een weerwolf veranderd. Het kijkvermaak, dat vroeger zeer belangrijk was op de kermis, heeft het af moeten leggen tegen de televisie en allerlei andere vormen van modern vertier. Zegge en schrijven reist nog slechts één exploitant met een zogenaamd panopticum waarin uiteenlopende rariteiten zijn tentoongesteld.

De panoptica, ook wel wassenbeeldenkabinetten genoemd, beleefden hun grootste successen tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Er bestaan er nog drie: het Musée Grévin in Parijs, Madame Tussaud in Londen en de gelijknamige dépendance in de Kalverstraat in Amsterdam. Destijds had elke zichzelf respecterende stad een panopticum, Amsterdam al vanaf de Gouden Eeuw. De panoptica waren zo'n doorslaand succes, dat er uiteraard ook kermisuitvoeringen kwamen. De exploitanten trokken naar die steden en vooral de dorpen die niet op een eigen wassenbeeldenkabinet konden bogen.

Panoptica waren een schoolvoorbeeld van kijkvermaak met een educatief karakter. Er waren drie genres die het publiek in staat stelden zich een beeld van de werkelijkheid te vormen. In de anatomische kabinetten werden vooral wassen afbeeldingen getoond van ziektes en mismaakte mensen, een onderwerp dat al eerder aan de orde is geweest. In de realistische kabinetten werden taferelen uit een gevangenis of van het leven op straat in een vreemd land uitgebeeld. Verreweg de meest interessante waren de historisch-actuele kabinetten. Daarin werden beelden en beeldengroepen getoond die geschiedkundige taferelen en actuele gebeurtenissen voorstelden. De grote populariteit van dit soort kabinetten laat zich uit de afwezigheid van geïllustreerde tijdschriften, kranten, film en televisie gemakkelijk verklaren: het kabinet speelde de rol van beeldreportage, waardoor de toeschouwer voor zijn gevoel rechtstreeks bij het wereldgebeuren betrokken werd.

In een wassenbeeldenkabinet dat in 1925 door Brabant reisde, was er vooral aandacht voor personen van koninklijke bloede, bekende politici en de Eerste Wereldoorlog, afgewisseld met merkwaardige zaken als zeemeerminnen en martelwerktuigen. De bezoekers kregen een catalogus aangeboden. in het voorwoord schreef de exploitant van het Nederlandsch Panopticum: "Iedere persoon wordt voorgesteld in zijn natuurlijke houding, gehuld in zijn eigen kleding, de handen gevormd naar de natuur; de figuren zijn volkomen natuurgetrouw gevormd." Van de 52 tentoongestelde beelden waren er dertien van koninklijke bloede. Zo stonden koningin Elisabeth van Engeland en haar Belgische collega Albert bij het ziekbed van een gewonde uit de Eerste Wereldoorlog. Natuurlijk ontbrak koningin Victoria niet, evenmin als de Nederlandse koningen Willem I, II en III. De gekroonde hoofden waren in het gezelschap van onder anderen Napoleon, De Ruyter, Von Hindenburg, de maarschalken Foch en Joffre, een dierentemster die door een ijsbeer werd aangevallen en de moordenaar Landru.

En dan lijkt het me nu tijd om even te pauzeren. Na de pauze wil ik de draad weer oppakken met onder meer de technische ontwikkeling van de kermis, een onderwerp met veel verrassingen: al in 1606 demonstreerde de beroemde waterbouwkundige pionier Leeghwater op de kermis een duikklok...

Voor de pauze ben ik geëindigd met het kijkvermaak. Op dat onderwerp wil ik nog heel even doorgaan omdat een belangrijk onderdeel van deze categorie onbesproken is gebleven: de reizende theaters en schouwburgen. Evenals de circussen ontstonden de reizende schouwburgen in de Napoleontische tijd. voorheen werden muziek- en theatervoorstellingen voornamelijk gegeven in koninklijke paleizen. Geleidelijk begon de burgerij zich ook te interesseren voor cultuur met een grote 'C'. Vaste theaters waren er nauwelijks. Om toch in de toenemende behoefte te kunnen voorzien, ontstonden de reizende schouwburgen op de kermissen. Tussen 1800 en 1900 ontwikkelden die zich langzaam maar zeker tot vooraanstaande theaters. Tussen 1880 en 1930 beleefden ze hun grootste successen.

Tot de opkomst van vaste theaters, radio, bioscoop en uiteindelijk televisie definitief een punt zetten achter de reizende schouwburgen waarin zich generaties kostelijk hadden vermaakt. Deze theaters konden tot wel vijfhonderd bezoekers herbergen. Grootheden als Louis Davids, Lou Bandy, Willy Derbie en Snip en Snap zijn hun carrière soms op de kermis begonnen. Ze traden allemaal op op de Brabantse kermissen. Maar niet alleen zij vermaakte de kermisbezoeker. In 1890 bijvoorbeeld reisde een theater door de provincie met een keur aan artiesten uit landen als Engeland, Spanje, Frankrijk en zelfs Egypte. Een Tilburgse krant oordeelde dat de voorstellingen van een "leerzaam, nuttig en zedelijk" gehalte waren.

Een aantal theaters specialiseerde zich in toneelvoorstellingen, opgevoerd door gerenommeerde gezelschappen als het Nederlandsch Tooneelgezelschap van de Antwerpse Stadsschouwburg. In 1895 had dit gezelschap liefst vier toneelstukken in het repertoire opgenomen: drie blijspelen en de Negerhut van Oom Tom. Kinderen konden naar Hans en Grietje gaan kijken. Ook de in zijn jaren zeer beroemde komiek Abraham de Winter uit Breda trad vóór de Eerste Wereldoorlog regelmatig op de kermissen in Brabant op. Een grote faam genoot eveneens Louis Bouwmeester's Revue, waar in onder anderen Siem Nieuwenhuizen en Henriette Davids optraden. De reizende theaters en schouwburgen trokken doorgaans zoveel publiek dat het regelmatig voorkwam dat mensen noodgedwongen buiten de tent iets van de voorstellingen mee probeerden te pikken. Er werd dan buiten net zo hard geapplaudisseerd als binnen. Een betere reclame kon een exploitant zich niet dromen.

Interessant is dat de activiteiten van de kermisexploitanten de plaatselijke ondernemers prikkelden om tijdens de kermis ook culturele evenementen op touw te zetten. Kasteleins en uitbaters van koffiehuizen of sociëteiten contracteerden symphonie-orkesten, revuegezelschappen, zangverenigingen, acrobaten en later zelfs jazzorkesten. In plaatsen waar ondertussen schouwburgen waren opgericht, haakten ook die in met eigen kermisprogramma's. Dit spin-off effect van de reizende theaters en schouwburgen is van een niet te onderschatten belang geweest voor de culturele ontwikkeling van de inwoners van de dorpen en steden in Brabant.

De kermis heeft zo mogelijk een nog groter effect gehad op het onder de mensen brengen van de moderne techniek. In de tijd dat reizen voor slechts een enkeling was weggelegd, toen er nog geen moderne communicatiemiddelen waren, foto- en filmcamera's nog niet bestonden en boeken en kranten er alleen voor een kleine maatschappelijke bovenlaag waren, toen was de kermis voor het overgrote deel van de Brabanders de enige plek om nieuwe technieken te zien en - vooral - die te ondergaan. Had de mens iets nieuws uitgevonden, dan was dat al snel op de kermis te zien. De elektrische telegraaf, de broedmachine, de luchtballon, foto en film waren meteen na de uitvinding als attractie op de kermis present. Een sterk voorbeeld daarvan is de door Antonie van Leeuwenhoek uitgevonden microscoop. Het instrument raakte in de vergetelheid en dook weer op op de kermis als attractie waar de microscoop door de in Tilburg geboren oogheelkundige professor Donders werd herontdekt. De waterbouwkundige ingenieur Leeghwater demonstreerde in 1606 op de kermis een duikklok. Tot verbazing van de omstanders bleef hij drie kwartier onder water, at daar een paar peren, zong een lied en schreef ook nog iets op papier.

Technische nieuwigheden als auto's, vliegtuigen en raketten werden op de een of andere manier tot kermisattractie omgewerkt. Ik heb daarnet de microscoop van Van Leeuwenhoek als sterk voorbeeld gegeven. Het meest interessante voorbeeld is toch wel dat van de film, die op de kermis aan zijn onstuitbare opmars is begonnen.

Met het uitbeelden van nieuws, spannende belevenissen en gruwelverhalen hebben in de loop van de eeuwen kermisexploitanten een boterham verdiend. Ze haakten in op wat blijkbaar een oerbehoefte is van de mens. Hoe dichter ze de werkelijkheid konden benaderen, hoe beter. Een prachtig voorbeeld daarvan waren de technische hoogstandjes die Henri Mullens, van het gelijknamige circusgeslacht, had uitgewerkt in zijn tijd beroemde Théâtre Pittoresque Mécanique. Vanaf 1918, het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog eindigde, reisde hij daarmee langs de kermissen in Brabant. Met bewegende poppen werd in het theater de Slag van Verdun nagespeeld. Hele pelotons soldaten marcheerden op rails over het podium. Kanonnen werden afgevuurd. Op het hoogtepunt van de voorstelling werd zelfs de spits van een kerktoren afgeschoten.

Aan creativiteit onder de kermismensen dus geen gebrek, al bleef er altijd de zoektocht naar middelen om een gebeurtenis in het echt te laten zien. Het is niet voor niets dat tegenwoordig persfotografen en cameramensen overal met hun neus bovenop staan. Maar toen foto, film en video nog niet bestonden, moesten er andere technieken aan te pas komen om die droom werkelijkheid te laten worden. Op de kermissen is daar driftig mee geëxperimenteerd. Een van die vroege kermisattracties was de 'rarekiek'. Deze bestond uit een eenvoudige kast met daarin kijkgaten. De uitbater schoof door een gleuf een plaat en vertelde daar een verhaal bij. Technisch vernuftig was het 'cyclorama': met behulp van een ronddraaiend lint werd de cyclus van bijvoorbeeld een rivier uitgebeeld. Onder het kermispubliek zeer populair waren de toverlantaarns. Beweging werd verkregen door twee glasplaten met verschillende afbeeldingen achter elkaar te plaatsen. Door ze ten opzichte van elkaar te laten verschuiven kreeg de kermisbezoeker kabbelend water te zien of een afbrandend huis. Op de kermis deed vooral de platte humor het goed.

Al deze vernuftigheden deden de wens om meer bewegende en dus meer realistische beelden te kunnen vormen alleen maar toenemen. In de vorige eeuw heeft dat tal van merkwaardige uitvindingen opgeleverd, die vrijwel allemaal op de kermis werden geëxploiteerd. Vanaf het midden van de vorige eeuw kon de bezoeker zich op de kermis laten fotograferen. Als u eens een heel oud, typisch klein portretfotootje aantreft, dan is dat zo goed als zeker op de kermis gemaakt. Sommige exploitanten reisden met een tent waarin echte foto's konden worden bekeken van bijvoorbeeld de troonsbestijging van koning Willem III of de uitbarsting van de Etna.

Eenmaal van deze verbazing bekomen, maakte de kermisbezoeker kennis met de film. De eerste openbare filmvoorstelling vond plaats op 28 november 1895. De gebroeders Lumière zorgden in Parijs voor deze primeur, al moet daarbij worden aangetekend dat zij voortborduurden op eerdere uitvindingen die ook al als kermisattractie dienst hadden gedaan. Op 15 juli 1896, dus ongeveer een half jaar na het begin van de film, was het bewegende beeld al een kermisvermaak. De ondernemer Christiaan Slieker stond er mee op de kermis van Leeuwarden. Op het eerste kermisfilmprogramma stond "het komen en gaan van sneltreinen", precies dezelfde film als waarmee de gebroeders Lumière geschiedenis hadden geschreven. Voor zover bekend is Slieker er niet mee naar Brabant afgereisd. Maar het duurde niet lang of ook de Brabantse mens kon met dit nieuwe fenomeen kennismaken, onder andere dankzij exploitant Carmine Riozzi. Net als Slieker was hij voortdurend uit op nieuwigheden. Hij beproefde onder meer zijn geluk met de door Edison uitgevonden 'fonograaf'. Twaalf kermisbezoekers tegelijk konden door middel van een rubberen slangetje in het oor de Troonrede op deze wondermachine beluisteren.

Het is niet precies bekend in welk jaar het was, vermoedelijk in 1897, voordat de Brabantse kermisvierders zich voor het eerst aan de film kon vergapen. Dat was zeker niet alleen aan de inwoners van de grote plaatsen voorbehouden. Niemand minder dan Slieker trad in 1899 in het plattelandsdorp Kaatsheuvel op. Het succes van de film was werkelijk gigantisch, getuige de 77 ondernemers die tot aan de Tweede Wereldoorlog met een reizende bioscoop de kost hebben verdiend. Zij verloren hun plaatsje op de kermis door de opkomst van de vaste bioscopen, die uit de kermisbioscopen zijn voortgekomen. Of het nu Breda, Tilburg of Eindhoven is, in alle plaatsen zijn de vaste bioscopen uit de reizende kermisbioscopen ontstaan.

Die reizende bioscopen hebben nog meer filmgeschiedenis geschreven. In de beginjaren waren de exploitanten aangewezen op het aanbod van filmproducenten. Het programma bestond over het algemeen uit documentaires en speelfilmpjes. Slieker vertoonde in Kaatsheuvel onder andere een documentaire over de oorlog tussen Spanje en de Verenigde Staten. Voor de jeugd stond Doornroosje op het programma, voor de volwassenen twee drama's en liefst zeven komedies met als titels "Slokop heeft een spons gegeten" en "De echtgenoot die alleen van honden houdt". De sprekende film deed in 1927 zijn intrede op de kermis.

In hun niet aflatende pogingen om elkaar de loef af te steken, waren de exploitanten voortdurend op zoek naar nieuwigheden om het publiek te trekken. Dat bracht ze op een revolutionair idee: zelf films maken in de plaatsen waar ze hun tenten op gingen slaan. Op deze manier hebben zij de eerste Brabantse films gedraaid. Exploitant Karl Benner schoot in 1905 een paar weken voor het begin van de kermis een film van de Militaire Muziekwedstrijden in Tilburg. Hij had daar veel succes mee. Een jaar later deed zijn collega H. Hommerson iedereen stijl van verbazing achterover slaan door op de eerste kermiszondag het uitgaan van de kerk op de Heuvel vast te leggen. Daags daarna konden de Tilburgers zich voor het eerst zelf op de film zien.

De Tilburgsche Courant schreef geschiedenis met de eerste recensie. Ik citeer: "Het liep meermalen zoo druk, dat de directie het toegestroomde publiek moest mededelen, dat geen enkel zit- of staanplaatsje in de tent meer beschikbaar was. Velen bleven vóór de tent wachten."

De voortgang van de techniek bracht niet alleen van deze nieuwe attracties; álle attracties profiteerden daarvan. In het begin werden attracties aangedreven met behulp van mens- en paardenkracht. Toen de stoomkracht opkwam waren de kermisexploitanten er als de kippen bij die voor de aandrijving te gebruiken. Tegenwoordig weigeren veel van de attracties zonder de hulp van een computer of andere geavanceerde elektronica alle dienst.

De oorsprong van al het draaiende vermaak op de kermis is de draaimolen. Omdat in het verleden voor kermisattracties veel Franse benamingen werden gebruikt, raakte het deftig klinkende 'carrousel' in zwang. De draaimolen werd ook wel 'mallemolen' genoemd, omdat je bij wijze van spreken wel gek moest zijn om gezeten op houten paardjes rondjes te draaien. Het unieke van de draaimolen is, dat deze zich tot op de dag van vandaag op de kermis heeft weten te handhaven. En met succes, want in de beleving van velen is een kermis zonder draaimolen geen echte kermis. De steigerende paarden, zo representatief voor een draaimolen, zijn al heel oud. De oervorm van de draaimolen stamt uit het Arabië van de twaalfde eeuw. Ruiters reden rond in een cirkel en gooiden elkaar met een bolvormig potje klei met reukwater toe.

Mogelijk herinnert de flos daar nog aan, die nu nog steeds in sommige draaimolens is te vinden. Het kind dat de flos weet te bemachtigen, mag een gratis ritje maken. Bij de Arabieren had de deelnemer gewonnen die tijdens het spel niet had gemorst en dus niet naar parfum rook. De kruisvaarders brachten dit spel mee naar West-Europa. Op het potje met reukwater werden allerlei variaties bedacht, waarvan het ringsteken de belangrijkste is. Een ruiter moest in volle vaart zijn lans door een ring halen. Om dat te vergemakkelijken werd een speciaal toestel ontworpen. Op een wiel werden houten paarden bevestigd. Knechten moesten het spul in beweging brengen. Deze carrousel werd langzaam maar zeker een volksvermaak. Twee eeuwen geleden werd in het Duitse stadje Moblitz de eerste draaimolenfabriek opgericht.

In de vorige eeuw werd de draaimolen ongekend populair op de kermissen. Het kon dan ook niet uitblijven dat er variaties op werden bedacht. Zo kwam in 1860 een Fransman op het lumineuze idee de houten paarden van pedalen te voorzien. De deelnemers mochten zichzelf rondtrappen, zodat de exploitant niet langer zelf de draaimolen rond hoefde te duwen. Het paard kon op stal blijven. Het is niet bekend of deze draaimolen ooit op de kermissen in Brabant heeft gestaan. De zogenaamde 'Dubbel Cirque Vélocipède' heeft dat wél, in 1879. Zo kwam de fiets op de kermis terecht. Van een scheepjesmolen was in 1887 voor het eerst te genieten. In 1892 was een Turkse Ballonmolen een tot de verbeelding sprekende attractie. De toevoeging 'Turks' heeft te maken met de 'Turkse Schop', een uiterst primitieve voorloper van het hedendaagse reuzenrad. De 'Turkse Schoppen' stonden in het begin van de vorige eeuw al op de kermissen in de grotere plaatsen in Brabant. Autodraaimolens verschenen tussen 1910 en 1920 op de kermis in Brabant.

De eerste kermisattractie waaraan snelheid te pas kwam, was een variant op de draaimolen: de zweefmolen. Veel moderne attracties zijn daar weer van afgeleid. Al spoedig na de uitvinding van de zweef werden de traditionele schuitjes vervangen door vliegtuigen. De eerste zweefmolens verschenen rond de eeuwwisseling. Deze attracties waren afhankelijk van een andere krachtbron dan mens- of paardenkracht. De overstap op electro- en brandstofmotoren werd tussen 1910 en 1920 gemaakt. Maar de werkelijke revolutie is door de stoommachine veroorzaakt: in 1880 werd de eerste Nederlandse stoomcarrousel gebouwd. Deze stoomdraaimolen heeft tot en met 1949 langs de Brabantse kermissen gereisd. Onderdelen daarvan zijn verwerkt in de prachtige stoomcarrousel van de Efteling. Engelse en Belgische kermisexploitanten pasten overigens veel vaker stoomkracht toe dan hun Nederlandse en Duitse collega's. Een Engelsman bijvoorbeeld bedacht een systeem om de paardjes in een draaimolen door middel van stoomkracht te laten bewegen. Dat systeem werd overal met graagte toegepast in de stoomcarrousel.

Een van de grootste fenomenen op de kermis is zonder twijfel die stoomcarrousel geweest. Hele generaties hebben er een speciale plaats in hun hart voor gereserveerd. Deze sprookjespaleizen met hun vele spiegels, rijk versierde ornamenten, koperen draaistangen en jongelui die op de versiertoer gingen, vormden het absolute hoogtepunt van de kermis. De stoomcarrousels hebben het op de Brabantse kermissen meer dan een halve eeuw volgehouden. Deze geheel overdekte attracties waren grote complexen, groter dan het grootste vermaak op de huidige kermis. Het hart was een door een stoommachine aangedreven carrousel. Daaromheen en in uitgebouwde gedeelten stonden tafeltjes en stoeltjes. Obers in livrei leverden de bestellingen af. Het exterieur was uitermate spectaculair. Bovenop het front van de stoomcarrousel van exploitant Hubert Wolfs bijvoorbeeld stond een kroon. Onder de overkapping was een reliëf aangebracht van een door paarden getrokken zegewagen met daarin vrouwenfiguren. Links en rechts van het front stonden gebeeldhouwde engelen met in hun hand een verlichte toorts. Verlichte pilaren met draperieën markeerden de ingang. Guirlandes, spiegels en lampen completeerden het exterieur. Het interieur was al even feeëriek. Een concertorgel speelde kermisdeuntjes en operettemelodieën. De paarden en de gondels van de stoommolen gleden statig voorbij tot de stoomfluit het einde van de rit aangaf. Het gebruik van serpentines en confetti tijdens de rit was een populaire bezigheid. In deze stoomcarrousels is de basis gelegd van talrijke huwelijken.

Zoals uit mijn omschrijving duidelijk is geworden, was de uitmonstering van de stoomcarrousel overdadig barok. Dat brengt me op het onderwerp van de kenmerkende versiering van de kermiskramen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de geschiedenis van de kermisdecoraties typisch volks is. Soms eigentijdse, maar meestal historische kunststijlen werden vereenvoudigd geïmiteerd. Van de barok en de rococo afgeleid zijn de geschilderde guirlandes, de poëtisch-idyllische taferelen van verliefde paartjes en musicerende figuren, de plafondschilderingen met illusionistische ruimtewerking, de 'edelstenen' van gekleurd glas, de spiegeltjes en niet te vergeten de pastelkleuren. Deze volkse barok-roccoco is eigen aan de nu als antiek gewaardeerde draaimolens en sommige oude gebakkramen. Hoogst zelden kan men op de kermis nog attracties tegenkomen met een Jugendstilvormgeving. Deze zijn meestal authentiek uit die tijd zelf, van 1885 tot 1910. Ook Art-Nouveau is veelvuldig als kermisversiering gebruikt.

Volkse bloemmotieven komen veel voor, evenals de menselijke figuur in allerlei gedaanten: Elvis Presley op de cake walk of rups, Madonna op een moderne attractie. Deze iconografie is dikwijls zeer tijdgebonden. Tieneridolen worden afgebeeld als ze veel succes hebben. Ook personages en situaties uit stripverhalen doen dienst als blikvanger, zoals de spinazieheld Popeye op een Kop van Jut. Landschapsschilderijen vinden we in de vorm van een 'Oosterse horizon' op een nougatkraam, een sneeuwlandschap op de bobslee en oude stadsgezichten en Delftse tegelmotieven op de gebakkraam. Genretaferelen zijn onder andere griezeltoestanden op het spookslot, science fiction op de vliegtuigmolen. De volkse imitatie van vroegere kunststijlen verliest de laatste jaren overigens duidelijk terrein. In plaats daarvan kiest de exploitant voor een meer eigentijdse reclamestijl. Maar de functie blijft hetzelfde: de gewenste kermissfeer scheppen. Voor de ondernemer heeft een beschildering slechts één belang, een economische. Maar de geïnteresseerde buitenstaander kan er met recht een cultuur-historische waarde aan toekennen. Kermisversieringen zijn een uniek illlustratief tijdsdocument.

Zoals u kunt begrijpen, dames en heren, kan ik tijdens deze lezing slechts ingaan op een beperkt aantal onderwerpen die met de kermis te maken hebben. Dat is jammer, want over dit fenomeen valt nog zoveel meer te vertellen. Voor de belangstellenden onder u heb ik een lijstje samengesteld van publicaties die ik kan aanbevelen.

Tot slot van deze lezing wil ik nog kort even stilstaan bij de huidige kermis en de toekomst daarvan. Zoals u waarschijnlijk wel zult vermoeden, is er vanaf de preekstoelen regelmatig tegen de kermissen van leer getrokken. Die donderpreken waren evenwel niet bedoeld om de kermis af te schaffen. Zoals ik tijdens deze lezing al duidelijk heb gemaakt is daarvoor de historische band tussen kerk en kermis te groot. Uitzonderingen daargelaten, wilden de pastoors enkel waarschuwen tegen de uitwassen zodat er geen kermiskiendjes geboren zouden worden.

Pas echt bedreigd werd de kermis in de eerste decennia van deze eeuw. Drankmisbruik, met name tijdens de kermis, kwam veel voor. De notabelen meenden dat het volk zijn tijd wel beter kon besteden dan rondhangen op de kermis. Drankbestrijders en mensen die de arbeidende bevolking probeerden te verheffen, drongen aan op afschaffing. De oppositie daarentegen werd gevoerd door uiteraard de kermisexploitanten zelf, de plaatselijke middenstand met de kasteleins voorop en niet in de laatste plaats de gemeenten, die er toen en nu een flinke duit aan overhouden.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de kermissen door de Duitsers verboden, al zijn er hier en daar wel kleine kermisjes georganiseerd. Tijdens de Wederopbouw kwam de kermis weer helemaal terug. In deze periode van schaarste en hard werken bood het evenement de kans om een paar dagen uit de band te springen. Maar toen de vakanties een algemeen goed werden, de televisie in elke huiskamer verscheen en de pretparken aan hun opmars begonnen, kreeg de kermis het zwaar te verduren. Een negatieve invloed had eveneens de uitbreiding en de vernieuwing van dorps- en stadscentra. De kermis kwam daardoor letterlijk in de verdrukking.

Toch is de kermis weer helemaal terug, echt weer springlevend. Dat komt onder meer omdat dit evenement al eeuwen een belangrijke rol speelt in de gemeenschap van dorp en stad. Ook nu nog vertellen mannen en vrouwen dat ze elkaar op de kermis ontmoet hebben en de kermis is nog steeds de plek om te zien en gezien te worden, om verliefd te worden. Kermis markeert ook de tijd. Ik sprak eens een vrouw die in verwarring was geraakt doordat de kermis naar een andere datum was verplaatst. Als het kermis is, komen familie en vrienden op bezoek. De exploitanten op hun beurt zorgen wel dat ze de bezoeker aan hun trekken laten komen door met steeds nieuwe en gewaagde attracties te komen die appelleren aan de zucht naar vermaak en sensatie van de mens. De organisatoren, meestal de gemeenten, zijn tot de ontdekking gekomen dat ze de kermis aan moeten laten sluiten bij wat plaatselijk leeft en dat ze de kermis op moeten sieren met extra evenementen.

Zelfs maatschappelijke opvattingen zijn zichtbaar op de kermis. De onvolprezen 'Kop van Jut' is daar een prachtig voorbeeld van. In 1870 werd in ons land de doodstraf afgeschaft. Vlak daarna werd een vreselijke roofmoord gepleegd. De dader werd in 1875 gepakt. De volkswoede keerde zich tegen hem. Een exploitant speelde handig in op deze gevoelens. Door middel van zijn 'Kop van Jut' gaf hij de kermisbezoekers de mogelijkheid de dader symbolisch te executeren.

De kermis is een spiegel van de volkscultuur. Ze zegt iets over de manier van denken en functioneren van mensen in de gemeenschap. Laat ik daar tot slot het volgende voorbeeld van geven. Op verschillende plaatsen worden nog steeds door de duivenhouders de traditionele kermiswedvluchten in ere gehouden. Destijds werd daar flink op ingezet. Maar voor een Tilburgse duivenmelker was de inhoud van de dubbeltjespot blijkbaar niet voldoende. Hij verkocht zijn kachel, zette het geld in, maar moest tot zijn leedwezen vaststellen dat zijn duif niet als eerste op de klep viel. De man sprak toen de historische woorden: "Daor hèdde mèn kachel, menne kermis kan ik wel vergeten."

Ik dank u.


TERUG NAAR BEGIN VAN DE PAGINA