Lezing
over de geschiedenis van de kermis
Paul
Spapens
Laat
ons vrienden met elkaar
Te
zamen vrolijk zingen
Want
de kermis komt maar eens in 't jaar
Zo begint een van de
weinige historische kermisliederen. "De kermis komt maar eens in
het jaar." Dat was zo'n vaststaand gegeven dat onze voorouders er
blijkbaar geen behoefte aan hadden om dat feest in speciale liederen te
gedenken. En die behoefte is er nog steeds niet. De eeuwenoude
kermisviering is onuitroeibaar gebleken. Want ook tegenwoordig blijken
pretparken, het zo sterk door de middenstand en vooral de kasteleins
gepropageerde carnaval, de televisie en tal van andere vormen van
vermaak niet bij machte de kermistraditie ongedaan te maken. Tal van
andere gebruiken zijn achteloos op de historische vuilnisbelt gegooid,
maar de kermis is deze teloorgang bespaard gebleven.
Hoe dat mirakel -
want dat is het - zonder hulp van boven tot stand is gekomen, hoop ik
tijdens deze lezing duidelijk te maken. Het wordt een chronologische
wandeling door de tijd met vele zijpaden zoals onder meer de techniek op
de kermis, het exploiteren van mismaakte mensen, gruwelijke spelletjes
met dieren, de volksgebruiken zeker niet te vergeten, eten en drinken en
zelfs de duivenmelkers komen aan bod. Ik wil duidelijk maken dat de
volkskundige en culturele betekenis van de kermis veel en veel groter is
dan zo maar een evenement dat traditiegetrouw eens in 't jaar komt.
Ik zou zeggen: ga er
maar eens goed voor zitten...
Veel meer dan het
hier nog jonge openbare carnaval, is de kermis hét volksfeest dat uit
alle lagen van de bevolking veel publiek trekt. De kermis is er voor
iedereen en wordt als zodanig gewaardeerd door ouders met kinderen,
jongeren, ouderen, gehandicapten en de nieuwe Nederlanders.
Geen schouwspel weet
jong en oud zo te boeien als de kermis, deze zinnenprikkelende kakofonie
van licht en geluid en reuk en smaak.
Door de
cultuurhistorische bril bekeken, is de kermis een fascinerend
verschijnsel. Het feest is al eeuwen een constante factor in het
volksleven van dorp en stad. Natuurlijk evolueerde de wijze waarop de
kermis gevierd werd met de sociale, de economische en de culturele
ontwikkeling. Als gevolg van deze en andere sociaal-maatschappelijke
ontwikkelingen is de kermis regelmatig behoorlijk in het gedrang
gekomen. Zo vroegen sceptici zich in het laatste kwart van de vorige
eeuw af of de kermis nog lang te leven zou hebben. Om hun gelijk te
halen probeerden ze de kermis af te schaffen. Met de industriële
revolutie verdrong de techniek de oeroude volksspelen en typische
uitingen van volkscultuur die met de kermis verbonden waren.
Een van de mooie
voorbeelden daarvan is het verschijnsel hardloper dat tot in de
Crisisjaren in Brabant tijdens de kermis werd beoefend. In die moeilijke
tijd verwerd hardlopen tot een vorm van bedelarij. Daarvòòr was het
eeuwenlang een serieuze manier van wat geld bij verdienen door de armen.
Het kunstje dat de hardlopers ten tonele voerden was van een grote
eenvoud. Waar ze ook gingen, en ook als ze bleven staan om de hand op te
houden voor een aalmoes, altijd waren ze in een draf. Ze waren bont
gekleed met belletjes aan de polsen en aan de voeten. Onbekend is waar
dit verschijnsel uit is ontstaan. In zijn doen en uitmonstering ligt een
treffende gelijkenis met de nar. In de oudheid werden met behulp van
belletjes boze geesten te lijf gegaan. De meest voor de hand liggende
verklaring is stukken simpeler. Wedlopen en andere vormen van lopen als
tonlopen en zaklopen zijn al heel oude vormen van vermaak tijdens
feesten.
Ziedaar dus een
voorbeeld van een helaas verdwenen uiting van volkscultuur. Maar terug
naar de aanslagen die de kermis vanaf het begin van de vorige eeuw in
Brabant te verduren heeft gekregen. Voor woelige crises, zoals de Tweede
Wereldoorlog, moest de kermis wel eens wijken als mogelijke bron van
sociale onrust. Een interessant voorbeeld daarvan is de Belgische
onafhankelijkheidsstrijd toen langs de grens Nederlandse troepen waren
gelegerd. De noodtoestand werd afgekondigd en een van de gevolgen
daarvan was dat volksfeesten als de viering van Vastenavond,
Driekoningen en de kermis werden verboden. Toen na 9 jaar de
noodtoestand weer werd opgeheven, probeerde de geestelijkheid de
verboden in stand te houden. Wat ze, een paar plaatsen uitgezonderd,
niet lukte. Toch herleefde het kermisfeest steeds weer alsof het wilde
aantonen dat na moeilijke jaren de tijd voor feestvieren altijd
weerkeert.
En als dat feest
voorbij was, werd dat zo diep betreurd, dat de kermis letterlijk werd
begraven. Een landelijk bekend gebruik, dat helaas is uitgestorven, en
dat werd herontdekt bij de invoering van het openbaar carnaval in
Brabant.
In Goirle brandde op
17 september 1871 een herberg tot de grond toe af. Niets bijzonders,
ware het niet dat de brand een eigenaardige oorzaak had. Ik citeer uit
de Meijerijsche Courant: "Evenals in meerdere oorden onzer
provincie wordt de kermis, daags of ‘s zondags daarna, begraven. De
kermis, door ene pop voorgesteld, wordt onder gejoel en het nuttigen van
sterke drank begraven. Te Goirle geraakte bij dat gebruik de gemaakte
stroopop in brand in eene schuur der herberg, waardoor het gansche
gebouw de prooi der vlammen is geworden."
In
Zeeuwsch-Vlaanderen werd de kermis, gesymboliseerd door een fles
jenever, aan het begin van de kermis opgegraven. Was de kermis voorbij,
dan ging de lege fles weer de grond in. In Eersel ging het Toddemanneke
onder de groene zoden en in Zuid-Limburg moest het kermiskiendje er aan
geloven. Miechieleke, een uit een biet gesneden manneke, werd in
Veldhoven ter aarde besteld. Drank was tijdens het begraven van de
kermis overal een onmisbaar attribuut. Ik citeer: "De maandagavond
was de laatste kermisavond", vertelde een oudere Tilburger tegen
mij. "Dan waren er altijd wel een paar groepen jonge mannen die
zich verzamelden in een café. Ze hadden een soort doodskist gemaakt,
waarin iemand lag die zich als lijk voordeed. Die persoon had al het
nodige gedronken. Vervolgens sjouwden ze met die kist over de kermis. Ze
gingen bij elk café binnen. De kist werd natuurlijk niet echt begraven,
maar belandde meestal ergens onder het biljart.
In Tilburg werd de
kermis tot diep in de jaren dertig begraven. Het gebruik werd met veel
gevoel voor realiteit de 'parade der lege portemonnees' genoemd. Enige
jaren geleden is dit gebruik in Tilburg met veel succes in ere hersteld.
Omdat deze traditie overal bestond, is het historisch verantwoord dit
gebruik ook elders nieuw leven in te blazen.
Wie de
kermisliteratuur erop naslaat, komt altijd dezelfde verklaringen tegen
over de oorsprong van dit volksfeest: de kermis als jaarmarkt of de
kermis als kerkwijdingsfeest. In vele gevallen is sprake van beide. Ik
zal nu eerst ingaan op de kermis die is ontstaan uit de jaarmarkten.
Deze vond in de
meeste plaatsen zijn oorsprong in de late middeleeuwen. Steden en de wat
grotere plaatsen verwierven van hun landsheren het recht om vrije
markten te houden. Op deze dagen trokken de plaatsen vreemdelingen van
heinde en verre. Op geen enkele andere dag in een jaar was er zoveel
vreemd volk op de been. Ze kwamen om te handelen, vrienden of familie te
ontmoeten of om hun kostje te scharrelen door de zaak te tillen.
De zaak tillen,
waarvan ik daarnet sprak, gebeurde dikwijls op een zeer aandoenlijke
manier. De zaak tillen is een zeer typische eigenheid van de kermis.
Iedereen kan daarvan wel voorbeelden geven. Iets simpels, tegenwoordig
nog op de kermis te zien, is de lachspiegeltent die wordt gepresenteerd
als 'merkwaardige mensen'. Deze 'merkwaardige mensen' zijn de bezoekers,
die hun eigen lijf vertekend zien in de bolle en de holle spiegels.
niemand die er in is geweest, zal verraden wat er daadwerkelijk te zien
is. Doe je dat wel, dan speel je het kermisspel niet zoals het hoort.
Of ook in Brabant de
truc van de 'inwendige mens'. Bezoekers worden naar binnen gelokt met de
belofte dat ze het inwendige van de mens te zien krijgen. Met een man of
vijf naast elkaar worden ze vastgeklonken als in een schandpaal.
Vervolgens rijdt iemand met een ton vol stront en pies vlak onder de
gezichten en neuzen van de nieuwsgierigen door. Ze zien inderdaad het
inwendige van de mens.
En dat tegen
betaling. Ik kom op dit verschijnsel straks nog terug, maar eerst pak ik
de draad van de jaarmarkten weer op.
Tijdens de
kermisjaarmarkten was de stad voor de plattelanders dè gelegenheid de
‘grote wereld’ te zien of letterlijk te ontmoeten. Talloze mensen
uit allerlei streken en verre landen boden onbekende waren aan of
toonden levende abnormaliteiten en kunsten.
Uit die jaarmarkten
zouden dus de kermissen zijn ontstaan, wat een plausibele verklaring is.
Gewezen kan worden
op het wereldlijke element: de burgerlijke overheid bepaalt de
voorwaarden en tegen welke prijs de kermisondernemers in een plaats
actief mogen zijn.
Anderen echter,
destijds vooral de katholieke schrijvers, komen uit op een andere
ontstaansgrond, die net zo plausibel is als de kermis als jaarmarkt.
Daarop duidt de oorspronkelijke betekenis van het woord kermis: een
contaminatie van kerk en mis. Kerk-mis, aldus deze theorie, is een zeer
duidelijke verwijzing naar de kerkelijke oorsprong: de herdenking van
het feest van de kerkwijding.
Maar laten we
teruggaan naar de relatie kerk en kermis. Bij gelegenheid van de wijding
van een kerk of van een altaar in een kerk of klooster, werd een
feestelijke processie (ommegang) gehouden en aansluitend plezier
gemaakt. Analoog aan de eerder besproken marktvrede, werden ter
gelegenheid van de kerkwijdingsfeesten pauselijke of bisschoppelijke ‘kermisbrieven’
verleend. De bisschop die de kerk wijdde, bracht een akte mee waarin hij
aflaten schonk aan allen die tot de bouw van de kerk hadden bijgedragen
en aan hen die op de kerkwijdingsdag of binnen een maand daarna in deze
kerk kwamen bidden. Dit was dus een manier om gelovigen van heinde en
verre naar een bepaalde kerk te ‘lokken’. Zij brachten veel geld in
het laatje. Wie er oude kerkrekeningen op naleest, ziet dat op de dag
van de patroonheilige van de kerk de collecte-inkomsten behoorlijk
stijgen. Het feest zou ieder jaar of een vaste dag herdacht moeten
worden. Op die dag kon men aflaten verdienen. Mooier kon het niet: een
parochie kwam zo aan geld; de gelovigen konden eens lekker uit de band
springen en op de dag zelf alvast vermindering van straf in het
hiernamaals in de wacht slepen.
De dag waarop de
kerkwijding bepaald werd, hing samen met de vereringsdatum van de
patroonheilige van de kerk. Het gebruik om heiligen als het ware
parochiekerken te laten beschermen, stamt uit de negende eeuw. Volgens
onderzoekers die de theorie van de daarnet besproken ‘kerk-mis’
aanhangen, zou het verschijnsel kermis dan ook zo’n duizend jaar oud
zijn. Dat klopt overigens wel met wat de bronnen te melden hebben.
Feit is dat in de
loop van de tijd het geestelijke karakter van het feest werd verdrongen
door het volksvermaak en de handel. Dat blijkt heel mooi uit de
buitenlandse woorden voor kermis. In het Frans FOIRE. In het Engels
FAIR. Deze woorden zijn afgeleid van het Latijnse FERIAM wat ‘feest
vieren’ betekent. Maar het Franse Foire en het Engelse Fair betekenen
ook MARKT. Ook het mooie Vlaamse woord FOOR heeft deze dubbele
betekenis. Een ander mooi woord waarin deze dubbele betekenis besloten
ligt is het Duitse MESSE. In Brabant is de St. Jansmarkt in Den Bosch
een mooi voorbeeld van een nog bestaande combinatie-kermis. De ouderen
onder u zullen zich overigens ongetwijfeld weten te herinneren dat de
kermis vroeger een moment was om nieuwe aanschaffen te doen. Dat weer
verklaart waarom het lang gebruik is geweest om bij loterijkramen
bijvoorbeeld pannensets cadeau te doen.
Dan is er tot slot
van dit gedeelte over de oorsprong nog een derde theorie. De kermis als
overblijfsel van een puur wereldlijk oogstfeest dat door de kerk is
ingebed in de religieuze kalender. Gezien het feit dat iets dergelijks
is gebeurd met veel meer vòòr-Christelijke gebruiken, is voor deze
redenatie naar mijn mening wel iets te zeggen. Er zijn ook voorbeelden
van, al zijn ze zeldzaam. De kermis van Tilburg is een van deze hoogst
zeldzame uitzonderingen die kunnen worden aangetoond. In deze stad werd
de vergrootte Dyonisiuskerk, patroon van Tilburg, opnieuw ingewijd op 9
oktober 1483. In oktober dus, terwijl toen de kermis werd gevierd in
augustus. Tilburg kreeg haar jaarmarkten pas in 1575, maar de kermis
bestond toen al vele jaren. De meest voor de hand liggende verklaring is
dat de oorspronkelijke kermis een plaats had in de agrarische kalender.
Een kermis die mogelijk van oorsprong een oud oogstfeest is geweest en
nog altijd blaakt van vitaliteit is als sociaal-cultureel verschijnsel
zeer bijzonder.
Uitgezonderd grote
steden als Brugge, Gent, Antwerpen en Amsterdam bleven de kermissen tot
in het midden van de vorige eeuw overal boerenkermissen. Ik bedoel dat
absoluut niet negatief. Ik typeer deze kermissen zo om aan te geven dat
van de tegenwoordige attractiekermissen nog geen sprake was. Overvloedig
eten en drinken en dansen maakte de hoofdschotel uit van de wijze waarop
onze voorouders zich een paar dagen uitleefden.
Het ludieke element
werd ingebracht door volksspelen met mensen en dieren (de dansende beer)
en door rondtrekkende gasten als muzikanten, jongleurs, goochelaars en
de kwakzalvers niet te vergeten. Wie tandpijn had, kon tot de heilige
Appolonia bidden of wachten tot het weer kermis was. Gegarandeerd dat
zich daar een 'tandarts' meldde die de zieke tand wel wilde verwijderen.
Een hulpje sloeg zo hard mogelijk op de trom in een poging het
geschreeuw van het slachtoffer te overstemmen.
Het zogenaamde
gansrijden en katknuppelen waren veel beoefende volksspelen.
Dierenvrienden - en wie is dat niet? - zouden nu meteen op de achterste
benen gaan staan, maar tot in het midden van de vorige eeuw werd overal
in Brabant op een letterlijk beestachtige manier kermis gevierd. Bij het
gansrijden werd geprobeerd om rijdend te paard, een gans die tussen twee
bomen was opgehangen, de kop uit te trekken.
Het katknuppelen
werd pas in 1924 in Bergeijk afgeschaft. De befaamde volkskundige Ter
Gouw heeft beschreven hoe dat spel werd gespeeld. Ik citeer: "Dan
zien we in het weiland achter de herberg twee dikke palen staan. In het
midden hangt een bierton van stevige hoepels voorzien. In die ton zit de
arme kater. De spelers komen in de herberg bijeen en elk trekt een
nummer. De knecht uit de herberg brengt een knuppel en maakt 20 of 30
schreden van de ton een groef in de grond die de 'meet' heet. Nummer 1
begint en werpt met alle macht de knuppel tegen de ton. De kat, die
angstig tegen de bodem der ton gekropen zat, slaakt een kreet zoo
akelig, dat er eenen steenen hart van breken zou. Al de overigen doen op
hun beurt de knuppel tegen het schommelend en slingerend vat bonsen. het
krijsen en krollen, het mauwen en het blazen der kat is het eigenaardig
muziek bij dit kermisvermaak. Hoe vervaarlijker het dier schreeuwt, hoe
meer pret de mensen hebben."
Tot zover het
ooggetuige verslag van Ter Gouw. Het spel was uit zodra de ton aan
duigen viel. Hij die de laatste worp deed, werd uitgeroepen tot de
Kattenkoning. Overigens was er ook wel ander vermaak met dieren dat
stukken onschuldiger was. Zoals het eveneens veel beoefende 'kikkerkruien'.
Op een kruiwagen zonder zijschotten werd een kikker gezet. De kunst was
met de kruiwagen een bepaalde afstand te overbruggen zonder dat de
kikker ervan af was gesprongen.
Een tijdens de
kermissen van vroeger veel gespeeld spel was het zogenaamde koekhakken.
Dit vermaak is in de loop der eeuwen herhaaldelijk verboden, maar nog in
1950 verdiende kermisexploitant Jan Mol er de kost mee. Dat koekhakken
verboden werd, is niet zo verwonderlijk. Er zijn talloze ernstige
ongelukken mee gebeurd doordat de deelnemers niet in de koek, maar in de
eigen benen of andere lichaamsdelen hakten. Voor dit behendigheidsspel
werden speciale koeken gebakken. De kunst was de dunne, platte en zeer
taaie koeken door middel van een paar welgemikte slagen met een bijl in
stukken te slaan.
Het klinkt vreemd,
een dergelijk spel met een koek. Waarom niet met een plankje
bijvoorbeeld of met een stevig stuk perkament om eens een paar
alternatieven voor een koek te noemen. Maar hout en perkament zijn niet
eetbaar - de winnaar van het koekhakken mocht de koekdelen hebben. De
belangrijkste reden dat dit spel met koeken werd gespeeld, was dat
kermis en koek onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
De kermiskoek, die
in verschillende Germaanse landen en op veel plaatsen in Nederland en
Vlaanderen een bekende lekkernij was, droeg de naam van 'Hylikmaker',
vrij te vertalen in huwelijksmakelaar. De kermiskoek droeg deze bijnaam
met ere. Ik citeer: "Want wie zal de gevallen tellen," schreef
J. Nannings in zijn boek over bakkerijfolklore, 'waarin de bloode
jongeling, te beschroomd om rechtstreeks zijn liefde te verklaren aan de
uitverkorene zijns harten, tenslotte in den kermistijd toch zijn doel
bereikte dankzij den onvolprezen kermiskoek.' Dat begon dan met een
schuchtere uitnodiging om samen kermis te gaan houden. Wanneer dan, bij
het gezamenlijk geslenter langs kramen en spellen de kermiskoek gekocht
en aanvaard was, dan was een verdere verklaring overbodig."
In sommige
zoetwarenkramen op de huidige kermis kan men nog steeds hartvormige
koeken met opschriften als 'ik hou van jou' kopen. Let daar eens op,
want u staat dan oog in oog met een overblijfsel van een zeer oud
gebruik. Aardig om te vertellen is, dat mijn 85-jarige schoonvader zijn
nu 83-jarige vrouw op de kermis van Nuenen wist te versieren door voor
haar een doosje met bonbons te kopen. Op de vraag waarom hij dat deed,
vertelde hij tegen mij dat dat nu eenmaal het gebruik was.
Met de kermiskoek
hingen destijds talrijke gebruiken samen. Een paar voorbeelden. Wanneer
in het oosten van het land een minnaar zijn meisje kwam vragen, werden
de beide uiteinden van de koek ten overstaan van de hele familie in de
mond van het verliefde paar gestopt. Zonder er met de handen aan te
komen, moest de koek worden opgegeten. Slaagde het verliefde stel
daarin, dan werd toestemming voor het huwelijk gegeven. In Axel en
omgeving wachtte het meisje haar vrijer in het bakhuisje op. De minnaar
ging met een grote kermiskoek naar binnen. Ze snoepten er duchtig van.
Nam het meisje bij het afscheid het laatste stuk aan, dan kon de
verliefde jongeman rekenen op vaste verkering. In Brabant liet de jongen
de koek bij zijn oogappel thuis bezorgen. vervolgens ging hij op visite.
Lag de koek nog onaangesneden op tafel, dan kon hij het verder wel
vergeten. In dat geval ging hij 'met de koek op het hoofd' naar huis.
hij had met andere woorden een blauwtje gelopen.
De
'huwelijksmakelaar' brengt me terloops op een ander historisch
kermisfenomeen: dat van de kermisvrijers. Tot in het begin van de eeuw
bestond het gebruik in met name de grotere plaatsen dat jonge mannen
zich voor een avond verhuurden aan vrouwen die geen vrijer of man
hadden. Zelfs als de vrouwen geld op zak hadden, was het uitgesloten dat
ze alleen naar de kermis gingen. het bedrag dat ze voor de begeleiding
betaalden, was afhankelijk van de sociale status en de uitmonstering van
een kermisvrijer: een jonge man in een net pak was duurder.
Kermisvrijers boden
zich zelfs in de advertenties aan, zoals in 1911 in de Nieuwe
Tilburgsche Courant. Vijf "nette Heeren" stelden voor om
genoeglijk de kermis te passeren. De advertentie eindigde als volgt:
"Dus dames lief en net zend francobrief met portret. Geheimhouding
verzekerd."
Een andere reden om
naar een kermisvrijer uit te zien, was het gebrek aan geld. De
kermisvrijers werden door de ouders getolereerd, omdat in tegenstelling
tot tegenwoordig, de kermis in grote groepen werd gevierd. De controle
was dus verzekerd. Eenmaal ter gelegenheid van de kermis aan elkaar
gekoppeld, bleef men ook binnen die groep elkaar trouw. Een jongen die
het in zijn hoofd haalde een meisje van een ander te ontfutselen, ook al
was de liefde van zo korte duur. Evenals nu nog wel eens met carnaval,
ging toen het verhaal dat negen maanden later 'kermiskiendjes' werden
geboren. Ongelukjes zullen zeker wel eens geleid hebben tot een
verplichte trouwerij. Daarvan afgezien leidde de kortstondige
kermisrelatie met ene kermisvrijer lang niet altijd tot een huwelijk.
Terug naar de
kermiskoek, die behalve zoet ook pittig van smaak moest zijn. De koeken
werden gekruid met peper, gember, kaneel, foelie en kruidnagelen. Vader
Cats heeft daar het volgende van gezegd:
"Geeft
kinders zoete koek en vrouwen klare most,
Wat
op de tonge bijt is echte mannenkost."
Opmerkelijk is, dat
toen de kermiskoek als huwelijksmakelaar in onbruik raakte, de Brabantse
bakkers ze tijdens de kermis aan hun vaste klanten als een soort
relatiegeschenk cadeau gingen doen. Deze traditie was tot vóór de Tweede
Wereldoorlog vrij algemeen. De bakkers zetten er teksten op als:
"Uit
achting en erkentenis
En
ook omdat het kermis is
Heb
ik dees koek voor u gekocht
En
ook een grote uitgezocht."
De gilden aten
tijdens de kermis hun 'gildekoeken', een soort vierkante krentenbollen.
En dat brengt me op de innige relatie tussen gilden en kermis. Zoals ook
bij andere openbare feestelijkheden droegen de gilden hun steentje bij
aan de kermisviering. Geen feest zonder 'de guld'. Ze zijn niet te
tellen, de rekeningen die de kasteleins opmaakten met als extra post 'de
gebroken gelasen'. Op veel kermissen in het zuiden is het
koningsschieten van de schuttersgilden een eeuwenoud gebruik. De
gildekermisfeesten in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw
moeten gezien won in het kader van het standsverschil wat in die
periode heerste. De gildeleden kwamen uit de bovenlaag van de
gemeenschap. Tijdens de kermisfeesten omringden ze zich met een decorum
dat afstak bij de manier waarop het gewone volk uiting gaf aan de
kermis. Deze ontwikkeling zette zich tijdens de vorige eeuw voort. De
notabelen gingen er meer deftige zeden en gewoonten op nahouden, ook
tijdens de kermisviering. Vanaf het laatste kwart van de vorige eeuw
organiseerden zij steeds vaker optredens van harmonie- en
symphonie-orkesten, matinées en soirées musicale in bijvoorbeeld
thé-dansants.
Vanaf het begin van
deze eeuw kende de kleine, rijke bovenlaag tijdens de kermis nog een
ander vermaak: ze toerden naar de Belgische kust, de Ardennen of de
Franse Rivièra. Gesteld kan worden dat het ontstaan van op vakantie
gaan en het maken van dagtochten onlosmakelijk met de kermis verbonden
is. Tijdens de kermis had iedereen immers een paar dagen vrij. De gewone
man imiteerde het gedrag van de welgestelden door er ook een dag op uit
te trekken, een ontwikkeling die door de kerk werd gestimuleerd. Elke
dag dat men niet op de kermis was en zich dus niet te buiten kon gaan
aan drank en vrijen, was winst. De arbeidende bevolking in Brabant
maakte eind vorige eeuw voor het eerst kennis met het fenomeen
kermisdagtocht. Het betrof bedevaarten per trein naar onder meer Onze
Lieve rouw in 't Zand in Roermond.
Al vrij vroeg werd
ook van de auto en de bus gebruik gemaakt als vervoermiddel voor
dagtochten. Twee ondernemers organiseerden in 1910 tijdens de kermis van
Tilburg uitstapjes naar de Wereldtentoonstelling in Brussel en naar de
'Vliegweek in Rijen'. Dat laatste moet echt een heel bijzonder attractie
zijn geweest: voor het eerst zat men in een echte auto en kon men op de
'vlieghei' in Gilze, de huidige vliegbasis Gilze-Rijen, de verrichtingen
van de vliegtuigpioniers zien.
Toch waren dat soort
vermakelijkheden nog uitzonderingen. De gewone man bleef vooralsnog
kermisvieren zoals de voorouders dat hadden gedaan: eten, drinken en
dansen, dus op een ongecompliceerde manier plezier maken. Onder de
kermisattracties bevonden zich er nog veel die eeuwenlang het volk op
dezelfde manier hadden vermaakt, of waaraan men zich had vergaapt. Laat
ik een greep doen uit de talrijke en tot de verbeelding sprekende
voorbeelden.
Het zogenaamde
kijkvermaak is een van de oudste attracties op de kermis. Onder deze
noemer vallen in het bijzonder mismaakte mensen. Tot aan de Tweede
Wereldoorlog werden zij veelvuldig tentoongesteld. Ook daarna, tot in de
jaren zeventig, kwam dat nog voor. Een van de laatsten die op deze
manier de kost verdiende, was de in Kaatsheuvel geboren Annie van
Wanrooij. Met een gewicht van tweehonderd kilo reisde zij de kermissen
af als dikste dame van de wereld. Annie, die een schildklierafwijking
had, zat overigens niet alleen in de tent: ze was in het gezelschap van
haar zoon Henk, ook uitermate dik. Met een jurkje aan, kon hij wel voor
een meisje doorgaan. Samen stonden ze op de buitenkant van de tent
geafficheerd als moeder en dochter, die bij elkaar opgeteld 900 pond
wogen.
Net als met de
gruwelijke dierenspelletjes, die eerder ter sprake zijn geweest, zou het
exploiteren van mensen tegenwoordig niet meer kunnen. Destijds zag men
er echter geen been in de kermisbezoeker zich te laten vergapen aan
lilliputters, siamese tweelingen, reuzen, dwergen en andere 'wanschepsels'
zoals ze werden genoemd. Ook Indianen, Eskimo's, negers en andere mensen
van buiten Europa waren op de kermis te zien. Deze zaken waren ongekend
populair en wel om twee redenen. In de eerste plaats speelden de
exploitanten in op de sensatiezucht van mensen. Op de tweede plaats werd
de nieuwsgierigheid van de bezoekers bevredigd. Tegenwoordig reist
iedereen overal naar toe, brengen de krant en de televisie de wereld
zeer dichtbij. Maar destijds bood de kermis de enige gelegenheid om de
ongeletterde mens kennis te laten nemen van vreemde volkeren en
spelingen van de natuur. De kermisbezoeker kon er echt iets van
opsteken, temeer ook omdat speciale spreekuren werd gehouden. Aan de
hand van een wassen model werd bijvoorbeeld getoond hoe een bevalling in
zijn werk ging, wat de gevolgen van drankmisbruik voor de lever waren en
wat voor effecten geslachtsziekten hadden.
Aanvankelijk waren
aan de vorstenhoven in heel Europa van deze menselijke rariteiten te
vinden. Ze werden verzameld, opgekocht of in dienst genomen. Zo schreef
een Russische prins in de achttiende eeuw aan zijn vrouw: "Ik stuur
je hierbij twee meisjes van wie de een heel klein is en kan dienen als
papegaai. Zij is meer praatziek dan gewoonlijk bij zulke kleine mensen
en ze kan je vrolijker maken dan een echte papegaai." Dwergen
traden op aan vorstenhoven als humorist, zanger en toneelspeler. Niet
alleen levende wonderen der natuur werden verzameld, ook opgezette en op
sterk water geconserveerde rariteiten.
Laat ik aan de hand
van een paar dia's enige voorbeelden geven van wat er op dat gebied op
de kermis zoal te zien was. Sommige zijn nogal schokkend. De voorbeelden
zijn afkomstig uit de beroemde verzameling van Pierre Spitzner. Deze
Franse amateurmedicus, charlatan zouden we tegenwoordig zeggen,
verdiende fortuinen met zijn attractie 'Grand Musée Anatomique'.
In de vorige eeuw
verdwenen de absolute monarchieën. Veel 'vorstelijke rariteiten'
verplaatsten daarop hun werkterrein naar de kermis. Vertoning aan het
hof bleef echter een belangrijke reclame. Goede aanbevelingen waren ook
door beroemde professoren uitgeschreven attesten van echtheid. Op
strooibiljetten en in krantenadvertenties werden de rariteiten als het
meisje met de aan elkaar gegroeide benen en kinderen zonder ledematen
als kermisamusement aangeprezen. Tijdens de tentoonstelling werd in
geuren en kleuren verteld hoe deze mensen aan hun afwijkingen zouden
zijn gekomen. Nu weten we dat het te veel of te weinig produceren van
groeihormonen het ontstaan van reuzen of dwergen verklaart. Siamese
tweelingen zijn eeneiige tweelingen waar de scheiding niet volledig
heeft plaatsgevonden. Maar omdat men toen nog niet beter wist, kreeg de
kermisbezoeker de stand van de toenmalige wetenschap voorgeschoteld. We
kunnen ons nu alleen maar voorstellen hoe verschrikkelijk het voor een
gehandicapte mens moet zijn geweest als er met een aanwijsstok naar werd
gewezen en werd verteld dat het 'wanschepsel' een gevolg was van
inbeelding van de moeder, van vallen of stoten tegen een buik tijdens de
zwangerschap, van verrotting of bederf of door de vermenging van zaad.
De meesten waren echter het resultaat van "Gods toorn". "Wanhebbelijke
samenkomst" tussen vrouw en man zou resulteren in het baren van
monsters. En dan was er nog de invloed van de stand van sterren en maan.
Laat ik een kleine
greep doen uit de mensen die in de vorige eeuw op de Brabantse kermissen
waren te zien. Madame Coffullia. Voor deze vrouw met een baard was in
Utrecht een bewijs van echtheid afgegeven door twee vooraanstaande
medici. Later werd zij naar Amerika gehaald door de beroemde P. Barnum
van het gelijknamige circus. De in 1798 in Zandvoort geboren Simon Jane
Paap trad op in een miniatuurherberg: hij was slechts 56 centimeter
lang. Hij overleed in 1828 in het Belgische Dendermonde. Paap was toen
al zo bekend dat de exploitant nog twee jaar na zijn sterven met een
wassen beeld van de lilliputter op zijn doodsbed goede zaken deed.
Niet alleen Paap,
maar ook andere mismaakte mensen werden ware beroemdheden. De in 1839 in
Franeker geboren Jan Hannema mat 70 centimeter. Hij trad op voor de
Belgische koninklijke familie. Toen hij acht jaar was, kreeg hij van
koning Willem II een jaargeld toegekend. Beroemd in heel Europa was de
uit Turnhout afkomstige reus Peerke van Gorp. Hij was acht voet lang.
Wellicht de bekendste der dwergen was prinses Paulina, de artiestennaam
van Johanna Paulina Musters.
Zij was geboren in
1876 in Ossendrecht als zevende kind van twaalf, uit een familie met
normale bouw. Op achttienjarige leeftijd was ze 46 centimeter hoog en
vier kilo zwaar. Op die leeftijd ging ze een verbintenis aan met het
Procton's Theatre in New York. Op 15 februari 1895 overleed ze daar aan
malaria. Zij werd zo hooggeacht dat haar stoffelijk overschot naar
Nederland werd vervoerd in een kistje, belegd met wit satijn en uit
rozenhout vervaardigd. In het jaar van haar overlijden werd 60.000
gulden geboden voor haar skelet, want met zulke beroemdheden werd ook na
hun dood nog grof geld verdiend.
Dwergen, reuzen,
siamese tweelingen en dikke mensen of mensen zo dun als een geraamte
hadden het geluk dat hun lichamelijke onvolkomenheden aan geen twijfel
onderhevig waren: dat was met het blote oog te zien. Anders lag dat met
de talrijke fantasievolle creaties die ook op het kermispubliek werden
losgelaten door exploitanten die wel een graantje mee wilden pikken van
de sensatiezucht onder de bezoekers. De huid werd versierd met de meest
uiteenlopende exotische tatoeages. Zo traden op de kermissen in Brabant
een 'getijgerde' en zelfs een 'gekoraalde' vrouw op. De laatste werd
aangekondigd als een "wezen dat grotendeels omkleed is met een vel
van oesterschelpen en schubben". Bij haar in de tent zat een
normaal kind van twee jaar. Francina Kroon ging de kermisgeschiedenis in
als de vrouw met de haaievel.
Niet alleen
lichamelijke afwijkingen stonden in de belangstelling van het publiek.
Met het starten van de grote ontdekkingsreizen groeide de
nieuwsgierigheid naar de nieuwe werelden en haar bewoners. Vooral de
exotische aura van deze gebieden werd gebruikt om allerlei fantastische
schepsels als 'gekoraalde' vrouwen, 'tijgermeisjes' en 'wilde mannen' te
creëren. Dat waren niet meer dan verklede en geverfde acteurs, maar in
de meeste gevallen waren de getoonde exotische mensen echt. Zo was in
1657 in Den Haag een eskimo te zien, hartelijk aanbevolen onder de
omschrijving "een wild wijf met een kind".
Amerika was een land
dat tot de verbeelding sprak. Vanaf het einde van de vorige eeuw waren
op de kermissen indianen te zien die optraden in de wild-westshows. De
bekendste was die van William Cody, beter bekend als Buffalo Bill. Later
werden indianennummers, waarvoor echte indianen uit de Verenigde Staten
werden gehaald, populaire nummers bij de rondtrekkende circussen in
Nederland als Sarrassani en Strassburger.
Circus en kermis
hebben tegenwoordig een wat ongemakkelijke relatie met elkaar. In die
zin dat gemeentebesturen en exploitanten altijd zullen voorkomen dat
circussen hun tenten opslaan rond de tijd dat het kermis is. Ze zouden
elkaar te veel beconcurreren. Maar historisch gezien hebben circus en
kermis veel met elkaar te maken. De circussen zoals we die tegenwoordig
kennen, zijn kort na de Napoleontische oorlogen van de grond gekomen.
Toen die waren uitgevochten, waren veel cavalerie-officieren brodeloos
geworden. Omdat ze goed met paarden konden omgaan, gingen ze met die
dieren rondtrekken en vertoonden er kunstjes mee. Na verloop van tijd
werden de programma's uitgebreid met clown's, accrobaten en wilde
dieren. Het circus werd opgevoerd in de open lucht in een met zaagsel
bestrooide cirkel, waarvan de naam circus is afgeleid.
Deze kleine
circussen beleefden een bloeitijd van omstreeks 1840 tot 1900. De
kermissen werden zoveel mogelijk in de reisprogramma's opgenomen. Op de
kermissen in de grotere Brabantse plaatsen kon het publiek in 1879 het
circus van de heren Krichel en Batti bezoeken. De menagerie was
verbazingwekkend uitgebreid met onder meer zeven leeuwen,
koningstijgers, panters, luipaarden, jaguars, beren, wolven, hyena's,
slangen en vogels. Tijdens een van de programmahoogtepunten vlijde een
leeuwin zich neer op de dikke buik van circusexploitant Krichel. Na 1900
werden de circussen steeds groter. De grootste werden van de kermissen
geweerd, deels uit plaatsgebrek, deels uit concurrentie-overwegingen.
Alleen de tussencircussen, niet echt klein, maar zeker ook niet groot,
konden nog meedingen naar een standplaats.
De eerder besproken
rariteiten en de circussen vallen onder de kermistypering 'kijkvermaak'
dat nog steeds, zij het sporadisch, op de Nederlandse kermis is te
bewonderen. De lachspiegeltent is er een voorbeeld van, evenals de tent
met de Egyptische mummie en de tenten waarin een mens in een weerwolf
veranderd. Het kijkvermaak, dat vroeger zeer belangrijk was op de
kermis, heeft het af moeten leggen tegen de televisie en allerlei andere
vormen van modern vertier. Zegge en schrijven reist nog slechts één
exploitant met een zogenaamd panopticum waarin uiteenlopende rariteiten
zijn tentoongesteld.
De panoptica, ook
wel wassenbeeldenkabinetten genoemd, beleefden hun grootste successen
tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Er bestaan er nog drie:
het Musée Grévin in Parijs, Madame Tussaud in Londen en de
gelijknamige dépendance in de Kalverstraat in Amsterdam. Destijds had
elke zichzelf respecterende stad een panopticum, Amsterdam al vanaf de
Gouden Eeuw. De panoptica waren zo'n doorslaand succes, dat er uiteraard
ook kermisuitvoeringen kwamen. De exploitanten trokken naar die steden
en vooral de dorpen die niet op een eigen wassenbeeldenkabinet konden
bogen.
Panoptica waren een
schoolvoorbeeld van kijkvermaak met een educatief karakter. Er waren
drie genres die het publiek in staat stelden zich een beeld van de
werkelijkheid te vormen. In de anatomische kabinetten werden vooral
wassen afbeeldingen getoond van ziektes en mismaakte mensen, een
onderwerp dat al eerder aan de orde is geweest. In de realistische
kabinetten werden taferelen uit een gevangenis of van het leven op
straat in een vreemd land uitgebeeld. Verreweg de meest interessante
waren de historisch-actuele kabinetten. Daarin werden beelden en
beeldengroepen getoond die geschiedkundige taferelen en actuele
gebeurtenissen voorstelden. De grote populariteit van dit soort
kabinetten laat zich uit de afwezigheid van geïllustreerde
tijdschriften, kranten, film en televisie gemakkelijk verklaren: het
kabinet speelde de rol van beeldreportage, waardoor de toeschouwer voor
zijn gevoel rechtstreeks bij het wereldgebeuren betrokken werd.
In een
wassenbeeldenkabinet dat in 1925 door Brabant reisde, was er vooral
aandacht voor personen van koninklijke bloede, bekende politici en de
Eerste Wereldoorlog, afgewisseld met merkwaardige zaken als
zeemeerminnen en martelwerktuigen. De bezoekers kregen een catalogus
aangeboden. in het voorwoord schreef de exploitant van het Nederlandsch
Panopticum: "Iedere persoon wordt voorgesteld in zijn natuurlijke
houding, gehuld in zijn eigen kleding, de handen gevormd naar de natuur;
de figuren zijn volkomen natuurgetrouw gevormd." Van de 52
tentoongestelde beelden waren er dertien van koninklijke bloede. Zo
stonden koningin Elisabeth van Engeland en haar Belgische collega Albert
bij het ziekbed van een gewonde uit de Eerste Wereldoorlog. Natuurlijk
ontbrak koningin Victoria niet, evenmin als de Nederlandse koningen
Willem I, II en III. De gekroonde hoofden waren in het gezelschap van
onder anderen Napoleon, De Ruyter, Von Hindenburg, de maarschalken Foch
en Joffre, een dierentemster die door een ijsbeer werd aangevallen en de
moordenaar Landru.
En dan lijkt het me
nu tijd om even te pauzeren. Na de pauze wil ik de draad weer oppakken
met onder meer de technische ontwikkeling van de kermis, een onderwerp
met veel verrassingen: al in 1606 demonstreerde de beroemde
waterbouwkundige pionier Leeghwater op de kermis een duikklok...
Voor de pauze ben ik
geëindigd met het kijkvermaak. Op dat onderwerp wil ik nog heel even
doorgaan omdat een belangrijk onderdeel van deze categorie onbesproken
is gebleven: de reizende theaters en schouwburgen. Evenals de circussen
ontstonden de reizende schouwburgen in de Napoleontische tijd. voorheen
werden muziek- en theatervoorstellingen voornamelijk gegeven in
koninklijke paleizen. Geleidelijk begon de burgerij zich ook te
interesseren voor cultuur met een grote 'C'. Vaste theaters waren er
nauwelijks. Om toch in de toenemende behoefte te kunnen voorzien,
ontstonden de reizende schouwburgen op de kermissen. Tussen 1800 en 1900
ontwikkelden die zich langzaam maar zeker tot vooraanstaande theaters.
Tussen 1880 en 1930 beleefden ze hun grootste successen.
Tot de opkomst van
vaste theaters, radio, bioscoop en uiteindelijk televisie definitief een
punt zetten achter de reizende schouwburgen waarin zich generaties
kostelijk hadden vermaakt. Deze theaters konden tot wel vijfhonderd
bezoekers herbergen. Grootheden als Louis Davids, Lou Bandy, Willy
Derbie en Snip en Snap zijn hun carrière soms op de kermis begonnen. Ze
traden allemaal op op de Brabantse kermissen. Maar niet alleen zij
vermaakte de kermisbezoeker. In 1890 bijvoorbeeld reisde een theater
door de provincie met een keur aan artiesten uit landen als Engeland,
Spanje, Frankrijk en zelfs Egypte. Een Tilburgse krant oordeelde dat de
voorstellingen van een "leerzaam, nuttig en zedelijk" gehalte
waren.
Een aantal theaters
specialiseerde zich in toneelvoorstellingen, opgevoerd door gerenommeerde
gezelschappen als het Nederlandsch Tooneelgezelschap van de Antwerpse
Stadsschouwburg. In 1895 had dit gezelschap liefst vier toneelstukken in
het repertoire opgenomen: drie blijspelen en de Negerhut van Oom Tom.
Kinderen konden naar Hans en Grietje gaan kijken. Ook de in zijn jaren
zeer beroemde komiek Abraham de Winter uit Breda trad vóór de Eerste
Wereldoorlog regelmatig op de kermissen in Brabant op. Een grote faam
genoot eveneens Louis Bouwmeester's Revue, waar in onder anderen Siem
Nieuwenhuizen en Henriette Davids optraden. De reizende theaters en
schouwburgen trokken doorgaans zoveel publiek dat het regelmatig
voorkwam dat mensen noodgedwongen buiten de tent iets van de
voorstellingen mee probeerden te pikken. Er werd dan buiten net zo hard
geapplaudisseerd als binnen. Een betere reclame kon een exploitant zich
niet dromen.
Interessant is dat
de activiteiten van de kermisexploitanten de plaatselijke ondernemers
prikkelden om tijdens de kermis ook culturele evenementen op touw te
zetten. Kasteleins en uitbaters van koffiehuizen of sociëteiten
contracteerden symphonie-orkesten, revuegezelschappen, zangverenigingen,
acrobaten en later zelfs jazzorkesten. In plaatsen waar ondertussen
schouwburgen waren opgericht, haakten ook die in met eigen
kermisprogramma's. Dit spin-off effect van de reizende theaters en
schouwburgen is van een niet te onderschatten belang geweest voor de
culturele ontwikkeling van de inwoners van de dorpen en steden in
Brabant.
De kermis heeft zo
mogelijk een nog groter effect gehad op het onder de mensen brengen van
de moderne techniek. In de tijd dat reizen voor slechts een enkeling was
weggelegd, toen er nog geen moderne communicatiemiddelen waren, foto- en
filmcamera's nog niet bestonden en boeken en kranten er alleen voor een
kleine maatschappelijke bovenlaag waren, toen was de kermis voor het
overgrote deel van de Brabanders de enige plek om nieuwe technieken te
zien en - vooral - die te ondergaan. Had de mens iets nieuws
uitgevonden, dan was dat al snel op de kermis te zien. De elektrische
telegraaf, de broedmachine, de luchtballon, foto en film waren meteen na
de uitvinding als attractie op de kermis present. Een sterk voorbeeld
daarvan is de door Antonie van Leeuwenhoek uitgevonden microscoop. Het
instrument raakte in de vergetelheid en dook weer op op de kermis als
attractie waar de microscoop door de in Tilburg geboren oogheelkundige
professor Donders werd herontdekt. De waterbouwkundige ingenieur
Leeghwater demonstreerde in 1606 op de kermis een duikklok. Tot
verbazing van de omstanders bleef hij drie kwartier onder water, at daar
een paar peren, zong een lied en schreef ook nog iets op papier.
Technische
nieuwigheden als auto's, vliegtuigen en raketten werden op de een of
andere manier tot kermisattractie omgewerkt. Ik heb daarnet de
microscoop van Van Leeuwenhoek als sterk voorbeeld gegeven. Het meest
interessante voorbeeld is toch wel dat van de film, die op de kermis aan
zijn onstuitbare opmars is begonnen.
Met het uitbeelden
van nieuws, spannende belevenissen en gruwelverhalen hebben in de loop
van de eeuwen kermisexploitanten een boterham verdiend. Ze haakten in op
wat blijkbaar een oerbehoefte is van de mens. Hoe dichter ze de
werkelijkheid konden benaderen, hoe beter. Een prachtig voorbeeld
daarvan waren de technische hoogstandjes die Henri Mullens, van het
gelijknamige circusgeslacht, had uitgewerkt in zijn tijd beroemde
Théâtre Pittoresque Mécanique. Vanaf 1918, het jaar waarin de Eerste
Wereldoorlog eindigde, reisde hij daarmee langs de kermissen in Brabant.
Met bewegende poppen werd in het theater de Slag van Verdun nagespeeld.
Hele pelotons soldaten marcheerden op rails over het podium. Kanonnen
werden afgevuurd. Op het hoogtepunt van de voorstelling werd zelfs de
spits van een kerktoren afgeschoten.
Aan creativiteit
onder de kermismensen dus geen gebrek, al bleef er altijd de zoektocht
naar middelen om een gebeurtenis in het echt te laten zien. Het is niet
voor niets dat tegenwoordig persfotografen en cameramensen overal met
hun neus bovenop staan. Maar toen foto, film en video nog niet
bestonden, moesten er andere technieken aan te pas komen om die droom
werkelijkheid te laten worden. Op de kermissen is daar driftig mee
geëxperimenteerd. Een van die vroege kermisattracties was de 'rarekiek'.
Deze bestond uit een eenvoudige kast met daarin kijkgaten. De uitbater
schoof door een gleuf een plaat en vertelde daar een verhaal bij.
Technisch vernuftig was het 'cyclorama': met behulp van een ronddraaiend
lint werd de cyclus van bijvoorbeeld een rivier uitgebeeld. Onder het
kermispubliek zeer populair waren de toverlantaarns. Beweging werd
verkregen door twee glasplaten met verschillende afbeeldingen achter
elkaar te plaatsen. Door ze ten opzichte van elkaar te laten verschuiven
kreeg de kermisbezoeker kabbelend water te zien of een afbrandend huis.
Op de kermis deed vooral de platte humor het goed.
Al deze
vernuftigheden deden de wens om meer bewegende en dus meer realistische
beelden te kunnen vormen alleen maar toenemen. In de vorige eeuw heeft
dat tal van merkwaardige uitvindingen opgeleverd, die vrijwel allemaal
op de kermis werden geëxploiteerd. Vanaf het midden van de vorige eeuw
kon de bezoeker zich op de kermis laten fotograferen. Als u eens een
heel oud, typisch klein portretfotootje aantreft, dan is dat zo goed als
zeker op de kermis gemaakt. Sommige exploitanten reisden met een tent
waarin echte foto's konden worden bekeken van bijvoorbeeld de
troonsbestijging van koning Willem III of de uitbarsting van de Etna.
Eenmaal van deze
verbazing bekomen, maakte de kermisbezoeker kennis met de film. De
eerste openbare filmvoorstelling vond plaats op 28 november 1895. De gebroeders Lumière zorgden in Parijs voor
deze primeur, al moet daarbij worden aangetekend dat zij voortborduurden
op eerdere uitvindingen die ook al als kermisattractie dienst hadden
gedaan. Op 15 juli 1896, dus ongeveer een half jaar na het begin van de
film, was het bewegende beeld al een kermisvermaak. De ondernemer
Christiaan Slieker stond er mee op de kermis van Leeuwarden. Op het
eerste kermisfilmprogramma stond "het komen en gaan van
sneltreinen", precies dezelfde film als waarmee de gebroeders
Lumière geschiedenis hadden geschreven. Voor zover bekend is Slieker er
niet mee naar Brabant afgereisd. Maar het duurde niet lang of ook de
Brabantse mens kon met dit nieuwe fenomeen kennismaken, onder andere
dankzij exploitant Carmine Riozzi. Net als Slieker was hij voortdurend
uit op nieuwigheden. Hij beproefde onder meer zijn geluk met de door
Edison uitgevonden 'fonograaf'. Twaalf kermisbezoekers tegelijk konden
door middel van een rubberen slangetje in het oor de Troonrede op deze
wondermachine beluisteren.
Het is niet precies
bekend in welk jaar het was, vermoedelijk in 1897, voordat de Brabantse
kermisvierders zich voor het eerst aan de film kon vergapen. Dat was
zeker niet alleen aan de inwoners van de grote plaatsen voorbehouden.
Niemand minder dan Slieker trad in 1899 in het plattelandsdorp
Kaatsheuvel op. Het succes van de film was werkelijk gigantisch, getuige
de 77 ondernemers die tot aan de Tweede Wereldoorlog met een reizende
bioscoop de kost hebben verdiend. Zij verloren hun plaatsje op de kermis
door de opkomst van de vaste bioscopen, die uit de kermisbioscopen zijn
voortgekomen. Of het nu Breda, Tilburg of Eindhoven is, in alle plaatsen
zijn de vaste bioscopen uit de reizende kermisbioscopen ontstaan.
Die reizende
bioscopen hebben nog meer filmgeschiedenis geschreven. In de beginjaren
waren de exploitanten aangewezen op het aanbod van filmproducenten. Het
programma bestond over het algemeen uit documentaires en speelfilmpjes.
Slieker vertoonde in Kaatsheuvel onder andere een documentaire over de
oorlog tussen Spanje en de Verenigde Staten. Voor de jeugd stond
Doornroosje op het programma, voor de volwassenen twee drama's en liefst
zeven komedies met als titels "Slokop heeft een spons gegeten"
en "De echtgenoot die alleen van honden houdt". De sprekende
film deed in 1927 zijn intrede op de kermis.
In hun niet
aflatende pogingen om elkaar de loef af te steken, waren de exploitanten
voortdurend op zoek naar nieuwigheden om het publiek te trekken. Dat
bracht ze op een revolutionair idee: zelf films maken in de plaatsen
waar ze hun tenten op gingen slaan. Op deze manier hebben zij de eerste
Brabantse films gedraaid. Exploitant Karl Benner schoot in 1905 een paar
weken voor het begin van de kermis een film van de Militaire
Muziekwedstrijden in Tilburg. Hij had daar veel succes mee. Een jaar
later deed zijn collega H. Hommerson iedereen stijl van verbazing
achterover slaan door op de eerste kermiszondag het uitgaan van de kerk
op de Heuvel vast te leggen. Daags daarna konden de Tilburgers zich voor
het eerst zelf op de film zien.
De Tilburgsche
Courant schreef geschiedenis met de eerste recensie. Ik citeer:
"Het liep meermalen zoo druk, dat de directie het toegestroomde
publiek moest mededelen, dat geen enkel zit- of staanplaatsje in de tent
meer beschikbaar was. Velen bleven vóór de tent wachten."
De voortgang van de
techniek bracht niet alleen van deze nieuwe attracties; álle attracties
profiteerden daarvan. In het begin werden attracties aangedreven met
behulp van mens- en paardenkracht. Toen de stoomkracht opkwam waren de
kermisexploitanten er als de kippen bij die voor de aandrijving te
gebruiken. Tegenwoordig weigeren veel van de attracties zonder de hulp
van een computer of andere geavanceerde elektronica alle dienst.
De oorsprong van al
het draaiende vermaak op de kermis is de draaimolen. Omdat in het
verleden voor kermisattracties veel Franse benamingen werden gebruikt,
raakte het deftig klinkende 'carrousel' in zwang. De draaimolen werd ook
wel 'mallemolen' genoemd, omdat je bij wijze van spreken wel gek moest
zijn om gezeten op houten paardjes rondjes te draaien. Het unieke van de
draaimolen is, dat deze zich tot op de dag van vandaag op de kermis
heeft weten te handhaven. En met succes, want in de beleving van velen
is een kermis zonder draaimolen geen echte kermis. De steigerende
paarden, zo representatief voor een draaimolen, zijn al heel oud. De
oervorm van de draaimolen stamt uit het Arabië van de twaalfde eeuw.
Ruiters reden rond in een cirkel en gooiden elkaar met een bolvormig
potje klei met reukwater toe.
Mogelijk herinnert
de flos daar nog aan, die nu nog steeds in sommige draaimolens is te
vinden. Het kind dat de flos weet te bemachtigen, mag een gratis ritje
maken. Bij de Arabieren had de deelnemer gewonnen die tijdens het spel
niet had gemorst en dus niet naar parfum rook. De kruisvaarders brachten
dit spel mee naar West-Europa. Op het potje met reukwater werden
allerlei variaties bedacht, waarvan het ringsteken de belangrijkste is.
Een ruiter moest in volle vaart zijn lans door een ring halen. Om dat te
vergemakkelijken werd een speciaal toestel ontworpen. Op een wiel werden
houten paarden bevestigd. Knechten moesten het spul in beweging brengen.
Deze carrousel werd langzaam maar zeker een volksvermaak. Twee eeuwen
geleden werd in het Duitse stadje Moblitz de eerste draaimolenfabriek
opgericht.
In de vorige eeuw
werd de draaimolen ongekend populair op de kermissen. Het kon dan ook
niet uitblijven dat er variaties op werden bedacht. Zo kwam in 1860 een
Fransman op het lumineuze idee de houten paarden van pedalen te
voorzien. De deelnemers mochten zichzelf rondtrappen, zodat de
exploitant niet langer zelf de draaimolen rond hoefde te duwen. Het
paard kon op stal blijven. Het is niet bekend of deze draaimolen ooit op
de kermissen in Brabant heeft gestaan. De zogenaamde 'Dubbel Cirque
Vélocipède' heeft dat wél, in 1879. Zo kwam de fiets op de kermis
terecht. Van een scheepjesmolen was in 1887 voor het eerst te genieten.
In 1892 was een Turkse Ballonmolen een tot de verbeelding sprekende
attractie. De toevoeging 'Turks' heeft te maken met de 'Turkse Schop',
een uiterst primitieve voorloper van het hedendaagse reuzenrad. De
'Turkse Schoppen' stonden in het begin van de vorige eeuw al op de
kermissen in de grotere plaatsen in Brabant. Autodraaimolens verschenen
tussen 1910 en 1920 op de kermis in Brabant.
De eerste
kermisattractie waaraan snelheid te pas kwam, was een variant op de
draaimolen: de zweefmolen. Veel moderne attracties zijn daar weer van
afgeleid. Al spoedig na de uitvinding van de zweef werden de
traditionele schuitjes vervangen door vliegtuigen. De eerste zweefmolens
verschenen rond de eeuwwisseling. Deze attracties waren afhankelijk van
een andere krachtbron dan mens- of paardenkracht. De overstap op electro-
en brandstofmotoren werd tussen 1910 en 1920 gemaakt. Maar de werkelijke
revolutie is door de stoommachine veroorzaakt: in 1880 werd de eerste
Nederlandse stoomcarrousel gebouwd. Deze stoomdraaimolen heeft tot en
met 1949 langs de Brabantse kermissen gereisd. Onderdelen daarvan zijn
verwerkt in de prachtige stoomcarrousel van de Efteling. Engelse en
Belgische kermisexploitanten pasten overigens veel vaker stoomkracht toe
dan hun Nederlandse en Duitse collega's. Een Engelsman bijvoorbeeld
bedacht een systeem om de paardjes in een draaimolen door middel van
stoomkracht te laten bewegen. Dat systeem werd overal met graagte
toegepast in de stoomcarrousel.
Een van de grootste
fenomenen op de kermis is zonder twijfel die stoomcarrousel geweest.
Hele generaties hebben er een speciale plaats in hun hart voor
gereserveerd. Deze sprookjespaleizen met hun vele spiegels, rijk
versierde ornamenten, koperen draaistangen en jongelui die op de
versiertoer gingen, vormden het absolute hoogtepunt van de kermis. De
stoomcarrousels hebben het op de Brabantse kermissen meer dan een halve
eeuw volgehouden. Deze geheel overdekte attracties waren grote
complexen, groter dan het grootste vermaak op de huidige kermis. Het
hart was een door een stoommachine aangedreven carrousel. Daaromheen en
in uitgebouwde gedeelten stonden tafeltjes en stoeltjes. Obers in livrei
leverden de bestellingen af. Het exterieur was uitermate spectaculair.
Bovenop het front van de stoomcarrousel van exploitant Hubert Wolfs
bijvoorbeeld stond een kroon. Onder de overkapping was een reliëf
aangebracht van een door paarden getrokken zegewagen met daarin
vrouwenfiguren. Links en rechts van het front stonden gebeeldhouwde
engelen met in hun hand een verlichte toorts. Verlichte pilaren met
draperieën markeerden de ingang. Guirlandes, spiegels en lampen
completeerden het exterieur. Het interieur was al even feeëriek. Een
concertorgel speelde kermisdeuntjes en operettemelodieën. De paarden en
de gondels van de stoommolen gleden statig voorbij tot de stoomfluit het
einde van de rit aangaf. Het gebruik van serpentines en confetti tijdens
de rit was een populaire bezigheid. In deze stoomcarrousels is de basis
gelegd van talrijke huwelijken.
Zoals uit mijn
omschrijving duidelijk is geworden, was de uitmonstering van de
stoomcarrousel overdadig barok. Dat brengt me op het onderwerp van de
kenmerkende versiering van de kermiskramen. In zijn algemeenheid kan
gesteld worden dat de geschiedenis van de kermisdecoraties typisch volks
is. Soms eigentijdse, maar meestal historische kunststijlen werden
vereenvoudigd geïmiteerd. Van de barok en de rococo afgeleid zijn de
geschilderde guirlandes, de poëtisch-idyllische taferelen van verliefde
paartjes en musicerende figuren, de plafondschilderingen met
illusionistische ruimtewerking, de 'edelstenen' van gekleurd glas, de
spiegeltjes en niet te vergeten de pastelkleuren. Deze volkse barok-roccoco is eigen aan de nu als antiek gewaardeerde draaimolens en
sommige oude gebakkramen. Hoogst zelden kan men op de kermis nog
attracties tegenkomen met een Jugendstilvormgeving. Deze zijn meestal
authentiek uit die tijd zelf, van 1885 tot 1910. Ook Art-Nouveau is
veelvuldig als kermisversiering gebruikt.
Volkse bloemmotieven
komen veel voor, evenals de menselijke figuur in allerlei gedaanten:
Elvis Presley op de cake walk of rups, Madonna op een moderne attractie.
Deze iconografie is dikwijls zeer tijdgebonden. Tieneridolen worden
afgebeeld als ze veel succes hebben. Ook personages en situaties uit
stripverhalen doen dienst als blikvanger, zoals de spinazieheld Popeye
op een Kop van Jut. Landschapsschilderijen vinden we in de vorm van een
'Oosterse horizon' op een nougatkraam, een sneeuwlandschap op de bobslee
en oude stadsgezichten en Delftse tegelmotieven op de gebakkraam.
Genretaferelen zijn onder andere griezeltoestanden op het spookslot,
science fiction op de vliegtuigmolen. De volkse imitatie van vroegere
kunststijlen verliest de laatste jaren overigens duidelijk terrein. In
plaats daarvan kiest de exploitant voor een meer eigentijdse
reclamestijl. Maar de functie blijft hetzelfde: de gewenste kermissfeer
scheppen. Voor de ondernemer heeft een beschildering slechts één
belang, een economische. Maar de geïnteresseerde buitenstaander kan er
met recht een cultuur-historische waarde aan toekennen.
Kermisversieringen zijn een uniek illlustratief tijdsdocument.
Zoals u kunt
begrijpen, dames en heren, kan ik tijdens deze lezing slechts ingaan op
een beperkt aantal onderwerpen die met de kermis te maken hebben. Dat is
jammer, want over dit fenomeen valt nog zoveel meer te vertellen. Voor
de belangstellenden onder u heb ik een lijstje samengesteld van publicaties die ik kan aanbevelen.
Tot slot van deze
lezing wil ik nog kort even stilstaan bij de huidige kermis en de
toekomst daarvan. Zoals u waarschijnlijk wel zult vermoeden, is er vanaf
de preekstoelen regelmatig tegen de kermissen van leer getrokken. Die
donderpreken waren evenwel niet bedoeld om de kermis af te schaffen.
Zoals ik tijdens deze lezing al duidelijk heb gemaakt is daarvoor de
historische band tussen kerk en kermis te groot. Uitzonderingen
daargelaten, wilden de pastoors enkel waarschuwen tegen de uitwassen
zodat er geen kermiskiendjes geboren zouden worden.
Pas echt bedreigd
werd de kermis in de eerste decennia van deze eeuw. Drankmisbruik, met
name tijdens de kermis, kwam veel voor. De notabelen meenden dat het
volk zijn tijd wel beter kon besteden dan rondhangen op de kermis.
Drankbestrijders en mensen die de arbeidende bevolking probeerden te
verheffen, drongen aan op afschaffing. De oppositie daarentegen werd
gevoerd door uiteraard de kermisexploitanten zelf, de plaatselijke
middenstand met de kasteleins voorop en niet in de laatste plaats de
gemeenten, die er toen en nu een flinke duit aan overhouden.
Tijdens de Tweede
Wereldoorlog werden de kermissen door de Duitsers verboden, al zijn er
hier en daar wel kleine kermisjes georganiseerd. Tijdens de Wederopbouw
kwam de kermis weer helemaal terug. In deze periode van schaarste en
hard werken bood het evenement de kans om een paar dagen uit de band te
springen. Maar toen de vakanties een algemeen goed werden, de televisie
in elke huiskamer verscheen en de pretparken aan hun opmars begonnen,
kreeg de kermis het zwaar te verduren. Een negatieve invloed had
eveneens de uitbreiding en de vernieuwing van dorps- en stadscentra. De
kermis kwam daardoor letterlijk in de verdrukking.
Toch is de kermis
weer helemaal terug, echt weer springlevend. Dat komt onder meer omdat
dit evenement al eeuwen een belangrijke rol speelt in de gemeenschap van
dorp en stad. Ook nu nog vertellen mannen en vrouwen dat ze elkaar op de
kermis ontmoet hebben en de kermis is nog steeds de plek om te zien en
gezien te worden, om verliefd te worden. Kermis markeert ook de tijd. Ik
sprak eens een vrouw die in verwarring was geraakt doordat de kermis
naar een andere datum was verplaatst. Als het kermis is, komen familie
en vrienden op bezoek. De exploitanten op hun beurt zorgen wel dat ze de
bezoeker aan hun trekken laten komen door met steeds nieuwe en gewaagde
attracties te komen die appelleren aan de zucht naar vermaak en sensatie
van de mens. De organisatoren, meestal de gemeenten, zijn tot de
ontdekking gekomen dat ze de kermis aan moeten laten sluiten bij wat
plaatselijk leeft en dat ze de kermis op moeten sieren met extra
evenementen.
Zelfs
maatschappelijke opvattingen zijn zichtbaar op de kermis. De onvolprezen
'Kop van Jut' is daar een prachtig voorbeeld van. In 1870 werd in ons
land de doodstraf afgeschaft. Vlak daarna werd een vreselijke roofmoord
gepleegd. De dader werd in 1875 gepakt. De volkswoede keerde zich tegen
hem. Een exploitant speelde handig in op deze gevoelens. Door middel van
zijn 'Kop van Jut' gaf hij de kermisbezoekers de mogelijkheid de dader
symbolisch te executeren.
De kermis is een
spiegel van de volkscultuur. Ze zegt iets over de manier van denken en
functioneren van mensen in de gemeenschap. Laat ik daar tot slot het
volgende voorbeeld van geven. Op verschillende plaatsen worden nog
steeds door de duivenhouders de traditionele kermiswedvluchten in ere
gehouden. Destijds werd daar flink op ingezet. Maar voor een Tilburgse
duivenmelker was de inhoud van de dubbeltjespot blijkbaar niet
voldoende. Hij verkocht zijn kachel, zette het geld in, maar moest tot
zijn leedwezen vaststellen dat zijn duif niet als eerste op de klep
viel. De man sprak toen de historische woorden: "Daor hèdde mèn
kachel, menne kermis kan ik wel vergeten."
Ik dank u.
TERUG
NAAR BEGIN VAN DE PAGINA