Guy van Beuningen
Uit: Herinneringen aan Brabant,
Nijmegen 1970
Illustratie Eppo Doeve
Zonder iets te vertellen over een
kermis in het goede Brabant van weleer, zou mijn reeks verhaaltjes niet
compleet zijn. Die kermis met zijn vermakelijkheden was anders dan het
krampachtige vertoon met veel bombarie dat men tegenwoordig ziet - de
echte Brabantse kermis uit vroeger dagen is in alle stilte ongemerkt
overleden. Pottedood, zou mijn vrouw zeggen.
Met de komst van radio en t.v.,
met de auto en bromfiets heeft men ontspanningsmedia en vervoermiddelen
gekregen die hun stempel op het hedendaagse leven hebben gedrukt. En dat
kan ook niet anders. In mijn jeugd was een bedevaart naar Scherpenheuvel
een hele belevenis en een tocht naar Kevelaar was iets waar men jaren
later nog over sprak. In die tijd zocht men zijn vermaak dichter bij
huis en de kermis en het carnaval waren de grootste attracties. Nu kan
iedereen, zelfs de gewone man, zich aansluiten bij het een of andere
reisgezelschap en een vakantietocht maken naar Duitsland of Oostenrijk,
terwijl het jonge volkje bij voorkeur het zonnige zuiden zoekt en zich
waagt aan een vliegreis naar Spanje of Mallorca.
Nee, de kermis in oude stijl, de
kermis van vader en grootvader, is reeds lang ter ziele.
De felrode zuurstokken, de pittige
kaneelpijpen en de wijnballen, de nougat en het aapje van pluche, ze
passen niet meer in deze tijd. Toen kende men nog het schouwspel van 'De
vliegende dame'. Voor de ogen van het publiek dat bedrogen wou zijn,
zweefde een dame van welgeschapen proporties in een rose tricot - bloot
aangekleed, noemde men dat - schijnbaar op eigen kracht door de lucht.
Als het publiek zich dan in dichte drommen aan het vertoon vergaapte,
wist een listig zakkenroller ze niet zelden hun beurs of andere
kostbaarheden te ontfutselen. Jeroen Bosch heeft dit op een van zijn
schilderijen uitgebeeld.
Op die kermis van vroeger stond
ook altijd de 'Kop van Jut', de ballentent en de wafelkraam met de
deftige naam 'Etablissement de Paris'; men ging er dansen bij Van
Pinxteren waar gewone blaaspoepen muziek maakten op koperen
instrumenten. Dat was het feest voor de meiden en knechten, zoals men
toen zei, want dan was juist de oogst achter de rug en hadden ze hun
geld ontvangen. Vanuit de stoomcarrousel klonken verschrikte kreetjes
als op een snerpende gil van de stoomfluit een gordijn even omlaag viel
en een vrijend paartje in een draaiende gondel aan het oog van de
kijkers onttrok. Destijds ging dat door voor iets heel gewaagds. Menige
jonge Brabander heeft zijn vrouw op de kermis leren kennen, maar er
werden ook wel eens minneveten uitgevochten, zelfs met het mes.
Illustratie: Eppo Doeve
De Hagenbosscher kermis was ieder
jaar een grote kermis. Op de Markt werd een 'Bal champetter' gegeven,
daar stond de draaimolen van Janvier met galopperende paarden, met
zwarte draperieën, fonkelend glaswerk, glimmend koper en verrukkelijke
hokjes waar je je meisje zo heerlijk kon zoenen. Op de Markt hadden ook
de waarzegster en het slangenmens hun tent, daar stond het spookhuis
waar men zo lekker griezelen kon, en andere dingen die ik vergeten ben.
Behalve deze vermakelijkheden
bracht iedere kermis in Hagenbosch ook nog iets anders mee dat wel als
een attractie kon worden beschouwd, maar het was een pret die nooit op
het officiële programma voorkwam. Onze gemeentesecretaris was een man
met een onkreukbare reputatie op wie niets viel aan te merken. Hij was
keurig en vormelijk en verloor zelfs met carnaval zijn zelfbeheersing
niet. Dat gebeurde slechts op één dag in het jaar, op de eerste
kermisdag. Na het avondeten hees hij zich met behulp van zijn
omvangrijke echtgenote op zijn fiets en reed alleen naar Hagenbosch om
daar de bloemetjes eens flink buiten te zetten.
Zwierend en lallend keerde hij dan
na middernacht naar ons dorp terug. Tegenwoordig zou zo'n stunt
levensgevaarlijk zijn, maar destijds was er niet het snelverkeer van nu
en hij had dus de rijweg in Zijn
Volle breedte voor zich alleen.
Daar maakte hij dan ook een omstandig gebruik van. Deze kermisgast was
in het normale leven een ijverig en trouw lid van het parochiële
zangkoor. Als hij dan des nachts op zijn fiets over de rijweg laveerde,
kon men in de verte reeds zijn zware bariton horen; het waren geen
ordinaire kermisdeuntjes die hij zong, maar met lange uithalen galmde
het door de stilte van de nacht: 'Credo in unum Deeeuuummm...'
Als hij dan tenslotte doodmoe in
de echtelijke sponde belandde, werd hij door zijn struise wederhelft
prompt afgetuigd. Dan volgde er een flinke tirade waarna de zondaar een
gat in de dag sliep om de volgende morgen met een levensgrote kater te
ontwaken.
Deze goede secretaris, die nooit
iemand kwaad deed, kon tekeer gaan als een razende stier zogauw hij een
borreltje op had. Op een keer had hij zich voor de zondagse hoogmis
bedronken en sliep hij tijdens de preek zijn roes uit. Hij snurkte
daarbij echter zó luid dat de andere kerkgangers er aanstoot aan namen
en toen een van hen hem op de schouder tikte, schrok de man wakker,
maakte zich kwaad en gaf zijn buurman een kopstoot waar een bokskampioen
jaloers op zou kunnen zijn. Er ontstond ineens een hoop heibel en de
suisse die met zijn driekantige steek op en zijn hellebaard in de hand
de orde probeerde te herstellen, maakte het alleen maar erger. De
dronken secretaris verweerde zich met handen en voeten en de suisse die
een onverwachte stoot kreeg, sloeg zijn armen uit om zijn evenwicht te
bewaren, maar raakte met zijn hellebaard een gipsen beeld dat van zijn
console in gruizelementen op de plavuizen viel.
Toen men de boosdoener met
vereende krachten uit de kerk had gezet en op het schuin daartegenover
gelegen politiebureau had afgeleverd, viel hij in de wachtkamer prompt
in een vredige slaap.
Hij zal wel in de cel wakker zijn
geworden.