De
Denker
Overpeinzend
de jaren
-
de hand aan zijn kin -
kent
hij van het leven
de
som en de zin.
Hij
volgt in de straten
van
iedere dag
de
rouw- en de feeststoet,
het
leed en de lach.
Hij
weet in taveernen
de
roes bij de wijn
en
één in de bedstee
het
samenzijn.
Van
paren en baren,
van
bloei en bestaan
ziet
hij morgen en middag
en
laatste vergaan.
En
ver aan de kim
zwerft
in flarden het lied:
Droom
is het leven,
anders
niet.
|
Zeeuwe
33-1; Coppens 85 en 86. |