De
Waaghals
Ik
ken in mijn leven
geen
ruimtevrees:
voor
torens en daken
een
wachtende wees.
Met
wolken noch wegen
ben
ik verwant.
de
boog is mijn vader-
en
moederland.
Ik
kijk triomfantelijk
buigend
omlaag,
de
wind om mijn schouders
een
feestlijke vlaag.
En
soms zie ik wenkend
een
goudgele maan
in
't roerloze blauw
van
de zomernacht staan.
Dan
richt ik mij recht
op
de rug van de boog
en
veer door mijn knieën,
de
armen omhoog.
Zo
wacht ik het sein
Van
de koperen gong,
klaar
voor de eindloze
dodensprong.
|
Zeeuwe 24-2;
Coppens 85 & 86. |