De
overspelige Vrouw
Met
de koperen bekkens
Van
't overspel
bedroog
zij haar man
en
riskeerde de hel.
Zij
kende de vloek
en
de wraak van de Wet,
doch
meer nog de drang
naar
het heimlijke bed.
Want
iedere nacht
was
een zinderend feest,
een
hooglied voor ziel
en
voor zinnen geweest.
Het
volk liep haar na
in
het nauw van de straat,
gillend
en geil
om
haar los gewaad.
Men
dreef haar de poort uit,
de
doem in de hand.
Toen
kwam daar zijn vinger
en
schreef in het zand.
Waar
ieder liet vallen
de
eerste steen,
bleef
zij in verwarring
met
hem alleen.
Zij
keek niet omhoog
doch
hoorde een stem:
Eens
drijft men ook mij
Uit
Jeruzalem.
Maanden
daarna
in
haar leeggehaald huis
weende
zij 's nachts
om
een man aan het kruis.
Dit
is de liefde
in
opperste staat.
Verrijs
met mij
in
de dageraad.