FATALE
GEDICHTEN
Deze bijdrage wil een
waarschuwing zijn tegen het te lichtvaardig beoordelen van gedichten
door redacties van literaire tijdschriften.
Wie heeft er in zijn jeugd geen gedichten
geschreven in de overtuiging een groot dichter te zijn? Rond mijn
twintigste jaar was ik redacteur van een obscuur tijdschriftje waarvan
maar vijf nummers zijn verschenen en dat gelukkig inmiddels onvindbaar
is. De naam van het tijdschrift was ontleend aan een geestverruimend
middel; we hebben het nu dan ook over het einde van de jaren zestig. Ik
nam de poëzieafdeling voor mijn rekening, waarbij ik gedichten opnam
van uiteenlopende types als Han G. Hoekstra, Guido Gezelle en Lucebert.
Het was bovendien een mooie gelegenheid om ook eens gedichten van eigen
hand onder pseudoniem te laten afdrukken. Met name voor het publiceren
van die door mij ontdekte onbekende dichters heb ik indertijd nog de
nodige complimenten gekregen. Niemand hoeft zich overigens illusies te
maken: die pseudoniemen neem ik mee in het graf.
Ik ben nooit een erg productief dichter
geweest, bij twee gedichten per jaar houdt het wel op. Tenslotte heeft
een mens meer te doen dan het nutteloze geschrijf van poëzie. Tegen
mijn veertigste jaar had ik zo’n beetje een bundel gedichten bij
elkaar geschreven en leek het mij een goed idee om weer eens wat te gaan
publiceren, deze keer onder eigen naam.
Begin 1987 richtte ik mijn eerste pijlen
op Dietsche Warande & Belfort, het achtenswaardige Vlaamse
tijdschrift waaraan de door mij altijd al zeer bewonderde dichter Guido
Gezelle nog had meegewerkt. Als bijna veertigjarige leek het mij wel
gepast om drie gedichten in te zenden, die de dood als onderwerp hadden.
Deze gedichten hebben eigenlijk geen titel, maar om ze makkelijker
bespreekbaar te maken heb ik ze voor deze gelegenheid een naam gegeven: Dood,
Rand en Nacht.
Dood
Geen
woord teveel
overdacht
hij zijn daden,
ging
stil voorbij
niet
gezien en
niet
gewogen.
Welk
kind
werd
niet verwekt
met
de sombere schoonheid
van
de dood voor ogen?
Rand
Staande
aan de rand,
werp
ik mij ruggelings,
en
zie
mijn
voeten.
Mijn
voeten zijn
jonger
dan
mijn
handen.
Ik
zing een
weerzinwekkend
lied:
mijn
handen
zijn
ouder dan
mijn
geslacht.
Nacht
Deze
laatste nacht
liet
zij hen
in
de waan.
Het
zou haar
aan
niets ontbreken.
Op
het wiegen
van
de wolken
stapelt
zij
hun
leeggeroofde
huiden
naar
de maan.
Op 26 mei 1987 kreeg ik het bericht van
redactiesecretaris Philip Vermoortel dat het eerste gedicht: Dood
in Dietsche Warande & Belfort zou worden opgenomen. Wie zei
er ook al weer dat Belgen dom zijn? In afwachting van publicatie in DWB
zond ik begin november 1987 de twee overgebleven gedichten naar
concurrerende literaire tijdschriften: het gedicht Rand naar De
Tweede Ronde en Nacht naar Hollands Maandblad.
Nico Slothouwer, redactiesecretaris van De
Tweede Ronde antwoordde bijna per kerende post. Hij had mijn
inzending: Rand met aandacht gelezen, schreef hij, ‘maar u zult
haar helaas niet in De Tweede Ronde zien verschijnen’. Veel
tijd om daar met hem over van mening te verschillen kreeg ik niet. Ruim
een week na zijn brief, op 13 november 1987, pleegde Nico Slothouwer,
dertig jaar oud, zelfmoord, door zich op te hangen in zijn huurkamer in
Amsterdam.
Staande
aan de rand,
werp
ik mij ruggelings,
en
zie
mijn
voeten
Na bijna een jaar wachten verscheen in
april 1988 eindelijk het gedicht Dood in DWB. Ik was in
goed gezelschap. In hetzelfde nummer werden ook gedichten opgenomen van
Leo Vroman en Hubert van Herreweghen. Verder drie bijdragen over Guido
Gezelle en een essay van Wiel Kusters over Pierre Kemp. Dat maakte veel
goed, want voor het honorarium van vijfhonderd Belgische franks had ik
al die moeite niet hoeven te doen.
Ik was Hollands maandblad intussen
helemaal vergeten. Maar meer dan een jaar na inzending van het gedicht: Nacht,
kreeg ik totaal onverwacht nog een reactie van redacteur K.L. Poll. Hij
schreef op 31 december 1988 verontschuldigend dat hij mijn gedicht nu
pas had gelezen. Maar tot zijn spijt leek hem mijn gedicht: ‘door de
al te kryptische inhoud, niet geschikt voor plaatsing’. De inhoud van
zijn brief was niet onwelwillend.
Waarom ik zo lang heb gewacht met hem
terug te schrijven weet ik niet meer. En ook niet waarom ik plotseling
begin november 1990 het gedicht Rand, dat ik precies drie jaar
eerder naar Nico Slothouwer had gestuurd, zo nodig ook nog naar Poll
moest sturen.
Op
het wiegen
van
de wolken
stapelt
zij
hun
leeggeroofde
huiden
naar
de maan
Ik was mij niet bewust van de ramp die
bezig was zich te voltrekken. Van K.L. Poll heb ik nooit meer antwoord
gekregen. Hij overleed op 14 november 1990, enkele dagen na ontvangst
van mijn gedicht, aan een hartstilstand.
De schrijver sluit elke
aansprakelijkheid uit voor de eventuele gevolgen van het lezen van zijn
gedichten.
Naar begin van
deze pagina