Zij
heette Anne en ik zag haar vaak
In
onze stad waar zij stil en verlegen
Rondging.
Nee, niemand sloeg haar aan de haak,
Maar
ieder volgde wel gewiekst haar wegen.
Je
groet alleen al leidde tot vermaak
Bij
haar en alle moppentappers kregen
Haar
lach, maar meer avances liepen spaak,
Een
kusverzoek werd ronduit doodgezwegen.
Met
wat voor vreemde helm werd zij geboren
Dat
alle liefs dat bijna uitgegild werd,
Nooit
de goede weg vond naar haar oren?
Maar
juist daarom wist cupido te scoren;
Vanaf
haar schouder schoot hij in het wild
Rondom.
Zij werd door velen uitverkoren.
Ik
zal u Anne gaan beschrijven,
Haar
kleur van haar, haar vel en been
Aanprijzen
boven andere lijven
En
concluderen: zij alleen
Zet
schrijvers extatisch te schrijven
Op
heel de wereld zij alleen.
Ik
zal haar inborst gaan beschrijven,
Haar
zwakte en kracht, elk fenomeen
In
vóór- en nadeel overdrijven
En
concluderen: zij alleen
Zet
schrijvers extatisch te schrijven
O
p heel de wereld zij alleen.
Maar
nee, laat u op dromen drijven,
Want
als uw dromen zijn er geen.
Mijn
toonbeeld-van zou niet beklijven.
Laat
ons besluiten: zij alleen
Zet
schrijvers extatisch te schrijven
Op
heel de wereld zij alleen.
Terwijl
ik haar mijn liefdesrijmen zond,
Liet
Jan zijn geld zien, showde Tiest zijn kleren
En
crosste Freddie op zijn motor rond:
Eén
mooie vrouw en acht verliefde heren.
Piet
rolde stijlvol met zijn biceps, vond
Zich
mooi en Jasper liet zich tatoeëren,
Slechts
Christje hield van tederheid zijn mond:
Eén
mooie vrouw en acht verliefde heren.
Zij
lachte om die dans van ons, malloten.
Zo
ook vriend Daan, die durfde haar inviteren.
Zij
kwam. En Daan had het meteen geschoten,
De
snob! V oor ons dus zaak om onverdroten
Verder
te gaan met haar te imponeren:
Eén
mooie vrouw en acht verliefde heren.
Al
schaduwboksend zei vriend Daan tot mij:
Zeg,
Anne kiest voor mij hoor, da's geen grapje.
Ach
had hij dat maar niet gezegd. Gelijk
Kreeg
ie er een. Zonder schaduw, dat snap je.
En
toen ik ging biljarten met vriend Piet,
Zei
die dat ie naar stiekem wel eens kuste.
Ik
brak mijn keu op zijn tonsuur en viet
De
ballen... Nog geluk dat men mij suste.
Wat
Jasper deed was nog het meest verdacht.
Hij
sprak van avonturen in haar sponde.
Men
heeft hem haastig naar een arts gebracht,
Maar
van zijn neus blijft het tot heden zonde.
Zo
ramde ik hen allen, maar mijn gram
Vermeerderde
hun hartstocht. En na weken
Erkenden
wij elkaars gevoel. Er kwam
Een
forum waar elkeen zich uit mocht spreken.
We
stichtten een cercle d'amour
En
stelden precies onze wetten
Om
iedereen recht te doen die
Haar
niet uit zijn hoofd wist te zetten.
Twee
slaaploze nachten verplicht
Per
week; je afspraken vergeten;
Onhandig
iets omstoten vaak;
Nog
vaker van liefde niet eten.
Bestuursleden
moesten daarbij:
En
daaglijks hardop van haar dromen,
En
rood worden als men haar zag,
Bij
roddel hun woede niet tomen.
Minachting
der regels werd zwaar
Gestraft.
Werden recidivisten
Verjaagd
naar een Anneloos oord,
Afvalligen
zouden we kisten.
--
Anne
is aanwezig op de plaatsen
Waar
ik ben, al is Anne er niet.
Mijn
stem komt als die van haar weerkaatsen
Als
ik praat terwijl geen mens me ziet.
Anne,
meisje, jij doet alles trillen
In
mijn lijf. Mijn lichaam en mijn kop
Schreeuwen
het uit en als ze verstillen
Plots,
stijgt als een mist de weemoed op.
Alles
ìn me is op hol geslagen.
Buiten
me is alles jou. Jij spant,
Ontspant,
vult en overvult mijn dagen.
Annelief,
het leven staat in brand.
Als
we haar zagen, deden we de groeten
Van
steeds weer één van ons, ieder zijn beurt.
We
zeiden snel van wie we groeten moesten
En
kregen dan van schaamrood zelf een kleur.
Eens
liep ik achter haar, mijn knieën knikten,
Mijn
hart vertelde zich bij elke tel.
En
toen zij stilhield, deed ik met wat slikken
Per
ongeluk de groeten van mezelf.
Wat
lachte ze; ze aaide door mijn haren
En
zei : Ach lieve schat, wat maakt het uit
Van
wie je groet. Een mooi stel halve garen
Zijn
jullie. Groet hen allen van hun bruid.
En
weg was ze. Ik stond haar na te staren
En
vond de simultane liefde uit.
Zij
hield van ons met achten
Met
achten wij van haar.
Met
liefde niet in evenwicht
Zij
hield van ons met achten
Wordt
absoluut de hand gelicht
Een
echtpaar of een achtpaar.
Zij
hield van ons met achten
Met
achten wij van haar.
We
bouwden een kast van een villa voor Anne,
Voor
ieder een kamer, twee kamers voor haar,
Een
aanbouw voor nieuwe verslingerde mannen,
Beneden
een knaap van een living met bar
Een
fabuleus park met exotische bomen,
Bloemperken,
gazons en een statige laan,
Waarover
we haar stralend aan zagen komen
Om
bij ons te wonen en niet meer te gaan.
Waarom
zou je gaan waar de liefde verblijft?
Zo
klein is de kans dat geluk ooit beklijft
Dat
je van elk brokje intens moet genieten
Dus
bouwden we om onze villa een muur
En
schermden ons af van het leed om ons puur
Te
richten op haar, ons houvast, onze mythe.
De
minnaarsproeve was niet flauw:
Je
moest bijvoorbeeld liedjes zingen aan
Haar
open raam in felle kou
Wel
uren lang met weinig dingen aan.
En
menige boom werd van zijn bast
Ontdaan,
ging met het hartenhakken heen.
Dat
moest met liefde op de tast
Des
nachts als Venus door de takken scheen.
Ook
moest je een duel aangaan,
Haar
redden van gevaar, van groot gespuis,
Haar
schaken bij het licht der maan
En
binnendragen in een sprookjeshuis.
Zo
teder als het licht mocht je
Haar
wekken zoals dat in sprookjes hoort
En
met getuite mond zocht je
Haar
mond; zij knorde eens en ronkte door.
En
toen begon het feest pas echt,
We
sprongen rond haar heen als gekken
Van
pret en om het aandacht trekken:
De
uitwerking was averecht.
Doodmoe
werd ze; dus wij elkaar
Bezweren
haar met rust te laten
En
zèlf haar paaien; maar naarmate
Zij
langer bleef, ontzag men haar.
We
lachten heel de dag, je zag
Ons
als de beren broodjes smeren,
Als
snaakse heren debatteren
En
haar charmeren slag op slag.
En
als zij 's avonds slapen ging
Dan
speelden wij de cherubijnen
Die
twee aan twee een bed omheinen
En
dekten waaks haar sluimering.
Speelden
we Sneeuwwitje, ik was dwerg.
Met
mijn lange lenden, grote poten
Jankte
ik in hurkzit rond haar zerk,
Het
aquarium, wèl leeggegoten.
Luid
vervloekten we de koningin
En
in stilte Daan die prins mocht wezen
En
haar meenam als zijn gemalin,
Terwijl
wíj verplicht het koppel prezen.,
Lang
bleven ze weg en van chagrijn
Zwoeren
wij met zeven plechtig samen
Dat
in géén spel Daan nog wat mocht zijn,
Wat
voor rollen er te spelen kwamen.
Ik
stelde voor om Don Quichot te spelen
En
Christje wilde Sancho Panza zijn.
Ik
noemde Anne 'Dulcinea mijn'
En
ging toen links en rechts wat deugd uitdelen.
Een
fiets als paard, als lans een bezemsteel, 'n
Verkeersagent
kan best een molen zijn,
Een
marktkoopman een kwaaie kastelein
En
cellen zijn net kerkers van kastelen.
Twee
dagen later èn een bon of drie
Hervonden
wij ons hartsmenagerie,
Daar
was men Don Quichot alweer vergeten.
We
troffen onze makkers in orgie
Bijeen,
de bar stond blank van drank; en wie
Naast
Anne zat? Ik had het kunnen weten.
Als
vliegen drentelden mijn ogen over
Haar
lijf; ze volgden opgewekt hun pad,
Langs
borst naar buik en rustten in het lover
Daar:
ik voyeerde door een sleutelgat.
Of
ik passeerde haar en liet mijn handen
Per
ongeluk haar handen raken. Ach
Dan
tintelde mijn onderlijf en spande
Mijn
liefdeswapen zich bij toverslag.
Mijn
paardrift puntte zich, maar ik geneerde
Me
dood om haar te vragen in mijn bed,
Dus
smachtte ik en als ik masturbeerde,
Graveerde
ik haar naakt in het toilet.
Ze
riep ons met achten bijeen in de bar,
Begon
wat nerveus aan een sjekkie te bouwen,
Stak
op en zei: Iemand beledigt de vrouwen
Met
gore graffiti. Vertel het me maar.
Maar
niemand gaf antwoord en ook ik verbeet
Mijn
loyaliteit om me niet te beschamen.
Toen
noemde ze onverwacht fel onze namen.
Wat
bleek ? Ieder deed hetgeen ik zo vaak deed.
Daar
schrok Anne zo van dat ze overstuur
Schuimbekte
dat mannen de vrouwen slechts lusten
Uit
lust. Ze dronk zoveel dat zatheid haar suste
En
sliep toen ik fleemde : Het is de natuur.
De
volgende dag bleef ze heel laat in bed.
Ze
zei dat ze ziek was; het duizelde binnen
Haar
hoofd dat door ons met geduld werd gebet.
Maar
dat zelfs deed zeer.Wat nu te beginnen?
Ze
wilde slechts kruidenextracten. Natuur
Ging
boven chemie. Dus wij plukten wat gerst en
Bereidden
daar drank van. Zij proefde secuur,
Vroeg
nog wat en dronk zich vervolgens te bersten.
Maar
weer een dag later, hetzelfde geschrei.
Ons
drankje hielp blijkbaar maar even; ze wilde
Het
niet meer en ook al geen huisarts, maar wij
Ontboden
er eentje, hoezeer zij ook rilde.
Diens
onderzoek werd haar een kwalijke straf
De
dokter verzocht ons om emmers koud water,
Trok
daarna de dekens geheel van haar af
En
plensde haar onder: ze had weer een kater.
Op
Daans verjaardag had zij zich verkleed als Daan.
Nou
ja, ze had wat haar getekend op haar wangen,-
Haar
voeten hadden ruimschoots Daan zijn schoenen aan
En
verder was zij met zijn overjas behangen.
Pleebekkend
miemde zij een mannenstem die zong
Dat
Daan een goeie fellow was; ze dirigeerde
Onze
kloos harmonie en na de slottoon sprong
Ze
zo wild om Daan heen dat ze zichzelf bezeerde.
Daans
lompe schoenen hadden het gedaan. Ze kreet:
Stom
spul, en wierp ze alletwee met kracht naar buiten.
Ik
knielde bij haar neer en zei dat het Daan speet.
Zij
huilde, van pijn, en om de gebroken ruiten.
Die
avond ging ze om het goed te maken slechts
Met
Daan op stap. Ach, ik stond om een lift te zwaaien
Links
van de oprijlaan. Zij stuurde haar auto rechts-
Af.
Toen wist ik dat dit niet meer was terug te draaien.
Een
grote droefheid heeft ons overvallen:
Ze
is weg en Piet en Jasper zijn niet meer.
De
tweede is van smarten doodgevallen,
Piet
pleegde harakiri met een speer.
Wat
is de zin van leven als zelfs Anne
Met
liefde omspringt als met keukenvuil?
Wij
met ons vijven moeten ons vermannen:
Kop
op, kerels, gebied ik, maar ik huil.
Toch
weet ik ons convict weer op te zetten.
Jan
poetst weer, Christje kookt en om de beurt
Beklimmen
wij het dak om op te letten
Of
mogelijk haar terugkomst wordt bespeurd.
Maar
zelfs geen brief. de wanhoop rijst bij vlagen
De
pan uit: iedereen zoekt heil in bier.
Daardoor
is Freddie van het dak geslagen
Tijdens
zijn wacht : we zijn nu nog met vier.
Christje
moet verstrooid geweest zijn, want
Op
een dag vloog hij de lucht in samen
Met
het gascomfoor. Maar nipt ontkwamen
Wij;
het hele huis raakte in brand.
Tiest
probeerde nog te blussen, maar
Samen
met het vuur der liefde maakte
Deze
extra vuurzee dat hij blaakte
En
ook hij ging heen als martelaar.
Ja
ook Jan. Ik vond de stoïcijn
In
het graf van Tiest en Chris. Tevreden
Lag
hij naast hen; nog niet overleden
Kon
hij zo erin gedoken zijn.
Daarna
was het mijn beurt. Angst besprong
Me.
Kon ik ontkomen door het dichten
Van
hun graf? Ik was bijna gezwicht en
Strooide
al zand toen ik dan toch nog sprong.
Hoe
heette zij jouw eerste liefde? Was
Zij
ook die afgodin? Ik koketteerde
Met
haar op hoge tonen in mijn klas,
Maar
zij wist niet dat ik haar zo begeerde.
Ook
al mijn vrienden waren groen als gras.
Net
zo pedant als ik deed, fantaseerden
Zij
zelf hun lief. O dromen die en masse
In
niet te stuiten honger culmineerden.
Hoe
snel zijn wij elkaar en haar vergeten.
De
droom vertoonde zich steeds verderop:
Na
vrouw en kind, het geld, het lekker eten.
Maar
elk geluk, als het al zo mag heten,
Is
arm of vadsig bij de tijd waarop
Ik
niet meer wist dan dat zij Anne heette.