INHOUD VAN DE VEN
HOME

AUTEURS

TEKSTEN

INTERVIEWS

BRABANTS

SPECIAAL


Print Pagina

'Kroniek van verlangen' verscheen oorspronkelijk in 1984, en wel als uitgave van de Brandon pers en Boekhandel Gianotten, in een oplage van 500 exemplaren.

De illustratie is een detail van 'Autumn Sun', door Edward Cucuel (1879-1951).

Het vignet dat in de tekst gebruikt wordt om de diverse gedichten van elkaar te scheiden, is afkomstig uit de oorspronkelijke druk.

JACE van de Ven

Kroniek van verlangen

Zij heette Anne en ik zag haar vaak

In onze stad waar zij stil en verlegen

Rondging. Nee, niemand sloeg haar aan de haak,

Maar ieder volgde wel gewiekst haar wegen.

 

Je groet alleen al leidde tot vermaak

Bij haar en alle moppentappers kregen

Haar lach, maar meer avances liepen spaak,

Een kusverzoek werd ronduit doodgezwegen.

 

Met wat voor vreemde helm werd zij geboren

Dat alle liefs dat bijna uitgegild werd,

Nooit de goede weg vond naar haar oren?

 

Maar juist daarom wist cupido te scoren;

Vanaf haar schouder schoot hij in het wild

Rondom. Zij werd door velen uitverkoren.

Ik zal u Anne gaan beschrijven,

Haar kleur van haar, haar vel en been

Aanprijzen boven andere lijven

En concluderen: zij alleen

Zet schrijvers extatisch te schrijven

Op heel de wereld zij alleen.

 

Ik zal haar inborst gaan beschrijven,

Haar zwakte en kracht, elk fenomeen

In vóór- en nadeel overdrijven

En concluderen: zij alleen

Zet schrijvers extatisch te schrijven

O p heel de wereld zij alleen.

 

Maar nee, laat u op dromen drijven,

Want als uw dromen zijn er geen.

Mijn toonbeeld-van zou niet beklijven.

Laat ons besluiten: zij alleen

Zet schrijvers extatisch te schrijven

Op heel de wereld zij alleen.

Terwijl ik haar mijn liefdesrijmen zond,

Liet Jan zijn geld zien, showde Tiest zijn kleren

En crosste Freddie op zijn motor rond:

Eén mooie vrouw en acht verliefde heren.

 

Piet rolde stijlvol met zijn biceps, vond

Zich mooi en Jasper liet zich tatoeëren,

Slechts Christje hield van tederheid zijn mond:

Eén mooie vrouw en acht verliefde heren.

 

Zij lachte om die dans van ons, malloten.

Zo ook vriend Daan, die durfde haar inviteren.

Zij kwam. En Daan had het meteen geschoten,

 

De snob! V oor ons dus zaak om onverdroten

Verder te gaan met haar te imponeren:

Eén mooie vrouw en acht verliefde heren.

Al schaduwboksend zei vriend Daan tot mij:

Zeg, Anne kiest voor mij hoor, da's geen grapje.

Ach had hij dat maar niet gezegd. Gelijk

Kreeg ie er een. Zonder schaduw, dat snap je.

 

En toen ik ging biljarten met vriend Piet,

Zei die dat ie naar stiekem wel eens kuste.

Ik brak mijn keu op zijn tonsuur en viet

De ballen... Nog geluk dat men mij suste.

 

Wat Jasper deed was nog het meest verdacht.

Hij sprak van avonturen in haar sponde.

Men heeft hem haastig naar een arts gebracht,

Maar van zijn neus blijft het tot heden zonde.

 

Zo ramde ik hen allen, maar mijn gram

Vermeerderde hun hartstocht. En na weken

Erkenden wij elkaars gevoel. Er kwam

Een forum waar elkeen zich uit mocht spreken.

We stichtten een cercle d'amour

En stelden precies onze wetten

Om iedereen recht te doen die

Haar niet uit zijn hoofd wist te zetten.

 

Twee slaaploze nachten verplicht

Per week; je afspraken vergeten;

Onhandig iets omstoten vaak;

Nog vaker van liefde niet eten.

 

Bestuursleden moesten daarbij:

En daaglijks hardop van haar dromen,

En rood worden als men haar zag,

Bij roddel hun woede niet tomen.

 

Minachting der regels werd zwaar

Gestraft. Werden recidivisten

Verjaagd naar een Anneloos oord,

Afvalligen zouden we kisten.

--

Anne is aanwezig op de plaatsen

Waar ik ben, al is Anne er niet.

Mijn stem komt als die van haar weerkaatsen

Als ik praat terwijl geen mens me ziet.

 

Anne, meisje, jij doet alles trillen

In mijn lijf. Mijn lichaam en mijn kop

Schreeuwen het uit en als ze verstillen

Plots, stijgt als een mist de weemoed op.

 

Alles ìn me is op hol geslagen.

Buiten me is alles jou. Jij spant,

Ontspant, vult en overvult mijn dagen.

Annelief, het leven staat in brand.

Als we haar zagen, deden we de groeten

Van steeds weer één van ons, ieder zijn beurt.

We zeiden snel van wie we groeten moesten

En kregen dan van schaamrood zelf een kleur.

 

Eens liep ik achter haar, mijn knieën knikten,

Mijn hart vertelde zich bij elke tel.

En toen zij stilhield, deed ik met wat slikken

Per ongeluk de groeten van mezelf.

 

Wat lachte ze; ze aaide door mijn haren

En zei : Ach lieve schat, wat maakt het uit

Van wie je groet. Een mooi stel halve garen

Zijn jullie. Groet hen allen van hun bruid.

 

En weg was ze. Ik stond haar na te staren

En vond de simultane liefde uit.

Zij hield van ons met achten

Met achten wij van haar.

Met liefde niet in evenwicht

Zij hield van ons met achten

Wordt absoluut de hand gelicht

Een echtpaar of een achtpaar.

Zij hield van ons met achten

Met achten wij van haar.

We bouwden een kast van een villa voor Anne,

Voor ieder een kamer, twee kamers voor haar,

Een aanbouw voor nieuwe verslingerde mannen,

Beneden een knaap van een living met bar

 

Een fabuleus park met exotische bomen,

Bloemperken, gazons en een statige laan,

Waarover we haar stralend aan zagen komen

Om bij ons te wonen en niet meer te gaan.

 

Waarom zou je gaan waar de liefde verblijft?

Zo klein is de kans dat geluk ooit beklijft

Dat je van elk brokje intens moet genieten

 

Dus bouwden we om onze villa een muur

En schermden ons af van het leed om ons puur

Te richten op haar, ons houvast, onze mythe.

De minnaarsproeve was niet flauw:

Je moest bijvoorbeeld liedjes zingen aan

Haar open raam in felle kou

Wel uren lang met weinig dingen aan.

 

En menige boom werd van zijn bast

Ontdaan, ging met het hartenhakken heen.

Dat moest met liefde op de tast

Des nachts als Venus door de takken scheen.

 

Ook moest je een duel aangaan,

Haar redden van gevaar, van groot gespuis,

Haar schaken bij het licht der maan

En binnendragen in een sprookjeshuis.

 

Zo teder als het licht mocht je

Haar wekken zoals dat in sprookjes hoort

En met getuite mond zocht je

Haar mond; zij knorde eens en ronkte door.

En toen begon het feest pas echt,

We sprongen rond haar heen als gekken

Van pret en om het aandacht trekken:

De uitwerking was averecht.

 

Doodmoe werd ze; dus wij elkaar

Bezweren haar met rust te laten

En zèlf haar paaien; maar naarmate

Zij langer bleef, ontzag men haar.

 

We lachten heel de dag, je zag

Ons als de beren broodjes smeren,

Als snaakse heren debatteren

En haar charmeren slag op slag.

 

En als zij 's avonds slapen ging

Dan speelden wij de cherubijnen

Die twee aan twee een bed omheinen

En dekten waaks haar sluimering.

Speelden we Sneeuwwitje, ik was dwerg.

Met mijn lange lenden, grote poten

Jankte ik in hurkzit rond haar zerk,

Het aquarium, wèl leeggegoten.

 

Luid vervloekten we de koningin

En in stilte Daan die prins mocht wezen

En haar meenam als zijn gemalin,

Terwijl wíj verplicht het koppel prezen.,

 

Lang bleven ze weg en van chagrijn

Zwoeren wij met zeven plechtig samen

Dat in géén spel Daan nog wat mocht zijn,

Wat voor rollen er te spelen kwamen.

Ik stelde voor om Don Quichot te spelen

En Christje wilde Sancho Panza zijn.

Ik noemde Anne 'Dulcinea mijn'

En ging toen links en rechts wat deugd uitdelen.

 

Een fiets als paard, als lans een bezemsteel, 'n

Verkeersagent kan best een molen zijn,

Een marktkoopman een kwaaie kastelein

En cellen zijn net kerkers van kastelen.

 

Twee dagen later èn een bon of drie

Hervonden wij ons hartsmenagerie,

Daar was men Don Quichot alweer vergeten.

 

We troffen onze makkers in orgie

Bijeen, de bar stond blank van drank; en wie

Naast Anne zat? Ik had het kunnen weten.

Als vliegen drentelden mijn ogen over

Haar lijf; ze volgden opgewekt hun pad,

Langs borst naar buik en rustten in het lover

Daar: ik voyeerde door een sleutelgat.

 

Of ik passeerde haar en liet mijn handen

Per ongeluk haar handen raken. Ach

Dan tintelde mijn onderlijf en spande

Mijn liefdeswapen zich bij toverslag.

 

Mijn paardrift puntte zich, maar ik geneerde

Me dood om haar te vragen in mijn bed,

Dus smachtte ik en als ik masturbeerde,

Graveerde ik haar naakt in het toilet.

Ze riep ons met achten bijeen in de bar,

Begon wat nerveus aan een sjekkie te bouwen,

Stak op en zei: Iemand beledigt de vrouwen

Met gore graffiti. Vertel het me maar.

 

Maar niemand gaf antwoord en ook ik verbeet

Mijn loyaliteit om me niet te beschamen.

Toen noemde ze onverwacht fel onze namen.

Wat bleek ? Ieder deed hetgeen ik zo vaak deed.

 

Daar schrok Anne zo van dat ze overstuur

Schuimbekte dat mannen de vrouwen slechts lusten

Uit lust. Ze dronk zoveel dat zatheid haar suste

En sliep toen ik fleemde : Het is de natuur.

De volgende dag bleef ze heel laat in bed.

Ze zei dat ze ziek was; het duizelde binnen

Haar hoofd dat door ons met geduld werd gebet.

Maar dat zelfs deed zeer.Wat nu te beginnen?

 

Ze wilde slechts kruidenextracten. Natuur

Ging boven chemie. Dus wij plukten wat gerst en

Bereidden daar drank van. Zij proefde secuur,

Vroeg nog wat en dronk zich vervolgens te bersten.

 

Maar weer een dag later, hetzelfde geschrei.

Ons drankje hielp blijkbaar maar even; ze wilde

Het niet meer en ook al geen huisarts, maar wij

Ontboden er eentje, hoezeer zij ook rilde.

 

Diens onderzoek werd haar een kwalijke straf

De dokter verzocht ons om emmers koud water,

Trok daarna de dekens geheel van haar af

En plensde haar onder: ze had weer een kater.

Op Daans verjaardag had zij zich verkleed als Daan.

Nou ja, ze had wat haar getekend op haar wangen,-

Haar voeten hadden ruimschoots Daan zijn schoenen aan

En verder was zij met zijn overjas behangen.

 

Pleebekkend miemde zij een mannenstem die zong

Dat Daan een goeie fellow was; ze dirigeerde

Onze kloos harmonie en na de slottoon sprong

Ze zo wild om Daan heen dat ze zichzelf bezeerde.

 

Daans lompe schoenen hadden het gedaan. Ze kreet:

Stom spul, en wierp ze alletwee met kracht naar buiten.

Ik knielde bij haar neer en zei dat het Daan speet.

Zij huilde, van pijn, en om de gebroken ruiten.

 

Die avond ging ze om het goed te maken slechts

Met Daan op stap. Ach, ik stond om een lift te zwaaien

Links van de oprijlaan. Zij stuurde haar auto rechts-

Af. Toen wist ik dat dit niet meer was terug te draaien.

Een grote droefheid heeft ons overvallen:

Ze is weg en Piet en Jasper zijn niet meer.

De tweede is van smarten doodgevallen,

Piet pleegde harakiri met een speer.

 

Wat is de zin van leven als zelfs Anne

Met liefde omspringt als met keukenvuil?

Wij met ons vijven moeten ons vermannen:

Kop op, kerels, gebied ik, maar ik huil.

 

Toch weet ik ons convict weer op te zetten.

Jan poetst weer, Christje kookt en om de beurt

Beklimmen wij het dak om op te letten

Of mogelijk haar terugkomst wordt bespeurd.

 

Maar zelfs geen brief. de wanhoop rijst bij vlagen

De pan uit: iedereen zoekt heil in bier.

Daardoor is Freddie van het dak geslagen

Tijdens zijn wacht : we zijn nu nog met vier.

Christje moet verstrooid geweest zijn, want

Op een dag vloog hij de lucht in samen

Met het gascomfoor. Maar nipt ontkwamen

Wij; het hele huis raakte in brand.

 

Tiest probeerde nog te blussen, maar

Samen met het vuur der liefde maakte

Deze extra vuurzee dat hij blaakte

En ook hij ging heen als martelaar.

 

Ja ook Jan. Ik vond de stoïcijn

In het graf van Tiest en Chris. Tevreden

Lag hij naast hen; nog niet overleden

Kon hij zo erin gedoken zijn.

 

Daarna was het mijn beurt. Angst besprong

Me. Kon ik ontkomen door het dichten

Van hun graf? Ik was bijna gezwicht en

Strooide al zand toen ik dan toch nog sprong.

Hoe heette zij jouw eerste liefde? Was

Zij ook die afgodin? Ik koketteerde

Met haar op hoge tonen in mijn klas,

Maar zij wist niet dat ik haar zo begeerde.

 

Ook al mijn vrienden waren groen als gras.

Net zo pedant als ik deed, fantaseerden

Zij zelf hun lief. O dromen die en masse

In niet te stuiten honger culmineerden.

 

Hoe snel zijn wij elkaar en haar vergeten.

De droom vertoonde zich steeds verderop:

Na vrouw en kind, het geld, het lekker eten.

 

Maar elk geluk, als het al zo mag heten,

Is arm of vadsig bij de tijd waarop

Ik niet meer wist dan dat zij Anne heette.