'Men vraagt zich
af of de bekering van Huysmans wel oprecht is. Nou goed! Als de
man zich werkelijk bekeerd zou hebben, zou hij dan een boek
gemaakt hebben met een Florence in de coulissen? Dan zou zijn
bekering in stilte hebben plaatsgevonden, zoals het leven van de
Trappisten stil is. Huysmans heeft op mij altijd al de indruk
gewekt van een mystificateur...'
Dat noteerde Edmond
de Goncourt op zondag 24 maart 1895 in zijn dagboek. Tot diep in
de twintigste eeuw is de vraag herhaald, vooral in katholieke
kringen, en nooit heeft iemand de twijfel volledig kunnen
wegnemen. Joris-Karl Huysmans had zich in 1892 weliswaar tot het
katholicisme bekeerd, maar met open armen is hij niet in de schoot
van de moederkerk opgenomen.
Dit is een zeer
uitzonderlijk gegeven, want als katholieke geestelijken ergens dol
op zijn geweest, dan is het op bekeerde schrijvers. Alle mensen
zijn weliswaar gelijk in Gods aanschijn, maar schrijvers hadden
toch ook een niet te loochenen cultureel prestige, dat in het
licht van de hervonden goddelijke openbaring uitstekend inzetbaar
was als onderdeel van de roomse propaganda. Misschien waren
schrijvers zelfs wel de moeilijkst te bekeren ongelovigen, dus als
het eenmaal zo ver was, werd hun overgang een lichtend voorbeeld
voor andere ongelovigen, uitgedragen door hun in katholieke geest
geschreven werken.[1] Niet dat ze zich allemaal als een lam ter
slachtbank hebben laten voeren, maar over het algemeen hebben de
meesten na hun bekering boeken geschreven die iedere rechtgeaarde
katholiek zonder te zondigen in zijn bezit mocht hebben.
Zo niet Huysmans.
Meteen al met En route (1895), het boek waarin hij, als Durtal,
onder een dunne laag fictie verslag doet van de weg die hij moest
afleggen om tot zijn bekering te komen, was het behoorlijk mis.
Dit is het boek dat de Goncourt bedoelt als hij schrijft dat
Florence nog steeds in de coulissen aanwezig is. Ze is, zogezegd,
Durtals 'oude vlam', en zelfs als hij zich heeft teruggetrokken in
het cisterciënserklooster [2] van Igny om zich te bezinnen op
zijn aanstaande bekering, veroorzaakt de herinnering aan Florence
nog steeds een zekere opstanding van het vlees bij de convertiet
in spe. Florence is de vleesgeworden twijfel: 'Oh! Die Florence
[...] ze blijft maar in mijn hoofd rondspoken; achter het
neergelaten gordijn van mijn ogen ontkleedt zij zich; en een
afschuwelijke zwakheid maakt zich van mijn gedachten meester.' [3]
Twee andere
elementen uit de Goncourts aantekening zijn veelzeggend. Huysmans
had zich beter kunnen bekeren 'in stilte', zoals de
Cisterciënsers, ofwel trappisten, zich hebben verbonden hun leven
binnen de kloostermuren in zwijgzaamheid door te brengen. Aan
Huysmans zal de ruchtbaarheid echter niet gelegen hebben. Als
ambtenaar op het ministerie van binnenlandse zaken, met
superieuren die nu niet bepaald rooms georiënteerd waren, had hij
er alle belang bij zijn bekering geheim te houden. Na zijn eerste
noveen (een retraite van negen dagen), gehouden op aanraden van de
eerwaarde Mugnier [4] in het klooster van Notre-Dame-d'Igny [5]
vanaf 12 juli 1892, verspreidden de Parijse kranten het gerucht
van zijn bekering, en Huysmans reisde spoorslags vanaf zijn
vakantieadres in Lyon af naar de hoofdstad om in Le Figaro een en
ander ten stelligste te ontkennen. Huysmans verdacht zijn
uitgever, Stock, ervan de informatie te hebben doorgespeeld naar
de pers. Wat niet onwaarschijnlijk is. Bekeringen deden boeken
verkopen, veel boeken. Het lijkt ons echter waarschijnlijker dat
het lek niet in het uitgevershuis gezocht moet worden, maar in het
klooster. Want bekeringen deden ook zielen winnen, veel zielen.
Ondertussen zou deze ontkenning uiteraard niet bijdragen aan het
beeld van de betrouwbaarheid van de schrijver inzake zijn
geloofsbeleving.
Het tweede element
uit de dagboeknotitie dat toelichting verdient, is de
'mystificatie'. Daarmee drukt de Goncourt niet alleen zijn
twijfels uit, maar hij refereert ook aan de tegenslag waardoor
bekeringsgeschiedenissen soms getroffen waren: de kersverse
katholiek herriep na enige tijd zijn overgang, en viel weer af van
de moederkerk. [6] Huysmans had een schrijversverleden dat zulke
vormen van argwaan meer dan acceptabel maakte. Hij was tenslotte
een van de auteurs geweest die zijn signatuur had gezet onder het
naturalistisch programma van Emile Zola. Zijn roman Marthe (1876),
de eerste roman over een prostituee, nog voor La fille Elisa
(1877) van de gebroeders de Goncourt, en Emile Zola's Nana (1880)
was een voorbeeld avant la lettre van de naturalistische theorie
die door Zola en zijn volgelingen gepropageerd werd, een theorie
die uitgesproken anti-katholiek was waar het de zedenleer betrof.
Huysmans had met
Zola en het naturalisme 'proprement dit' gebroken met de
publicatie van A rebours (1884) maar belandde vervolgens, net als
de gebroeders de Goncourt, in het realisme, met romans als En rade
(1887) en Là-bas (1891).
Tegenwoordig worden
deze romans vooral beschouwd als een uiting van Huysmans'
gestileerde afkeer van alles wat in het leven klein, min, en zelfs
een beetje dom is - reden waarom ze, en dat is logisch, nauwelijks
gelezen werden en worden, ook niet in Nederlandse vertaling.
Huysmans beliep er wel het predicaat van de zogenaamde decadentie
mee, een klassificatie die hem bij zijn leven geen goed heeft
gedaan, althans niet als nieuwe katholiek. En om de situatie nog
wat te verergeren, Là-bas was een roman waarin hij op zoek was
gegaan naar de directe tegenhanger van het katholicisme: de
rituele, zo niet liturgische vereniging met de duivel.
Achteraf is het
redelijk duidelijk. De naturalist, de realist, de decadent
Huysmans, het zijn gestaltes van de Huysmans die op zoek is naar
een wereld die nog ruimte liet voor mystiek als tegenhanger van
burgerlijkheid, voor wonderen in plaats van de cijfers van het
ministerie van binnenlandse zaken, of voor kloosters waar niet
gesproken mag worden in plaats van geruchten in de kranten van
Parijs en omstreken.
Huysmans is een
heiden en een decadent genoemd maar hij was een asceet en een
estheet. Hij was een ambtenaar die tussen negen en vijf geen
asceet noch een estheet kon zijn. Dus was hij het daarna. Als
andere schrijvers na hun bekering de loftrompet gestoken hebben
over hun hervonden geloof, dan is dat, in vergelijking met
Huysmans, gebeurd in het rumoer van de drukpersen. Huysmans
schreef ook, liet zijn geschriften drukken, maar al zijn boeken
die verschenen zijn na En route streven naar de stilte van de
trappisten. Een stilte die alleen verbroken wordt door de lijdende
heilige Lidwina van Schiedam, wiens ziekbed hij beschreef, of door
de gregoriaanse gezangen in een abdijkerk; een stilte gelijk de
kathedraal van Chartres waar hij in de kerstnacht het grote wonder
afwacht. En hij vond, uiteindelijk, zijn wereld en zijn
wereldbeeld niet in een copulatie met Florence in de coulissen,
noch met de buikspreekster van des Esseintes in een overspelig
bed, maar op een mystiek niveau met Maria in de grot van Lourdes.
Niet de formulieren die hij als ambtenaar invulde, vervulden hem
met macht, maar een door monniken geschreven missaal uit de
Middeleeuwen. En toch werd er getwijfeld aan zijn oprechtheid.
Huysmans heeft zijn
gehele leven als katholiek niettemin ook medestanders gekend onder
de geestelijkheid. De eerwaarde Ferret, die zijn biechtvader was,
de vicaris Mugnier, die vanaf 1891 zijn geestelijk leidsman is
geweest, en later, na zijn bekering, de novicenmeester dom Besse,
een van zijn benedictijner vrienden in Ligugé, het klooster waar
Huysmans in 1901 het kleed van de oblaten aannam, het voorlaatste
bewijs van zijn oprechtheid
'Ik heb Florence de
bons gegeven, en toch zijn ze woedend op me. Zou het kunnen zijn
dat deze vrome luiden haar missen? Want het is al met al toch
merkwaardig dat de verontwaardiging van de schijnheiligen groter
is ten aanzien van La Cathédrale dan met betrekking tot En
Route.' [7]
La cathédrale
verscheen in 1898. Het is, vooral, Huysmans' lofzang op de
Middeleeuwen van de kathedralen, de mystiek, de pure liturgie, en
het monnikenleven, dat alles samengevat in die 'encyclopedie van
steen' die de kathedraal is en die ons nog steeds in direct
contact kan brengen met de Middeleeuwen. Als Huysmans voor de
madonna van Chartres knielde, dan voelde hij de aanwezigheid van
illustere voorgangers als Bernardus van Clairvaux, Thomas van
Aquino, en Franciscus van Sales, die allen op dezelfde plaats
hadden geknield.
Opnieuw had Huysmans
met een boek, waarvan de katholieken hoge verwachtingen hadden,
velen teleurgesteld en de woede van zijn tegenstanders opgewekt,
terwijl de tegenkanting nu ook duidelijk de vorm begon aan te
nemen van een welgerichte actie die, in het uiterste geval, de
schrijver uit de gelederen der katholieken zou kunnen verwijderen.
Namen en toenamen
van die tegenstanders verzamelen is ondertussen nog zo eenvoudig
niet. Zoals zo vaak zijn de feiten ook in dit geval door de
katholiek georiënteerde letterkundigen met de mantel van het
mededogen bedekt, of in algemene termen gesteld ten einde niet al
te veel schaamrood te veroorzaken. In verband met En Route noemt
Robert Baldick, Huysmans' Engelse biograaf, voornamelijk
niet-geestelijken als twijfelaars aan Huysmans' oprechte bekering.
Léon Bloy, natuurlijk, want die twijfelde bijna overal aan
behalve aan zichzelf, en de letterkundigen Lucien Descaves en
René Doumic. Maar ook de gezaghebbende jezuïet pater Jean Noury,
die in het tijdschrift voor katholieke intellectuelen Etudes,
stellig beweerde dat En Route niet in handen mocht komen van
'meisjes, jongemannen, of kuise vrouwen'. [8] Doumic daarentegen
gaf in de Revue des deux mondes voeding aan het schrikbeeld van de
mystificatie, zo niet het pure bedrog: Huysmans flirtte slechts
met kloosters en trappisten om gemakkelijker toegang te hebben tot
de zo begeerde Middeleeuwse handschriften, en niet tot de eeuwige
zielsrust. De argumenten waren niet altijd van literaire noch van
theologische aard. Zo schreef Henri Céard, een ex-collega van
Huysmans op het ministerie, badinerend: 'Zijn religiositeit legt
steeds de nadruk op een goede maaltijd', waarmee hij de toon zette
voor een verwijt dat nog vaker zal opklinken, ook hieronder.
Verdedigers vond
Huysmans in die tijd onder anderen in de personen van de eerwaarde
Klein die de lezers van Le Monde verzekerde dat de bekering
ongetwijfeld oprecht was, en zelfs monseigneur d'Hulst, die zo
sportief was geen aanstoot te nemen aan de onvriendelijke termen
waarin hij door Huysmans in En route beschreven was. [9] Al met al
echter, concludeert Baldick, waren de helpers 'few indeed'.
De weerstand tegen
La Cathédrale was nog heviger. Baldick noemt een zekere eerwaarde
Frémont, die Huysmans vergelijkt met de meest gevierde Franse
bekeerling, Chateaubriand: zoals een pad zich verhoudt tot een
nachtegaal. Verder publiceerden de eerwaarde Périès en een
priester uit Bourges brochures tegen Huysmans en zijn boek.
Kanunnik J. Ribet schreef in L'Univers dat het boek en
hoofdpersoon Durtal 'een geest van intens en besmettelijk ongeloof
uitwasemden'. [10]
De verschijning van
En route had in katholieke kringen reeds stemmen doen opgaan om
het boek geplaatst te krijgen op de Index librorum prohibitorum,
de lijst van de voor katholieken verboden boeken die door de
Romeinse congregatie van het boek werd bijgehouden. [11] Voor
Huysmans' vriend, de eerwaarde Arthur Mugnier, was dat aanleiding
genoeg om op 19 maart 1895 een openbare lezing te houden over de
ontwikkelingsgang van de schrijver. Mugnier vergeleek Huysmans
daarin met niemand minder dan de bekeerlingen Augustinus en
Chateaubriand. De lezing maakte genoeg indruk om het gevaar van
indicering te keren.
Met La Cathédrale
stak dat gevaar opnieuw de kop op, nu in beter georganiseerde
vorm. Volgens Baldick was het de eerwaarde Frémont, die samen met
geestverwanten auteur en boek aanmeldde bij de Romeinse curie
teneinde een verbod te bewerkstelligen.
Een dergelijke
aangifte bij de roomse boekpolitie was een beproefd systeem. Zou
het boek na onderzoek inderdaad dogmatisch of theologisch onjuist
bevonden worden, dan zou dit leiden tot plaatsing op de Index. In
Huysmans' geval, het geval van een geloofsgenoot, zou dat
waarschijnlijk gebeuren met de aantekening 'Donec corrigantur',
wat zoveel wil zeggen dat de schrijver de gelegenheid werd gegeven
zijn fouten te herstellen of zijn stellingen te herroepen. Deed
hij dat niet, dan zou hij uit de moederkerk verwijderd worden door
middel van een excommunicatie.
Huysmans heeft dat
gevaar onmiddellijk onderkend, en hij stuurde dan ook op 31
december 1898 een brief naar pater Pacheu, een jezuïet die deel
uitmaakte van de congregatie van het boek, waarin hij zich op
voorhand bereid toonde zijn fouten te herroepen of te herstellen.
Hij zou, schreef hij, 'een nederige en onderworpen zoon' blijven.
[12] Uiteindelijk, zo willen katholieke bronnen, is La Cathédrale
niet op de Index geplaatst na persoonlijk interventie van paus Leo
XIII.
Dit is de enige keer
dat de literator Huysmans op de knieën gegaan is, en dat is,
gezien de commotie die zowel zijn bekering als zijn volgende
publicaties veroorzaakten, zeer opmerkelijk. Bekeringen van
schrijvers gingen namelijk altijd gepaard met bijzondere eisen aan
het adres van de bekeerling. Normaal gesproken bestaat een
bekeringsproces uit vier fasen: de bezinning, de biecht, een
doopsel, en een eerste communie. Huysmans rondde zijn bezinning af
tijdens zijn noveen in Igny, ging er te biecht, en ontving
vervolgens de communie. Daarmee was hij 'bekeerd', ook al
ontbreekt het belangrijkste van de vier elementen: het doopsel.
De verklaring
daarvan is eenvoudig: in feite is Huysmans helemaal geen
bekeerling. Hij was geboren als katholiek en was als kind reeds
gedoopt. Hij was geen bekeerling maar een afvallige die
'terugkeerde' tot de moederkerk. Dat Huysmans niettemin als
'bekeerling' te boek staat, is ongetwijfeld het gevolg van zowel
de katholieke propaganda als de persoonlijke behoefte van de
schrijver met zijn enorme zondebesef.
Een en ander laat
onverlet dat aan Huysmans' bekering (we zullen de conversie zo
blijven noemen) wel degelijk voorwaarden gesteld zullen zijn. Voor
schrijvers waren die voorwaarden meestal van literaire aard: de
gewraakte boeken niet meer laten herdrukken tenzij herschreven in
katholieke geest, het uit de handel nemen van dat werk voor zover
mogelijk, het openlijk herroepen van dergelijk werk, en uiteraard
in het vervolg geen werk meer publiceren dat tegen de dogma's of
de zedenleer van de kerk gericht was en dat theologisch juist was
bevonden. [13]
Het enige wat
Huysmans gedaan heeft, is al het werk dat hij na zijn bekering
publiceerde op het omslag te laten voorzien van het zegel van de
heilige Benedictus als teken van de scheidslijn die door zijn
literaire leven liep, een bijna Middeleeuwse geste, die hij
voldoende achtte, maar die door sommige van zijn tijdgenoten wel
zeer minimaal werd gevonden en die daardoor bijdroeg aan het beeld
van hoogmoed en onoprechtheid.
De vraag wat
Huysmans dan in godsnaam niet goed deed volgens katholieke normen
in de werken die hij als katholiek schreef, is moeilijker te
beantwoorden.
Het waren echter
vele fouten, die alleen te begrijpen zijn als we ons realiseren
dat het katholicisme anno 1900 onder zeer zware druk stond, die
zowel van buitenaf werd uitgeoefend door nieuwlichters en
scheurmakers, variërend van romanciers tot rationalistische
geleerden, als van binnenuit door katholieken die het zogenaamde
'modernisme' aanhingen of die zich fel verzetten tegen de
onfeilbaarheid van de paus. Huysmans had Florence weliswaar van
zijn schouwtoneel verwijderd, maar in haar plaats kwam een
intimiteit met de heilige maagd Maria die verdacht werd geacht.
Hij was een estheet die zwoer bij de celebrale emotie van het
gregoriaans, in die tijd niet bepaald iets waarmee de doorsnee
katholiek zich dacht te profileren. Huysmans pleitte voortdurend
voor de liturgie als essentieel ritueel, en daarmee was hij zijn
tijd behoorlijk vooruit. Hij stelde het monnikenleven zoals hij
dat bij de Cisterciënsers had leren kennen als ideaal boven de
levenswijze van de doorsnee pastoor of kapelaan. Wat hem niet in
dank werd afgenomen door pastoors en kapelaans. Hij fulmineerde
tegen de preutse bedekking van een schilderij in Chartres waarop
de besnijdenis van de Heiland te zien was, terwijl de nieuwe
boekenwet nu juist verkondigde dat goden en heiligen niet bloot te
zien mochten zijn.
Het gevoel van
Huysmans voor schoonheid had hem naar de cultuur van de
Middeleeuwen geleid, een cultuur waarin esthetiek en ascese geleid
hadden tot de hoogste prestaties. De kathedraal was zo'n prestatie
in materiële zin, de heilige was er de personificatie van. Want
in heiligen bundelden esthetiek en ascese zich tot een mystiek,
een hogere geloofsbeleving, een direct contact met de godheid, tot
sensaties van de geest die Huysmans eerder slechts in het
lichamelijke gevonden had. De geuren van des Esseintes zijn
slechts op moraaltheologisch niveau anders dan de sensaties van de
mystieken op geestelijk niveau.
Na La Cathédrale
heeft Huysmans vrijwel uitsluitend nog werk gepubliceerd dat
betrekking heeft op het leven van de heiligen. Lidwina van
Schiedam, Don Bosco, en zijn laatste grote werk Les foules de
Lourdes, over Maria, de wonderen in Lourdes, en Bernadette
Soubirous. Eén heilige bij Huysmans' leven (Lidwina), de andere
twee tijdgenoten die, als voorzag hij het, later heilig zijn
verklaard. Geen katholiek schrijver heeft hem dat nagedaan.
Ook zijn boek over
Lourdes is hem niet in algemene dank afgenomen, ook al was het ten
dele een exercitie tegen zijn vroegere geestverwant Emile Zola en
diens Lourdes (1894), een ontmaskering van vooral de
mirakelcultuur. Want ook hier ageerde Huysmans in niet mis te
verstane termen tegen de uitwassen van het Pyreneeëndorpje, tegen
de lelijkheid van de kerken en de Mariabeelden. En dat deed een
vertrouwbare katholiek nu eenmaal niet.
Maar hij werd wel
gelezen. En route en La Cathédrale waren enorme bestsellers, en
wat ongetwijfeld in het voordeel van Huysmans gepleit heeft bij de
Heilige Stoel in Rome, is het aantal bekeringen dat door die
boeken veroorzaakt werd. Daar was hij trots op, en dat schreef hij
dan ook in zijn brieven. Beide boeken waren ook niet, volgens
hemzelf, geschreven voor katholieken, maar voor hen die op de
drempel van de kerk gekomen waren. Het is dat bijzonder geloof in
zijn eigen geschriften geweest dat hem gered heeft van de
gezapigheid die in de regel de bekeringsliteratuur beheerst.
Ondertussen leidde
hij zijn eigen gelovige leven, altijd op zoek naar het ideaal dat
hem bijstond: de middeleeuwse monnik in een modern jasje. In 1898
trok hij zich uit zijn ambtenarenfunctie terug om zich in Ligugé
te vestigen als benedictijner-novice. Bij het klooster liet hij
een huis bouwen, het Maison Notre-Dame, waarin hij het
kloosterleven op aangename afstand kon volgen. In 1901 hernieuwde
hij zijn geloften en nam hij het kleed van de oblaten aan, zoals
beschreven in L'oblat (1903). Dat het Maison Notre-Dame niet het
centrum voor 'leken-geestelijken' werd zoals hij zich dat had
voorgenomen, was te wijten aan de wet op de congregaties die in
1901 in Frankrijk werd aangenomen en die vele kloosterlingen
tijdelijk uit Frankrijk verdreef, onder wie de benedictijnen van
Ligugé. Huysmans keerde terug naar Parijs en zocht enige tijd
zijn toevlucht bij de Benedictinessen aan de rue Monsieur, wier
gezangen befaamd waren. [14] Ten slotte streek hij neer op het
adres waar hij zou sterven: 31 rue Saint-Placide.
In Nederland zijn de
twijfel en de argwaan langer gebleven dan in andere landen. Werden
zijn werken in Duitsland al rond de eeuwwisseling vertaald, in
Nederland gebeurde dat niet, en bovendien werden ook de Franse
uitgaven van zijn werk in katholieke kringen nauwelijks besproken,
ook al was Nederland, en ook al waren de katholieke Nederlandse
recensietijdschriften in die tijd nog zeer Frans georiënteerd.
[15] Als berichten over de auteur en zijn werk de weg naar de
katholieke pers vinden, is dat lang na zijn dood, en dan zonder
uitzondering in negatieve zin.
Pater Gielen, de
hoofdredacteur van het tussen 1910 en 1930 toonaangevende
katholieke recensietijdschrift Boekenschouw, had Là-bas gelezen,
en hij is er, zou je kunnen zeggen, nooit meer geheel van
hersteld. In 1917 bracht hij het voor de eerste maal ter sprake,
blijkbaar nadat een lezer om inlichtingen over het boek gevraagd
had:
'Là-bas van
Huysmans is een ontzettend vuil boek. Het avontuur van Durtal met
madame Chantelouve [een hysterische spiritiste], het verhaal van
de perverse misdaden van Gilles de Rais, is walgingwekkend, en de
beschrijving van de Messe Noire der Satanisten steekt het ergste
van Zola naar de kroon.' [16]
Vijf jaar later kwam
Gielen er nog eens op terug, eveneens in de
correspondentierubriek:
'Ik ken zelfs geen
boek van Zola dat zoo weerzinwekkend is als Là-bas van Huysmans,
en dat komt omdat hij het heiligste verbindt met de meest enorme
uitbarstingen van ontucht. Zoo bijvoorbeeld gedurende de Messe
Noire en wat daarna gebeurde. Ook de boeken welke hij schreef na
zijn bekeering (1892) moeten met voorzichtigheid worden gelezen en
alleen door menschen die niet licht geërgerd worden.' [17]
Toen Gielen in 1925
zijn Standaard-catalogus publiceerde, nam hij daarin Huysmans toch
op, ook al was er geen letter vertaald, iets wat Gielen trachtte
te verhullen:
'Een realistisch
schrijver, in den beginne zwart van pessimisme, cynisme en
zinnelijkheid. Er zijn maar een paar boeken van hem vertaald, meen
ik, maar het is goed hier toch aan te geven welke zijner boeken
leesbaar zijn.' Waarna Gielen tot de volgende 'beoordelingen'
komt:
'- Marthe; Les
soeurs Vatard; En ménage; A vau-l'eau; En rade: zijn boeken die
niet deugen.
- Là-bas is het
verschrikkelijkste boek van ontucht en heiligschennis - de
beschrijving der Messe Noire - dat ik ooit onder de oogen heb
gehad. Zola heeft zoo iets walgingwekkends nooit geschreven.'
De boeken na de
bekering zijn ook hier voor 'ervaren lezers die zich niet licht
ergeren', en worden als volgt besproken:
'- En route: met een
flink voorbehoud.
- La cathédrale;
Sainte Lidwine de Schiedam: akelig plat en ruw soms.
- L'oblat: met een
tikje ironie waar ze niet te pas komt.
- Les foules de
Lourdes: niet stichtend.' [18]
De positie van
Huysmans is daarmee hoogst uitzonderlijk geworden. Iedere bekering
van een auteur gaf aanleiding tot vertaling van diens werk,
ongeacht de status van de auteur. De conclusie mag luiden dat de
Franse agitatie tegen Huysmans in Nederland een onvoorwaardelijk
negatief stigma op het literaire werk gedrukt heeft.
Niet-katholieke uitgevers waren uiteraard nauwelijks
geïnteresseerd in het werk na de bekering, katholieke uitgevers
hebben de waarschuwingen blijkbaar stevig ter harte genomen. In
die zin moet de toonzetting van Boekenschouw dan ook beoordeeld
worden: de instandhouding van het negatieve imago. Huysmans'
katholieke werk steekt, volgens Boekenschouw, dan ook altijd
slecht af bij vergelijkbaar werk van andere katholieken, die
daarom de voorkeur verdienen. Wie een mooi boek over kathedralen
wil lezen, die vervoege zich niet bij La cathédrale, maar bij The
Cathedral van Hugh Walpole, dat in Boekenschouw een bespreking
krijgt van meer dan vier pagina's. En wie een
bekeringsgeschiedenis wil ervaren, die neme die van Johannes
Jörgensen in plaats van En route, want als estheet 'steekt
Jörgensen voordeelig af bij een anderen bekeerling, den schrijver
Huysmans, met zijn smakeloos gejammer of hij in olie of melk
gekookte groenten zou kunnen verdragen naast het verdere
kloosterdieet.' [19]
Het heeft tot 1935
geduurd voordat het eerste werk van Huysmans in Nederlandse
vertaling verscheen, en zelfs daarbij heeft hij enige
bovennatuurlijke steun moeten krijgen. Op 1 april 1934 werd de
Italiaanse priester don Giovanni Bosco heilig verklaard, en de
bewonderende monografie die Huysmans over deze negentiende-eeuwse
welzijnswerker had geschreven, bewees nu goede diensten. [20] Pas
in 1977 begon het werk van Huysmans in Nederland bredere
bekendheid te krijgen met de vertaling van A rebours door Jan
Siebelink. Zijn werken onder het zegel van de heilige Benedictus
zijn, met uitzondering van Les foules de Lourdes, nog steeds niet
vertaald.
Voor rechtgeaarde
katholieken is tientallen jaren een uitgave van En route in omloop
geweest in de serie Pages catholiques. Omstreden auteurs werden
hierin in gekuiste vorm opgenomen. We hebben deze uitgave
nauwkeurig onderzocht en kunnen met zekerheid stellen: Florence
komt er niet in voor.
De laatste jaren van
zijn leven werd Huysmans getroffen door ziekten en hevige pijnen.
Uiteindelijk zou hij bezwijken aan kanker in de mondholte. Het
lijkt niet ondenkbaar dat hij zijn boek over Lourdes, bedoeld als
tegenhanger van het boek van Emile Zola over de bedevaartplaats,
mede is gaan schrijven in de hoop ook zelf op wonderbaarlijke
wijze te worden genezen van zijn kwalen. Dat gebeurde niet, maar
niettemin liet de schrijver een exemplaar van het boek door
vrienden neerleggen op het Maria-altaar in de grot.
François Coppée
schreef: 'Huysmans? Die heeft zichzelf beschreven in Sainte
Lydwine!' En de Schiedamse heilige indachtig, droeg Huysmans zijn
lijden als een Middeleeuwer, zij het wellicht met wat meer
zelfbewustzijn. Behalve een verdwaalde mysticus, zou hij nu ook
een martelaar worden. Het werd het laatste bewijs van zijn
oprechtheid. Op het hoogtepunt van zijn verschrikkelijke ziekbed,
stelde hij cynisch vast: 'On ne dira plus que c'est de la
littérature.'
De geestelijken die
hem in Parijs, Igny, en Ligugé hadden leren kennen, bleven hem
echter trouw, en zouden ook na zijn dood de advocaten blijven van,
in de woorden van dom du Bourg: 'deze christen, die ik zo goed
gekend heb, van wie ik zoveel gehouden heb, en die ik beween.' Is
er een betere katholiek-literaire kritiek denkbaar?
Op 12 mei 1907, de
feestdag van de heilige martelaar Pancratius, overleed de
verdwaalde Middeleeuwer. Zijn lichaam werd gehuld in het zwarte
habijt van de Benedictijnen, dat novicenmeester dom Besse speciaal
voor dit doel naar Parijs had gezonden. Een rozenkrans was door de
vingers van de biddende handen gevlochten.
Huysmans werd
begraven op het kerkhof van Montparnasse. Arthur Mugnier droeg de
begrafenismis op en schreef in zijn dagboek: `Regenachtige
ochtend. Veel mensen. Arme, goede romancier, die ik zestien jaar
lang gekend heb, die ik overal verdedigd heb [...] zijn lichaam,
dat twee jaar lang zo vernederd werd, is nu ter aarde besteld.
Zijn ziel is ongetwijfeld daarboven!' [21]
NOTEN
[1] Tot het
katholicisme bekeerde auteurs wier literaire prestige door de
roomse propaganda ook in Nederland benadrukt en benut is, zijn, in
willekeurige orde: Sigrid Undset, Robert Hugh Benson, Clemens
Brentano, G.K. Chesterton, Paul Claudel, Gerard Manley Hopkins,
Johannes Jörgensen, Charles Péguy, Giovanni Papini. Nederlandse
auteurs: Vondel, Joachim Lesage ten Broek, Jan Verkade, Cécile de
Jong van Beek en Donk, Henri Borel, Herman Heijermans, Herman de
Man, Pieter van der Meer de Walcheren, Gabriël Smit, Chris de
Graaff, en Frederik van Eeden. Zie deel 2 van Van Eedens biografie
door Jan Fontijn voor enige schermutselingen rond diens bekering.
[2] In de literatuur
over Huysmans wordt in de regel gesproken over
'trappistenkloosters'. Dit woordgebruik wordt bevorderd doordat in
de Franse literatuur de kloosters die door Huysmans gefrequenteerd
werden, worden aangeduid met 'la Trappe'. In feite behoren de
monniken van de Trappisten tot de orde der Cisterciënsers. Deze
orde werd op 21 maart 1098 gesticht door Robert van Molesmes in de
plaats Cîteaux, in het Latijn Cistercium geheten. De nieuwe orde
onderhield de leefregel die eerder door de heilige Benedictus was
opgesteld. In de loop der eeuwen ontstonden strenge en minder
strenge varianten op de leefregel. De strengste werd die der
Trappisten, zoals in 1663 door de Rancé ingevoerd in het klooster
van La Trappe bij Soligny, en sindsdien onderhouden door de
Trappisten van 'de strenge observantie'. Igny was zo'n klooster.
Ligugé echter onderhield een minder strenge observantie en werd
bevolkt door Benedictijnen.
[3] En route, dl. I,
hfdst. 5.
[4] Arthur Mugnier
was vicaris van de parochie van Sint Thomas van Aquino in Parijs.
Op 28 mei 1891 ontmoette J.-K. Huysmans hem in de sacristie van de
parochiekerk. Mugnier was een 'salongeestelijke', wiens taak eruit
bestond contacten te onderhouden met intellectuele en artistieke
kringen. Andere bekeerlingen van Mugnier waren Maurice Baring en
Anna de Noailles. In de Franse literatuur worden dergelijke
geestelijken aangeduid met 'abbé', wat eenvoudigweg 'eerwaarde'
betekent. Mugnier was geen 'abt' (hoofd van een
kloostergemeenschap), ook al hebben enige Nederlandse vertalers
gemeend hem daartoe te mogen promoveren.
[5] Dit is het
klooster dat in En route 'Notre-Dame de l'Atre' genoemd wordt.
Tijdens de bombardementen van de Eerste Wereldoorlog is het
klooster geheel verwoest. Het was gesticht in 1003 op de plaats
van het oudste klooster van Frankrijk (360), waar de heiligen
Hilarius van Poitiers en Martinus van Tours nog gewoond hadden.
Rabelais verbleef er, en na Huysmans werd het ook bezocht door
Lucien Descaves, en de bekeerling Paul Claudel; de schilder Jean
Louis Forain bekeerde zich hier in de Kerstnacht van 1900. (Guide
religieux de la France, Parijs, Hachette, 1967.)
[6] Bijvoorbeeld
Voltaire en Leo Taxil.
[7] Robert Baldick,
The Life of J.-K. Huysmans; Oxford, 1955; p. 261.
[8] Baldick, p. 224.
[9] Baldick, p. 225.
[10] Baldick, p.
261.
[11] De
laatstverschenen Indexlijst dateert uit 1948; sedert Vaticanum II
is de boekenwet aangepast en is de Index niet langer van kracht.
[12] Dom J.-B.
Monnoyeur, Joris-Karl Huysmans converti et oblat de Ligugé;
Ligugé, 1935, 2e dr.; p. 8-9.
[13] Een voorbeeld
van herschrijving van anti-religieus werk vinden we bij Collin de
Plancy, die zich circa 1830 in Culemborg bekeerde, en die
sindsdien onder andere zijn Dictionnaire infernal in katholieke
geest herschreven heeft. Een voorbeeld van het opkopen en
vernietigen van eigen werk, is de auteur Paul Féval. Frederik van
Eeden heeft geweigerd het voor-katholieke werk te herroepen.
[14] Rue Monsieur
nr. 20. Behalve door Huysmans zijn de diensten ook bezocht door
Maurice Barrès, Charles du Bos, Max Jacob, Ernest Psichari,
François Mauriac, Jacques Maritain. Op 1 mei 1883 bracht don
Bosco een bezoek aan deze Benedictinessen. (Guide religieux de la
France, Parijs, Hachette, 1967.)
[15] In literaire
kringen stond Huysmans volop in de belangstelling, met name in de
kring van De nieuwe gids. Arij Prins, Frans Erens en Lodewijk van
Deyssel konden ook zijn katholieke werk waarderen. Willem Kloos
daarentegen noemde Huysmans 'een vies verkrachter van 's werelds
eeuw'ge schoonheid', termen, een pater Gielen waardig.
[16] Boekenschouw
1917, p. 192; volledige tekst aangaande Huysmans.
[17] Boekenschouw
1922, p. 240; volledige tekst aangaande Huysmans.
[18]
Standaard-catalogus, A.B.H. Gielen s.j.; Amsterdam, 1925; p. 252.
[19] Boekenschouw
1917, p. 237.
[20] Don Bosco,
ingeleid en vertaald door M. Molenaar m.s.c.; Tilburg, N.V. Het
Nederlandsche Boekhuis, 1935.
[21] Denis Boissier,
Dictionnaire des anecdotes littéraires; Parijs, 1995, lemma
Huysmans; geciteerd uit Mugnier, Journal, 1985 (postuum).
TERUG
NAAR BEGIN
|