Het
was net drie uur op een warme dag in augustus, en de diepe
stilte die in de Proza- en Poëziefabriek aan Franklin Square
heerste, gaf duidelijk aan dat er iets vreemds aan de hand was. De
grote staarthamer in het sousterrain zweeg; op de
bovenverdiepingen klonk geen geratel van machines; en op de
uitgestrekte, verlaten dialectafdeling waren de anders zo
bedrijvige vijlen stilgevallen. Alleen op het kantoor was enig
teken van leven te bespeuren; daar zaten de chefs van de grote
onderneming opgewonden in beraad bijeen. Hun grimmige, onvervaarde
gezichten wezen erop dat ze hun standpunt hadden bepaald en
vastbesloten waren eraan vast te houden, wat er ook gebeuren
mocht. Vanaf de straat drong gedempt het geroep door van
krantenjongens die met extra-edities ventten. Bij het vallen van
de avond zou het nieuws zich tot in de verste uithoeken van de
stad verspreid hebben.
De dichters van de
Franklin Square-fabriek hadden de opdracht gekregen in staking te
gaan!
Geen wonder dat de
diverse afdelingshoofden somber keken, want nog nooit in de hele
geschiedenis van de fabriek was er een staking geweest op haar
literaire afdeling. Even verderop op Pearl Street stonden de
dichters in groepen bijeen en bespraken de situatie, onderwijl
onheilspellende blikken naar het grote raam werpend, waardoor ze
vaag de gestalten konden onderscheiden van degenen tegen wier
tirannie ze in opstand waren gekomen.
Plotseling rees er
een lange verschijning op uit een grote groep opgewonden mannen.
Het was een meester-dichter die op een paar kisten was geklommen
om zijn kameraden toe te spreken; en ze werden stil en gingen om
hem heen staan om te horen wat hij te zeggen had.
‘Prozaïsten,
poëten en dialectici,’ riep de meester-dichter, ‘het is tijd
dat we stelling nemen tegen de onderdrukking door hen die zichzelf
onze meesters noemen. Het is tijd dat wij, die ons dag in dag uit
aftobben in dat grote fabrieksgebouw daarginds, het schandelijke
systeem aan de kaak stellen waarmee ons het grootste deel van ons
miserabele hongerloon ontstolen wordt. Jullie begrijpen,
uiteraard, dat ik het heb over de rampzalige concurrentie van
zwartwerkers en niet-vakbondsleden. Zien jullie die wagen!’
brulde hij, en wees naar een paard-en-wagen, vergelijkbaar met de
wagens die gebruikt werden voor de leverantie van kolen, die
vóór de fabriek met zijn achterkant tegen de stoep geparkeerd
stond.
‘Weten jullie wat
die wagen vervoert? Kijk maar hoe die kerels het metalen deksel in
het trottoir weghalen en luister naar het geraas en gerommel als
de wagen zijn lading in de kelder onder het trottoir lost! Zijn
dat kolen die ze daar storten om de onvermoeibare machine mee te
voeden die de fabriek haar drijfkracht levert? Nee, waarde
vrienden, dat is een lading grappen voor de achterpagina van Harper’s
Bazar, afkomstig uit de illegale ateliers rond Washington
Square en Ninth Street. En dragen die grappen het vakbondsstempel?
Nee! Het merendeel zal ongetwijfeld in elkaar zijn geflanst door
Italianen en Chinezen, tot schande en verloedering van ons beroep.’
De woorden van de
meester-dichter werden onthaald op een woedend gebrul, dat
doordrong tot de oren van hen die zich verschanst hadden op het
kantoor en hun grimmige, onwrikbare gezichten deed verbleken.
‘Er is geen tijd
meer te verliezen!’ sprak een van de firmanten. ‘Die uitroep
van opstandigheid overtuigt mij ervan dat iedere poging om
niet-vakbondsdichters in te schakelen versneld tot een oproer zal
leiden. We moeten daar niet aan beginnen, tenzij we voorbereid
zijn op het ergste.’
‘Wat mij betreft,’
zei Mr. Harry Harper, ‘ik geloof dat het een goede strategie zou
zijn om per direct machines in te voeren en ons te ontdoen van die
dichters, die voortdurend nieuwe eisen stellen. Bij Century
draaien ze nu al enige tijd met machines en daar zijn ze er heel
tevreden over. En we kunnen niet ontkennen dat een groot deel van
hun poëzie even goed is als onze handgemaakte verzen.’
‘Wisten jullie,’
riep Mr. Alden, ‘dat die machine uit Chicago die ze een tijdje
geleden geïnstalleerd hebben gewoon een omgebouwd ding is uit de
oude worstfabrieken van Armour? Het is een uitvinding van een
zekere Fuller, die twee jaar geleden nog een eenvoudige
letterknecht in een feuilletonwerkplaats was. Het is echt een heel
vernuftig staaltje techniek, en als je nagaat dat ze gewoon een
stel hoeven, haren en andere afvalproducten van de veebedrijven in
Chicago in een hopper gooien en dat omwerken tot een Frans of
Italiaans feuilletonverhaal van degelijke, goede kwaliteit - nou,
daar is een zijden beurs gemaakt van een varkensoor niks bij.’
‘Mijne heren,’
zei het hoofd van de firma, terwijl hij opstond en van het bureau
naast hem enkele grote kartonnen borden pakte, ‘ik ben niet van
plan me door mijn eigen werknemers de wet te laten voorschrijven.
Ik hang deze borden op onze voordeur en neem ongeacht wie erop
solliciteert in dienst.’ De borden bevatten de volgende teksten:
VAKLIEDEN
GEVRAAGD
VOOR
KORTE
VERHALEN
MEISJES
GEVRAAGD
VOOR
BAZAR
en YOUNG PEOPLE
VASTE
BANEN
VOOR
RUSTIGE,
HARDWERKENDE DICHTERS
TWEE
RIJMWOORDEN PER KWATRIJN
Maar voor Mr. Harper
zijn voornemen kon uitvoeren, betrad een jongeman, gehuld in de
normale werkkleding van de dichter, haastig het kantoor en zei,
terwijl hij voor de directeur ging staan:
‘Stop, meneer,
voor het te laat is!’
‘En wie bent u,
meneer?’ wilde de verbaasde uitgever weten.
‘Ik ben Henry
Rondeau,’ antwoordde de jongeman, ‘en hoewel ik maar een
eenvoudige, hardwerkende dichter ben, ben ik van mening dat ik u
vandaag van nut kan zijn. Ik heb een dankbaar hart en kan niet
vergeten hoe vriendelijk u voor mij was toen ik door tegenspoed
geplaagd werd.’
‘Vriendelijk? Ik
kan me niet heugen dat ik...,’ begon Mr. Harper; maar de dichter
onderbrak hem met: ‘Afgelopen zomer, meneer, toen mijn vingers
bevroren raakten doordat mij veroorloofd werd Mr. Harry Harper de
hand te schudden, hebt u me niet alleen de helft van mijn salaris
doorbetaald, maar tevens mijn arme debiele zuster een baan in de
fabriek gegeven als lezer van manuscripten, waarmee u ons in staat
stelde de eindjes aan elkaar te knopen tot ik weer in staat was
een cicerolat te hanteren.’
‘En ze is een
waardevolle medewerkster ook!’ zei Mr. Alden hartelijk. ‘Ze
selecteert alle verhalen voor het blad, en ik betwijfel of er,
zelfs op het kantoor van de Atlantic Monthly, iemand te
vinden is met zo’n goed gevoel voor wat het publiek wil als
Susan Rondeau, de debiele kopijlezer van Franklin Square.’
Op dat ogenblik
steeg er een rauw gebrul op uit de menigte stakers onder het raam,
dat doordrong tot de oren van hen die op het kantoor bijeenzaten.
‘Wat heeft dat
gebrul te betekenen?’ vroeg de oudste firmant, terwijl een
nijdige blos zijn wangen bedekte. ‘Denken ze soms dat ze mij met
schreeuwen en dreigen bang kunnen maken? Ik ga deze borden
ophangen en dan zoeken ze het maar uit!’
‘Stop! Ik smeek u,
stop!’ kreet Henry Rondeau, terwijl hij zich voor zijn chef
wierp. ‘De aanblik van die borden zou ze alleen maar nog kwader
maken, en de raadgevingen van de rustigsten onder hen, die hen tot
dusver hebben beteugeld, zouden in een mum van tijd in de wind
geslagen worden. En dan... de zondvloed!’
‘Maar zelfs voor
de dood schrikken wij niet terug,’ riep de onverschrokken
uitgever opgewonden.
‘Mr. Harper,’
vervolgde de jongeman ernstig, ‘nú, op dít moment, is de
meester-dichter bezig ze aan te zetten tot wanhoopsdaden. Hij weet
reeds van ieder hier in deze kamer het adres en het uur waarop hij
aan tafel gaat, en...’
‘Voor mijn part
gebruiken ze dynamiet...’
‘En,’ ging Henry
Rondeau verder, ‘hij heeft gedreigd de lijst over te dragen aan
Stephen Masset!’
‘Mijn god!’ riep
de oude uitgever, en hij zonk bleek en trillend in zijn fauteuil
neer, terwijl zijn compagnons zich in pure radeloosheid de handen
wrongen. ‘Kan er niet iets ondernomen worden om dat te
voorkomen?’
‘Jawel,’ riep de
jonge arbeider. ‘Aanvaard het aanbod van de Dichtersvakbond om
een nieuwe glijdende loonschaal te maken. Doe een paar kleine
concessies, en ze zullen u halverwege tegemoetkomen. Plaats
amarilschijven in de dialectwerkplaats in plaats van die
ouderwetse dwarsdraadse vijlen en dat schuurpapier, wat nu zo veel
van hun tijd kost. Laat één rijm per kwatrijn voldoende zijn aan
de werkbanken, en - het is maar een kleinigheid, maar het telt -
koop wat kaartjes voor de dichterspicknick en het
zomeravondfestival in Snoozer’s Grove, dat volgende week
maandagmiddag en -avond gehouden wordt.’
Henry Rondeaus
advies werd opgevolgd, en vandaag is de grote staarthamer in het
sousterrain van de fabriek weer in bedrijf en staan de dichters en
prozaschrijvers weer aan hun werkbanken op de bovenverdiepingen.
De meester-dichter is weer gewoon aan het werk, maar af en toe
grinnikt hij als hij denkt aan de concessies die de
fabriekseigenaren zijn afgedwongen door de grote augustusstaking.
Maar de meester-dichter heeft geen idee welk een vergelding hem
boven het hoofd hangt - welke afgrijselijke eed Joseph Harper om
middernacht zwoer nadat hij de arbeidsovereenkomst met zijn
werknemers getekend had.
Pas na zijn dood zal
die eed ten uitvoer worden gebracht. Pas nadat de leden van de
Dichtersvakbond de stoffelijke resten van hun aanvoerder naar de
calvarieberg gedragen hebben met een gevolg even talrijk als de
stoet die de overleden tante van een portier op Broadway naar haar
laatste rustplaats vergezelt - pas dan zullen de dan nog in leven
zijnde firmanten de heilige plicht vervullen die hun is opgelegd.
Ze zullen de
gedichten van de meester-dichter bundelen en uitbrengen in een
muisgrijze band... onder redactie van Arthur Stedman.
|