CuBra

INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME
AUTEURS
Dit artikel is mede tot stand gekomen dankzij de inspanningen van Jaël Jonkman, medewerkster van het Regionaal Archief Tilburg, voor het leveren van fotomateriaal en dankzij Piet Dekker, medeoprichter van Doe Maar voor het verifiëren van de juistheid van dit fotomateriaal.

Geschreven stad

Bisschop Zwijsenstraat - Hoogtedwarsstraat

door Guy van den Bossche


Het is 16 februari 2013. Doe Maar treedt op in 013 in Tilburg en ik heb het geluk er kaarten voor te hebben. Bijzonder dat ze hun laatste concert van de ‘Glad-IJs tour’ eindigen in de stad waar het destijds allemaal begon, realiseer ik me. 013 is afgeladen vol met voornamelijk veertigers en vijftigers, de deuren naar de centrale hal blijven lang open omdat niet iedereen er in kan. Altijd weer een gedenkwaardig moment wanneer Doe Maar het podium betreedt. Na een paar evergreens te hebben gespeeld en voorafgaand aan “32 jaar – Sinds een dag of twee”, zegt Henny:”Dit liedje heb ik geschreven in een klein huisje in de Bisschop Zwijsenstraat aan een krakkemikkig tafeltje met één vel papier en één potlood” en hij wijst in de richting waar hemelsbreed ooit dat huisje stond. Met zijn richtingsgevoel is na 32 jaar nog niets mis merk ik in mezelf op. Mijn gedachten gaan terug in de tijd, 29 jaar om precies te zijn.

Het zal zo’n beetje dezelfde tijd van het jaar zijn geweest denk ik, begin 1984. Later dat jaar zal ik eindexamen doen en ik heb nog geen idee wat daarna gaat volgen, ik ben meer van het korte termijn plannen zo blijkt ook uit mijn schoolresultaten. Nederland is in de ban van het Doe Maar virus, maar dat gaat op dat moment aan mij voorbij. De rit naar school is elke dag ruim tien kilometer op de fiets, vanuit een dorpje onder de rook van Tilburg via onder andere de Piusstraat naar Stappegoor. Op het punt waar de Piusstraat samenkomt met de Bisschop Zwijsenstraat werp ik sinds enige tijd dagelijks een blik richting het kleine huisje op de hoek van de Bisschop Zwijsenstraat en de Hoogtedwarsstraat. Volgens mijn schoolvriend Wim woont daar Henny Vrienten van Doe Maar. Of ik dat moet geloven weet ik niet. Het is maar een klein huisje en Henny is inmiddels hartstikke beroemd. Bovendien heeft Wim wel vaker van die geintjes waarmee hij mensen op het verkeerde been zet, dus ik sla er eigenlijk geen acht op, mede omdat Doe Maar niet echt mijn smaak is op dat moment. Bovendien heb ik Henny er nog nooit gezien en de gordijnen zijn er altijd dicht. Het zou me niet verbazen als zou blijken dat Wim zijn oma er woont en hij me weer eens voor de gek probeert te houden.

In een tussenuur van school rijden we naar Wim thuis, in de Tilburgse ‘bomenbuurt’. Eenmaal vanaf de Piusstraat de Zwijsenstraat ingereden zegt Wim:”Daar loopt íe! Henny Vrienten!”. Ik kijk en zie niemand. “Hij is net de hoek om”, zegt Wim. Ik vertel hem dat ik het een mooi verhaal vind en niet van plan was er in te trappen maar Wim weet te vertellen dat er briefje op het ruitje van de voordeur hangt waarop staat dat aanbellen om een handtekening niet gewaardeerd wordt. Omdat zijn oma geen reden heeft een dergelijk briefje op te hangen en hij mij zijn gelijk wil bewijzen weet hij me zo ver te krijgen de fiets te keren en het briefje op de voordeur te lezen. Inderdaad, Wim heeft gelijk, er hangt een briefje met een dergelijk verzoek. Zou het dan toch? Op mijn dagelijkse fietstochten van en naar school verlaag ik voortaan expres mijn tempo als ik in de buurt van het huisje kom, in de hoop een glimp van die beroemdheid op te vangen, Henny Vrienten.

Bij de meisjes in mijn klas zijn ze mateloos populair, alles wat je ziet is groen met roze. Het is Henny of Ernst, maar Henny spreekt in Tilburg net iets meer aan omdat hij er woont. Waarschijnlijk tastbaarder voor zijn vrouwelijke fans, “the boy next door”. Voor mij is die hele Doe Maar rage niet stoer genoeg, per slot ben ik al zeventien en mijn kledij bestaat onder andere uit een leren jas met daarover een spijkerjack zonder mouwen met een groot embleem van ‘Ritchie Blackmore’s Rainbow’. Dat is meer mijn ding, lekker stoer. En als wannabee rocker heb ik inmiddels een heuse brommer, een Zündapp. Maar toch ondanks mijn eigen muzikale voorkeur intrigeert dat huisje me wel, ik ken geen beroemdheden, heb er nog nooit een gezien en stel nou dat Henny Vrienten daar echt woont? Kan dat? Gewoon in zo’n klein huisje? Daar waar ik dagelijks van en naar school langs kom gereden?

Dankzij de brommer gaat het wat sneller naar school dan met de fiets en naar het huisje kijk ik nauwelijks meer om. Totdat eind februari 1984 bekend wordt dat Doe Maar er mee gaat stoppen. Wim gaat naar het afscheidsconcert van Doe maar in de Maaspoort in Den Bosch en vraagt of ik zin heb om mee te gaan. Ik moet er om lachen en zeg hem dat ik dit aan me voorbij laat gaan. Ik zie mezelf al staan als zeventienjarige, in mijn eigen ogen al bijna volwassen, tussen de gillende meisjes. Stel dat ik herkenbaar op een foto kom te staan die later gepubliceerd wordt, sla ik even een figuur bij mijn vrienden! Wim is de enige van het vriendenclubje die een kaart en geen gène heeft, de rest reageert net als ik. De datum van het afscheidsconcert nadert en er is inmiddels een middag- en een avondconcert. Door een ongelukkig voorval breekt Wim zijn been en moet hij het gips in. Hij maakt zich druk over zijn vervoer naar het afscheidsconcert en of hij dan al loopgips heeft. Hij weet me over te halen alsnog een kaart voor de middaguitvoering te kopen, zodat hij bij mij achterop naar Den Bosch kan. Het ritje van Tilburg naar Den Bosch en terug lokt me meer dan het afscheidsconcert van Doe Maar. Het kaartje kost maar vijftien gulden, dat was ook toen al geen geld.

Het is inmiddels zaterdag 14 april 1984 en ik rijd met Wim achterop naar Den Bosch, zijn rechter been in het gips als een soort zijstandaard uitstekend. De route heb ik van tevoren uitgestippeld en het is de rit waar ik het meeste zin in heb, Doe Maar neem ik maar op de koop toe. Eenmaal aangekomen komen we bij een bomvolle zaal waar de meeste bezoekers onder begeleiding zijn van hun ouders die al dan niet mee naar binnen gaan. Ik begin te snappen waarom Doe Maar er mee wil gaan stoppen, als dit je publiek is! Doodongelukkig sta ik daar in m’n stoere rocker outfit te wachten tot het gaat beginnen en hoop dat het licht uitgaat voordat ik straks op een foto kom die in de krant komt te staan of dat een bekende me ziet. Als het eindelijk zo ver is haal ik opgelucht adem, geen van mijn andere vrienden zal ooit te weten komen dat ik hier geweest ben. Doe Maar komt op en onder een hysterisch “Henny! Ernst! Henny! Ernst!” gegil van de vele meisjes om ons heen waarvan sommige meer dan vijf jaar jonger zijn dan wij, worden we naar voren geduwd. Alsof je met je rug naar de zee staat en er plots onverwacht een hoge golf tussen blijkt te zitten. Wat is dit? Gaat dat altijd zo? Of we foto’s willen maken van Henny en Ernst voor de meisjes om ons heen. We zijn wat langer dan de rest en ik heb nog nooit op één dag zo veel verschillende camera’s in mijn handen gehad. Overigens heb ik ook nog nooit zo veel verschillende meisjes in mijn handen gehad op één dag blijkt later als we de een na de ander die flauwvalt naar voren doorgeven aan de security. Wat een gekkenhuis! Oh als mijn vrienden dit eens zagen, gênant! Een flits vanuit de richting van het podium en een fotograaf van het ANP legt een fotogeniek meisje vast dat gezeten in de nek van iemand verliefd naar Henny kijkt, de handen ineengeslagen. Juist twee meter bij me vandaan. Het bewijsmateriaal is vastgelegd en ik hoop maar dat deze foto niet in de krant komt. Gaandeweg het concert betrap ik mezelf er op dat ik het stiekem best leuk begin te vinden. “Niet aan toegeven, gaat wel over”, houd ik mezelf voor. Na afloop op de brommer terug naar huis realiseer ik me dat ik voor het eerst in mijn leven een unieke gebeurtenis heb bijgewoond. Zo’n gebeurtenis waar je een prettig soort kippenvel van krijgt als je er aan terugdenkt.

Op maandag valt de krant thuis in de bus. Alles wat de voorpagina ademt is Doe Maar, met in het midden een heel grote foto. Een foto van een meisje dat bij iemand in de nek zit en met de handen ineengeslagen verliefd naar Henny Vrienten kijkt. En met ongeveer twee meter daar vandaan twee jongens die een stuk ouder zijn dan het overige publiek. Ik herken mezelf in de jongen die strak voor zich uit kijkt in de hoop op te gaan in de massa en niet herkend te worden. Toch bekruipt me een vreemd  gevoel van gemis. Doe Maar is niet meer en ik merk dat ik ze leuker ben gaan vinden dan ik aan mezelf toe wil geven. Het gebeuren heeft een diepe indruk op me gemaakt zo merk ik later, ook bij latere concerten van diverse artiesten uit binnen- en buitenland die ik de daaropvolgende jaren bezoek zal ik nooit meer de sfeer en dat gevoel ervaren als toen die zaterdag 14 april 1984 in de Maaspoort.

Mijn eindexamen nadert en afwisselend met fiets en bromfiets doorkruis ik de Piusstraat en minder ik weer vaart bij de Bisschop Zwijsenstraat. Met de fiets valt dat niet zo op, met de brommer wel dus dan doe ik meestal net alsof ik mijn benzinekraantje op reserve moet zetten. Uiteraard is de benzine altijd zogenaamd op ter hoogte van Henny’s huisje, in de hoop hem eens voorbij te zien lopen. Wat ik dan niet weet is dat hij al lang naar Amsterdam vertrokken is en Tilburg net als Doe Maar achter zich heeft gelaten.

Het slotakkoord van “32 jaar -  sinds een dag of twee” wordt ingezet en ik keer weer terug uit ‘memory-lane’. Het wordt een geweldige avond die ik voor geen goud had willen missen. Wrang dat Doe Maar pas nu het publiek heeft dat ze destijds graag gewild hadden bedenk ik me.

Eenmaal thuis laat het gebeuren me niet meer los. Sinds een aantal jaren woon ik louter toevallig nog geen halve kilometer van de plek waar ooit Henny’s huisje stond. Waar hij aan een krakkemikkig tafeltje een liedje schreef dat het begin inluidde van een roze groene gekte die maar een paar jaar zou duren en op het hoogtepunt zou stoppen. Op de plek waar het ooit stond, is nu een parkeerplaats met daarnaast een groot modern appartementengebouw met het nummer 107, hetzelfde huisnummer als Henny destijds had. Daar waar ooit de woonkamer moet zijn geweest, staan nu een boompje en een parkeerautomaat.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met het huisje, zoals ik het mij herinner, in gedachten struin ik het internet af op zoek naar een foto van hoe het toen was, op zoek naar een herinnering en de wens daarmee dat gevoel van 14 april 1984, al is het maar een klein beetje, te mogen herbeleven. Vele uren breng ik zo door, op zoek naar een foto die misschien niet eens bestaat. Er is sinds 1984 veel gesloopt in Tilburg en er is veel nieuwbouw neergezet. Wanneer ik door de stad loop en naar de gebouwen kijk, wisselen heden en verleden elkaar af met de gebouwen die ik zie. Vaak zijn de veranderingen geen verbeteringen voor oog en herinnering, omdat ze nog geen verleden hebben en dus ook geen nostalgische waarde, zoals dat ene kleine huisje dat lang geleden op de hoek stond van de Hoogtedwarsstraat en de Bisschop Zwijsenstraat in Tilburg, waar dat briefje op het ruitje van de voordeur hing.

Om geen kans onbenut te laten de foto van Henny’s huisje te pakken te krijgen, bezoek ik uiteindelijk het Regionaal Archief in Tilburg. Kort daarvoor had ik al telefonisch contact met een medewerkster van dat archief. Ik tref het, eenmaal aangekomen loop ik haar meteen tegen het lijf. Ze kent inmiddels mijn doel en ik merk dat ze net zo gedreven als ik kost wat kost de betreffende foto boven water wil krijgen. We nemen de zoekslagen door die ik al gemaakt heb, bekijken historische plattegronden en raadplegen sloopdossiers. “Tilburg is de enige gemeente in Nederland die sloopdossiers bijhoudt” weet ze me te vertellen en dat geeft me hoop. Mogelijk dat in zo’n dossier nog een verdwaalde foto zit. We zoeken gestaag verder, en dan ineens ... “Gevonden!” roept ze en laat me op haar beeldscherm meekijken waarop ik een reeds lang geleden gesloopt pandje herken. Ik kan mijn geluk niet op, het is de foto die ik zoek! Zo blij als een tiener op een concert van Doe Maar keer ik huiswaarts met een kopie van de foto waaraan ik de herinnering zo koester. Eenmaal thuis bekijk ik de foto nauwkeurig, links de verkeersborden van de Hoogtedwarsstraat aan de gevel, bijna voor de voordeur een bord met een parkeerverbod en eenmaal ingezoomd op de voordeur zie ik een briefje. Wat er op staat is niet meer te lezen, maar mogelijk is het hetzelfde briefje dat ik ruim 29 jaar geleden voor het laatst zag met het vriendelijke verzoek niet aan te bellen en om een handtekening te vragen.

Foto: regionaal Archief Tilburg

Later die dag ga ik met mijn hondje wandelen. Eerlijk gezegd met het vooropgezet doel om niet het gebruikelijke rondje te lopen, maar om het voor mij zo nostalgische plekje aan de Bisschop Zwijsenstraat te bezoeken. Eenmaal daar aangekomen stop ik even en probeer in gedachten de foto te positioneren op de plek waar ik nu sta. Voor de hond duurt het allemaal wat te lang en in gedachten verzonken merk ik op dat ze een fluïde ode brengt aan de plek waar ooit een krakkemikkig tafeltje stond, waar een nog jonge man met één papier en één potloodje iets creëerde dat Nederland voor een tijd roze met groen zou kleuren. Omdat het me bezwaart, probeer ik mijn trouwe viervoeter met zachte hand te bewegen een ander toilet te zoeken. En terwijl ik door loop denk ik “Alles gaat voorbij.”