De
kerk van Broekhoven I in de rug.
De
kerk, met aan weerszijden van de hoofddeur twee grote leeuwen.
Ieder
kind wat naar de kerk is gegaan heeft een poging gedaan er op te zitten.
Meestal
mocht dat niet van de ouders. Zo ging dat toen nog.
In
de kerk was een prachtig geschilderde koepel, God keek van bovenaf op je
neer, vergezeld van vele engelen.
Niet
talmen, de kerk uit en naar buiten!
Tegenover
de kerk aan je linkerhand het stoffenwinkeltje van Miet Loos.
Rechts
de friteszaak van Pietje, en een bakkertje, een klein mannetje dat met
zijn vrouw en kindjes boven de winkel woonden.
Daar
heb ik voor de eerste keer van mijn leven een tweeling gezien, piepklein
en samen in een ledikantje.
De
Voltstraat in, aan de linkerkant de toegangspoort van de Volt, daar
tegenover verschrikkelijk kleine huisjes waar grote gezinnen woonden.
Ik
herinner me een mooie vrouw met mooi rood lang haar, volgens mij kwam
daar ieder jaar een kindje bij!
Iets
verder woonde Bannie, een grote jongen die Down had. Wij plaagden hem
wel eens, en vonden het een uitdaging om hem hard rennend achter je aan
te krijgen, wij konden harder lopen!
Dan
een oversteek, de Oeverstraat, links de winkel van Boer de Brouwer, een
melkhandel, rechts weer een bakkerswinkel.
De
oude vrouw die vaak in de winkel hielp had mooie rode wangen en een
weelderige boezem.
Het
was er altijd warm en het rook er zo lekker!
Dan
het huis dat wat terugstond, van de hoofdmeester van de jongensschool.
Het
sigarenwinkeltje van Aarts, ze hadden zo’n uitsteeksel van de
gevelkachel buiten, je kon net even je blote knieën opwarmen, die waren
altijd zo koud,dan waren we bijna thuis.
Links
het mooie grote klooster van Ave Maria. De hoofdingang lag recht op het
Columbusplein gericht. Maar eerst liep je nog langs de bruidswinkel van
Annet van Esch.
Die
was een winkel begonnen naast het huis van haar moeder.
Het
plein naast je laten, en na de dubbele oversteek begon het
TRANSVAALPLEIN.
In
mijn jeugd een van de prachtigste pleinen, een mooie brede stoep erom
heen, een hekwerk van gaas, met jammer genoeg prikkeldraad erop!
Mooie
bomen, struiken en bloemen. Daar tussen gras met een bordje: Verboden
het gras te betreden. We hebben ons vaak verstopt tussen de struiken als
de wijkagent aan kwam fietsen. Het mocht ook van onze ouders niet, maar
er was een hekje wat wel eens opengelaten werd na het maaien…..
Op
dit plein ben ik geboren op nummer 10, en ben er opgegroeid de eerste 12
jaren van mijn leven. Het mooiste plein van Tilburg.
Het
plein zag er natuurlijk niet zo mooi uit in de oorlogsjaren.
Nu
moet ik natuurlijk putten uit de verhalen van toen. In het plein stond
tijdens de oorlog een papieropslagplaats.
Die
is ooit in de brand gegaan, mijn oudere broers moeten er wel erg veel
mee te maken gehad hebben!
Vragen
kan ik ze het niet meer.
Op
een plein gaan de nummers altijd anders dan in een straat. Ook al wonen
er tegenover je aan datzelfde plein ook mensen in huizen!
De
nummering loopt gewoon door, niets even of oneven!
Op
nr.1 gebouwd in 1935 woonde de Familie van Dooren.
Een
heel groot huis met een groot portiek.
De
bebouwing was er best gevarieerd aan onze kant, we hadden wel allemaal
portieken.
Maar
soms leek het of een lege plaats wat later opgevuld is door bijvoorbeeld
twee onder een kap, want die staan erbij. Tegen de volgende rij
aangebouwd.
Er
zijn ingemetselde eerste stenen om het bouwjaar niet te vergeten, met
namen van mensen die al niet meer in leven zijn.
Daarnaast
woonde Meneer en Mevrouw Reynen, ik weet nog dat hun dochter Rietje
geslaagd was als kapster. Het hele plein had feest, en Rietje startte
een eigen salon, later kwam haar man Sjef er ook bij. Vanaf toen werd er
boven gewoond door ouders en kinderen, en beneden gekapt.
Daarnaast
weer woonde mijn vriendinnetje Coby, haar vader werkte net als de mijne
bij de Volt. Wel op een andere afdeling.
Bij
hen op de plaats zag ik voor de eerste keer hoe een kip geslacht werd en
doorrende over de plaats, uiteraard zonder te kakelen. De vader maakte
zelfs van de kippenpoot een eng speeltje! Luguber.
Werkgever
waarvan ik me de naam kan herinneren zijn voornamelijk Volt, en
Schiedamse lederwaren. En iedereen kende iedereen. Met de ene familie
was de band intensiever en beter dan met de ander, maar zonder dat de
mensen elkaar overliepen waren ze toch veelal op de hoogte van elkaars
reilen en zeilen.
Weer
iets verder de Familie Wezel, de vader had ooit een erg ongeluk gehad en
zijn vrouw was in een nacht helemaal grijs geworden!
Dat
maakt grote indruk op mij als kind dat daar uiteraard totaal niet van
snapt! Het was waarschijnlijk de toon van het verhaal wat ook zo’n
diepe indruk maakte.
En
op nummer 8 woonde een klein pittig vrouwtje, Vrouwke Broers.
In
mijn herinnering heeft ze nooit een man gehad, ze was vroeg weduwe.
Haar
dochter ging bij haar boven wonen toen ze ging trouwen, en kreeg daar
haar eerste kind.
Ook
toen was er woningnood.
Daarnaast
de Familie van Eck, hun astmatisch zoontje, was mijn eerste jeugdliefde
op kleuterleeftijd.
Ze
kwamen uit Utrecht en waren niet katholiek zoals wij waren.
Zij
zongen op zondag bij het orgel waar de vader muziek op speelde, er werd
dan gezongen, heel fijn vond ik het daar. Ook de oma woonde bij hen in.
Een oudere dikke en vriendelijke vrouw die bijna blind was en constant
sokken zat te breien, sokken met gaten, want als je blind bent laat je
wel eens een steek vallen!
Het
was een gezin met grote zonen, en dan wat van dat jongere spul, een
beetje net als bij ons, maar toch anders.
Tot
nu toe waren er huizen met een "eigen" poort, maar ook met een
lange poort tussen de huizen voor twee, maar ook waar de poortjes van
vier huizen op uit kwamen.
Wij
woonden tussen een eigen poort, van van Eck, en tegen het volgende
woonhuis aan.
Dat
hield in dat de keuken en het toilet van de buren tegen die van ons aan
lagen.
Natuurlijk
waren wij met veel kinderen, maar ik kan me niets herinneren van
burengerucht. Aan de andere kant- de familie Nabbe, daar hadden ze grote
jongens en maar één meisje. Mevrouw Nabbe heeft me enkele uren na mijn
geboorte naar het Elisabeth Ziekenhuis gebracht omdat mijn moeder daar
na de bevalling opgenomen was.
Thuis
geboren, en dan nog je eerste dagen door de nonnen verzorgd worden!
Volgens
mij heeft het weinig of geen invloed gehad.
Wij
deelden dus met vier buren de poort, in de poort aan de tuinkant van
Nabbe zat een flinke spleet in de betonnen schutting. Én ze hadden er
een grote hond, ik was als de dood voor het dier. Maar die spleet was
ideaal om mijn boterham die ik mee terug bracht door de spleet te
mikken!
Kraaide
geen haan naar!
Wij
hadden achter het huis een kippenhok, en een volière, ook een hond, en
een grote perenboom tegenover "het schop". Tussen de schutting
en muur van de bijkeuken zat een dikke metalen kloplat/ buis voor de
matten.
Dan
kwam je de achterdeur binnen naast de bijkeuken, het toilet was in het
halletje. Ik weet nog dat daar spoeling in kwam! In de bijkeuken het
gietijzeren ligbad waar je met drie of vier kinderen in kon, dat werd
later vervangen door een douchebak met een heuse douche.
Moeder
kookte daar de was op een hele grote gaspit. En dan ging alles in een
grote wadmachine met zo’n vleugel/vin onderin, en een wringer waar je
met je vingers tussen kon komen.
Niet
voor kinderhandjes dus!
Ook
de overgang naar aardgas is niet onopgemerkt aan me voorbij gegaan.
Het
hoorde helemaal bij die tijd, net als de "dames" die in het
weekend de huur op kwamen halen. Alleen, een echt weekend was er toen
ook nog niet, we moesten op de zaterdagmorgen nog naar school, en ook op
de Volt werd gewerkt.
Weer
wat verder lopen, daar was de fietsenwinkel van van Brunschot.
Ook
daar woonden opa en oma met het gezin van de zoon boven de winkel.
Als
kind moesten wij vaak lachen omdat de rijwielhandelaar een baby-broek
droek!
Dat
vonden wij! Gekke meiden!
Een
spijkerstoffen werkbroek met galgen!
Ook
daar hadden ze een hond, een grote, ze heette Patty. Ooit zag ik dat ze
eten kreeg, brood met worst, sausice, jaren later noemde ik het nog
Patty worst!
Daarnaast
de familie Boonman, ook al kinderrijk.
En
dan de familie Palm.
Meneer
Palm was ieder jaar Sinterklaas op de Volt, maar dat wisten wij dus
niet!
Dat
waren grandioos mooie vieringen met tafels vol met cadeau’s, dat
vergeet ik nooit meer.
Per
leeftijdscategorie mocht er gekozen worden van een bepaalde tafel, maar
uiteraard moest je eerst bij de Sint komen.
En
die wist ook altijd van alles van ons te vertellen… hoe kon hij het
weten?
Ome
Piet Palm, wat moet die man genoten hebben van de uitdrukking op onze
snoetjes!
Op
de hoek woonde Meneer Vermeulen, hij was iets belangrijks bij de Volt,
dat wist je gewoon. Personeelschef. Zijn dochters speelde tennis op het
trottoir rond het plein, wij waren aan het hinkelen, elastieken,
rolschaatsen of met de diabolo aan de gang.
Dan
moest je weer oversteken en daar woonde op de hoek de Familie v.d. Burgt,
hun zoon was vliegenier.
Dat
sprak nog eens tot de verbeelding, als er een vliegtuig boven ons hoofd
draaide of cirkelde werd er al snel bijgezegd: dat is vast de zoon van
v.d. Burgt!
En
daar was dan iets verder de drogist.
Er
stond een weegschaal in de hoek van de toonbank, en je kreeg er soms een
dropje.
Het
rook er ook anders, en ze hadden heel veel dingen waar je niet van
begreep waar het allemaal voor was bedoeld.
Dan
schuin naar links ging het plein verder. Een gevaarlijke oversteek, dus
dat mocht niet zomaar. Het was ook niet nodig, we hadden genoeg ruimte
aan onze eigen kant.
Die
enkele auto die er was stond niet in de weg!
Veel
mensen en kinderen kenden we daarom ook niet aan die kant van het plein.
Er
zat een slijterij, waar je wel eens met vader naar binnen mocht. En een
sigarettenwinkeltje, en een beetje daar tussen woonde een mevrouw die
briefjes verkocht in de voorkamer.
Later
werd me duidelijk, het waren staatsloten verkocht door Mevr. Miet
Puyenbroek, ik was een beetje bang voor haar. Ze maakte toen al indruk.
Op
de hoek was een snoepwinkeltje, de voordeur was net om de hoek heen, dus
het heette daar waarschijnlijk net geen Transvaalplein meer.
Het
was een uitzondering, maar we mochten er wel eens snoep kopen voor een
stuiver.
Dan
weer zo’n gevaarlijke oversteek, schuin de andere kant op.
Daar
zat op de hoek Slager Voets, een man met een enorme mooie snor met
gedraaide punten. Hij was altijd erg vriendelijk met van die mooie
blauwe twinkeloogjes.
Hij
won in die tijd prijzen met zijn rollades en worsten. Ook daar waren
kinderen, jongens en één meisje, ze had vlechten met de mooiste
strikken erin, de mooiste van het hele plein.
De
jongens zongen in het kinderkoor, een van de mooiste jongenssopraan die
ik ooit gehoord heb, je kreeg er kippenvel van.
Ook
had de slager een hond, een groot soort teckel, donkerbruin: Jeroentje.
Waar
dat –tje- op sloeg, onbegrijpelijk, het was gewoon een grote teckel.
Die
maakte de hele buurt onveilig, waar maar een loops hondje was lag
Jeroentje Voets dagen voor de deur geduldig te wachten.
En
toen Jeroen zo oud was dat het lopen niet meer snel ging en hij wilde
met alle geweld naar de overkant was er niets aan de hand.
Iedereen
hield gewoon rekening met de hond, zelfs de vrachtwagen van de Volt
stond stil en reed pas verder als Jeroen zijn bestemming had bereikt!
Jeroen
is erg oud geworden…
Dan
hield na een rijtje van diezelfde huizen de vaste lijn op. Er stonden
enkele erg kleine onooglijke huisjes die erg armoedig aandeden, wel
hadden ze een hele grote hof achter het huis, lang en smal.
We
hebben er volgens mij eens eieren gekocht, van deze bewoners kan ik me
totaal niets herinneren.
Daarna
was het plein weer aan het overgaan in het Ave Maria klooster. De
keukens en de varkenskotten stonden aan die kant van het plein, achter
de grote zijpoort.
Bij
de deur van de keuken kochten we bij de "jam pater" geregeld
een groot blik jam. Daarmee vulde moeder dan weer de potjes thuis. Als
de varkens opgehaald werden hoorde ik ze vaak schreeuwen als ze de
vrachtauto in gingen, een tijdje sliep ik aan de voorkant van het huis.
Met
naast mij in hetzelfde bed het kleinste broertje, lekker warm in de
winter.
Want
verwend waren we niet als je dat met nu vergelijkt.
Op
de zolder, zonder isolatie, het woord zelfs bestond nog niet eens! Daar
sliepen zusjes, er stonden weckpotten met heerlijke inhoud, er werd was
op gehangen, er hing een schommel, en er stond een afgedankte wieg,
kinderwagen en box.
In
de winter kregen we voetenzakken mee naar bed. Gemaakt van oude wollen
dekens die eerst opgewarmd waren bij de kachel. De ijsklompen die aan je
benen hingen, ze noemden dat voeten- waren nog niet op temperatuur als
de zak alweer afgekoeld was.
De
kleinste of de ziekste kregen een jeneverkruik mee, gevuld met heet
water…levensgevaarlijk!
En
ook de elektriciteitsmeter met munten herinner ik me. Die moesten op
tijd bijgevuld worden.
We
waren met velen, en het woord "vervelen" kenden we ook niet.
In
de zomervakantie, ik denk rond de kermisdagen was er voor de
melkbezorgers ook iets van vrije dagen. Er stond dan op de hoek van het
plein een vreemde melkboer met zijn waar.
We
werden er door moeder op uitgestuurd om melk te halen, ook voor de
vrouwen net als Vrouwke Broers die wat moeilijk liep. Meestal geen
"losse melk", anders moest je ook nog de pan meenemen!
Soms
hadden we er lol om, vaak liepen we te balen- ook dat woord was er niet!
Het
rare was als je van zo’n melkboer de groeten moest doen aan je moeder,
en die beweerde hem niet te kennen. En dat dan het gelach niet van de
lucht was als hij de volgende dag de groet herhaalde!
Je
stond compleet voor joker, maar snappen deed je het niet!
Ook
kwam ieder week de meneer van De Gruyter met een boekje.
Hij
schreef bij moeder aan de keukentafel op wat ze nodig had en kwam dat de
week daarop bezorgen.
Net
als de bakker, de schillenboer, en de man met kneukels een normaal
verschijnsel waren.
Ze
waren er iedere week.
Wat
een hoop "vreemde" mannen kwamen er toen eigenlijk over de
vloer bij de huisvrouwen van toen!
En
dan kan iedereen beweren dat het vroeger echt niet beter was dan nu,
maar toch heb ik nooit meer de goede sfeer meegemaakt die in die tijd
gewoon was, in mijn jeugdjaren wonend aan het Transvaalplein 1952-1964.
|