De
donkere plukjes onder zijn neus doen vermoeden dat de witte baard ooit
zwart is geweest. Hij kijkt niet en toch ziet hij iets wat ik niet zie.
Een wollen mutsje bedekt zijn voorhoofd en oren. Het is moeilijk zijn
leeftijd te schatten. Mijn gedachten verdwalen.
"Ik
heb er acht vrij", zegt het mannetje. Hij spuugt een fluim op het
trottoir. Ik ben stomverbaasd, want kamers zijn schaars. "Iedereen
is pleite. Alleen Henk zit er nog, maar die laat zich niet zien. Hij is
nog drie maanden huur schuldig." Flats, weer een fluim.
Ik
begrijp er niets van: "En die anderen?"
Het
mannetje kijkt op zijn horloge. "Wil je ze nog zien of niet?"
Ik
bekijk de kamers, die aan een lange, donkere gang liggen. Tijdens de
rondleiding schopt het mannetje tegen een afgesloten deur: "Hier
zit die profiteur."
Ik
neem een kamer van twee bij vier en schilder hem in mijn
lievelingskleuren: zwart en grijs. Er kan niet meer in dan een
opklapbed, een tafel en twee stoelen. Gek genoeg voel ik me snel op mijn
gemak in dat lege huis. Overdag hang ik uit het raam en kijk naar het
voorbijrazende verkeer. 's Avonds blow ik net zoveel tot mijn kamer tien
bij twaalf lijkt en 's nachts droom ik van mooie meiden. Want ook die
zijn schaars. Terwijl ze bij Hennie Vrienten, vijf huizen verder, de
deur plat lopen.
Enkele
weken later. Ik word 's middags wakker van hevig gestommel. Ik kleed me
snel aan en sluip de gang op. In de afgesloten kamer is een jongen
spullen aan het inpakken. "Henk?"
Hij
glimlacht. "Dat heeft die oplichter je zeker verteld."
Ik
help hem alles in zijn Eend te laden. Ondertussen kom ik te weten dat de
anderen in een commune zitten en dat hij ze achterna gaat. Na een uurtje
sjouwen en stouwen rijdt de Eend waggelend de straat uit.
Twee
dagen later staat er een blondine aan mijn bed. Ze ploft op mijn kussen
en ik kan nog net op tijd mijn hoofd wegtrekken. Zonder het te vragen
pakt ze mijn shagbuil. Terwijl de rook uit haar neus dwarrelt en ze het
gruis van haar onderlip plukt, kijkt ze mijn kamer rond. "Waarom
woon je in een doodskist?" Ik zeg niets want ik droom. Ze pakt mijn
schaar en knipt haar teennagels. Het oranje jurkje zit strak om haar
borsten en billen. Ik kijk naar de foto die ze aan een ketting tussen
haar borsten draagt. Het is een man met een baard, een mutsje en
glanzende kraaloogjes.
"Je
vriend?"
Ze
lacht met haar hoofd in haar nek en vraagt om een boterham. Even later
ijsbeert ze met mijn laatste fles wijn aan haar mond door de kamer. Ze
heeft via via gehoord dat Henk op komst was en daarom is ze de commune
uitgevlucht. "Ik wil hem niet zien. Hij is alleen met zijn eigen
ego bezig."
Net
als ik wil vragen hoe ze heet, is ze foetsie, zoals een fee zichzelf
wegtovert met sterretjes.
Ik
kijk weer naar die foto, op het omslag van het boek. De baard, het
mutsje, het gezicht van die ketting. De verlichte geest die ziet wat ik
nooit zal zien. Nu heeft hij zijn ogen dicht. Ik ook, en mijn gedachten
verdwalen, naar de plek waar ik hem voor het eerst zag.