Als
iets in mijn stad een grootstedelijke allure heeft, dan is dat het
pissteegje tegenover het deel van het uitgaanscentrum dat meestal de
Korte Heuvel wordt genoemd. Wanneer je vanuit het donkere, smalle
steegje komt aanwandelen, heb je echt het idee alsof je midden in het
oude centrum van een stad valt. Als je de juiste avond uitkiest, is de
stad overladen met mensen, en heb je tenminste uitzicht als je je op weg
naar de cafés langs een partij fietswrakken probeert te wurmen. Het
lijkt echt of mensen de controle over hun fiets bij het zien van de
eerste cafégevel volledig kwijtraken, want regelmatig lijken de laatste
meters meer op het hindernisparcours van een commandotraining dan op een
voetgangerstraject. En niet alleen de controle over een fiets. Want in
die laatste meters komt een belangrijk ander aspect van deze uithoek al
snel naar boven: de ontlastingsfunctie, die dit steegje zo moedig op
zich heeft genomen.
Waarom
nu precies dit Stukje Tilburg? Omdat het door niemand geclaimd wordt,
door geen cafébaas opgeëist wordt, omdat er simpelweg niets moet. Als
ik eenmaal de hoek om ben en op de Korte Heuvel sta, blijft er van de
hele gezelligheid van de stad voor mij weinig over tot ik weer ergens
binnen ben. Als je links af zou slaan, sta je zelfs op een enorm leeg
plein met hoogstens een paar terrasjes. Natuurlijk is er de
futuristische exit van de fietsenkelder, en allerlei interessante
vangrailconstructies, en een paar decoratieve halfwassen bomen. Toch is
het plein leeg. Het zou niemand wat kunnen schelen, als er niet zo
gemakkelijk wat aan te doen was. Achttien (of twintig) tactisch
opgestelde plantenbakken met een of andere inheemse palmsoort en een
paar sobere maar solide uitgevoerde houten of metalen bankjes zouden
serieus sfeerverhogend kunnen werken. En natuurlijk, tijdens de kermis
of soortgelijke evenementen mogen die plantenbakken wel even weggezet
worden om wat van het in de fietsenkelder geďnvesteerde geld terug te
verdienen. Maar die andere 348 dagen per jaar is het mogelijk om van het
plein een ontmoetingsplaats te maken, waar mensen afspreken voordat de
caféverzuiling optreedt. Misschien dat er zelfs wel een uitgaanscultuur
ontstaat.
Hoewel
de huidige situatie logistiek vrij optimaal is, zou een plein waar je je
door de mensen (en tactisch opgestelde plantenbakken) heen moet wringen
ook wel wat hebben. Het plein mist momenteel een dergelijke
bufferfunctie, en heeft nu zelfs iets van een sperzone, niemand blijft
langer dan noodzakelijk in het niemandsland. Bij het verlaten van het
Pieter Vreedeplein, Piusplein of een van de snackpaleizen, of desnoods
de onsympathieke fietsenkelder, zoekt iedereen een veilig heenkomen in
een café uit zijn of haar zuil. Ooit wel eens iemand op dit nog net
niet mistroostige plein met een serenade onwillekeurige passanten de
liefde zien betuigen? Natuurlijk niet, dan val je de klanten van een
bepaald café lastig. Ooit wel eens vijftig man met lege
bronwaterflessen zien drummen of zomaar spontaan straattheater
meegemaakt? Hoogst onwaarschijnlijk.
Daarom
heeft mijn stad een arena nodig, een groen hart, dat slaat en klopt en
brandt en pulseert en leeft. Voorlopig bruist het leven van mijn stad,
mijn grootstad, nog iedere dag bescheiden in een pissteegje, en het
glanst verleidelijk voordat het wegsijpelt tussen de stenen.
|