Precies waar de geasfalteerde wegen van
mijn geboortedorp Udenhout overgingen in een zandweg, begon de grote
stad Tilburg. Waar wij woonden heette het de Kuil en waar wij heen
gingen was de Heikant. De weg daartussen werd 'Kristok' genoemd en stond
heel deftig te boek als Quirijnstokstraat, vlak bij den Haozennist en
niet wijd van de Rojbraoken, dan witte gij het wel.
Doel van onze tocht, per fiets een
minuut of tien, was de kapel van Peerke Donders (1809- 1887), een
favoriete heilige uit onze jeugd in de jaren dertig, bewerker van heel
wat zorgvuldig geregistreerde miraculeuze genezingen en patroon van een
bescheiden bedevaartsoord.
Het was niet louter de eigen vroomheid
die ons naar de Heikant dreef, maar de voor de hand liggende keuze in
een dilemma of eigenlijk trilemma dat ons op zondagen wel eens werd
voorgelegd: twee missen bijwonen of één mis en het lof of één mis en
Peerke Donders. De keuze was niet al te moeilijk, want bij Peerke hoorde
geen eindeloos rozenhoedje en wel het snoepwinkeltje van Toontje de
Bruin.
Wij gingen dan de eenvoudige kapel
binnen en knielden eerbiedig, ofschoon Jezus daar niet woonde. Er hing
een indrukwekkende maar niet al te frisse geur van heiligheid. Een niet
nauwkeurig voorgeschreven tijd lang keken wij naar het portret van de
magere Zalige, toen nog Eerbiedwaardige Dienaar Gods, die een kruis in
de hand hield en de ogen ten hemel sloeg. Wij kenden zijn geschiedenis,
arme afkomst, priesterroeping, knecht op het seminarie, ijzeren
wilskracht, pater geworden en missionaris onder de melaatsen in
Suriname, een lichtend voorbeeld voor elke roomse jongen uit die tijd.
Als het niet te druk was, gingen wij
stiekem de briefjes lezen, vóór in de kapel op een soort van
communiebank, waarop de vrome pelgrims hun wensen hadden neergeschreven.
Ze begonnen vrijwel allemaal met 'maak dat' en brachten veel verborgen
leed aan het licht. Een enkele wens gaf aanleiding tot onderdrukte
hilariteit, bijvoorbeeld: "Heilig Peerke, maak dat mijn nieuwe
schoenen goed passen."
Lachen deden wij pas buiten, want wij
waren goed opgevoed. Na een blik in het ook al duf geurende huisje, een
reconstructie van Peerkes armoedige geboortehuis, met lemen vloer,
bedstee en weefgetouw, pompten wij water uit het heilig putje, het
befaamde Peerke Donders-water, een probaat middel tegen, als ik mij niet
vergis, oogkwalen. Pas dan mochten we in het winkeltje voor ongeveer het
bedrag dat we anders in de schaal hadden moeten gooien, en dus budgetair
neutraal, sèpkes of zoethout gaan kopen.
Al minstens een halve eeuw ben ik niet
in die buurt geweest en ik heb er ook geen heimwee naar. Toch kan ik nog
altijd niet aan Tilburg denken, met terugwerkende kracht mijn
geboortestad geworden, zonder meteen ook aan Peerke Donders, zijn kapel,
zijn ingetogen gezicht en zijn sèpkes te denken.
|