Er zijn echte pleinen en onechte pleinen.
Het N.S.-plein is een onecht plein. Het Besterdplein is bijna een echt
plein. Het Paduaplein is een echt plein, met aan drie kanten gesloten
rijen huizen en aan één kant het statige nonnenklooster. Er is
nauwelijks verkeer, het blokhoofd woont bij ons op de hoek en de
pleinbewoners weten alles van elkaar. Het Paduaplein is een veilige
plek, in een grote gevaarlijke wereld.
In de winter hebben wij volop sneeuw,
in de lente versgemaaid gras, in de zomer verkoeling onder de bomen en
in de herfst bergen bladeren om in te duiken. Aan de ene kant is het
trapveldje. Wij zijn daar op woensdagmiddag het onoverwinnelijke Ajax.
De andere helft is poepveldje, met dikke bomen en vette drollen. In het
midden staat het badhuis met daaromheen het dichte struikgewas. Daar
spelen we gezinnetje, cowboytje en af en toe doktertje.
Onze voordeur ligt precies tegenover
die van het badhuis. Daartussen tien meter stoep en straat. Die tien
meter zijn de langste tien meter die ik ooit in mijn leven heb afgelegd.
Elke vrijdagavond. Dan is het om zes uur badhuistijd, want thuis hebben
we geen warm water.
In het badhuis kun je douchen voor een
kwartje en in het ligbad voor een gulden. Daar ga ik in en word door
moeder helemaal schoongeschuurd. Soms hoor je het klappen van een
trekker. Het is het werk van een donkere man die alleen maar
"goelden" kan zeggen. Door het gootje stroomt zwart water en
wit schuim. Uit de douches stijgt stoom op en er klinkt gelal en
gefluit. Het is weekend en iedereen is blij. Ik niet. Want ik weet dat
mijn vriendjes door het wasemgat naar binnen staan te gluren? Maar dat
is nog niet het ergste.
Dat komt nog. De terugweg. Die tien
meter. Met mijn haren nat in de scheiding, een streepjespyjama en
kamelenharen pantoffels. Mijn vriendjes staan buiten te wachten en
janken tranen van de pret. Ik wil lopen maar kom niet vooruit. Tien
oneindige meters. Zonder om te kijken weet ik dat ze daar staan, bij de
boom. Rooie Carlo, Anita met haar scheve tanden, stiekeme Peter en Henk
de hinkepoot. Een woord als watje bestaat nog niet maar wat ze wel
roepen is niet mis. Mamma's kindje! Bedzeikerd! Zebra! Ik hoop dat mijn
moeder hen niet hoort. Het is nog maar twee meter.
Als ik eindelijk binnen ben durf ik
weer te ademen. Ik ren naar boven, laat Carlo's lieveheersbeestjes
ontsnappen en verscheur Peters voetbalplaatjes. Daarna kijk ik naar Eén
van de Acht en denk alleen nog maar aan de doos met het vraagteken. Pas
om half elf lig ik onder de deken en snuif mijn eigen frisse dennengeur.
De week daarna is alles vergeten. Tot
het weer vrijdag is ben ik Floris met Henks houten schild, Batman op
Carlo's vouwfiets, Sjakie Swart in ons Ajax. We loeren door het wasemgat
als dikke Thea zich wast en maken als doktertje een drankje om niet
ouder te worden. Iets is er daarbij telkens misgegaan. Het Paduaplein is
nu anders, maar nog altijd een echt plein. Het badhuis ging jaren
geleden tegen de grond. Wij woonden toen al lang op een flat in de
Stokhasselt. Het was er onveilig en ik had geen vriendjes. Maar gelukkig
hadden we wel warm water.
|