Mijn handen heb ik om de zitting van de
houten bank geklemd. Ik heb een droge mond en mijn hart klopt in mijn
hoofd. Ik druk mijn wang tegen de koude tegeltjesmuur. Ik moet al weer
naar de wc. De andere jongens zitten te kletsen en sommigen klieren met
het water uit de fontein. Ze lachen en schreeuwen. Ik vind het best. Dan
hoor je tenminste dat gefluit niet.
Marcel Aarts komt terug. Er loopt een
straaltje bloed over zijn kin. Even is het stil en iedereen kijkt naar
hem. Marcel haalt zijn schouders op. "Makkie", zegt ie, en
veegt met een tissue zijn mond af. De juffrouw roept Eddy Groels en
Mario Haans. Marcel gaat tegenover me zitten en pinkt een traan weg.
Heette ik maar Aarts, denk ik, dan was het nu voorbij.
John Bartels komt terug en Paul Dijkers
gaat. Nog negen letters. Dan ga ik naar binnen en hoor het fluiten. Ik
loop achter de juffrouw aan en voel alles behalve mijn benen. Links en
rechts zijn de hokjes waar het allemaal gebeurt. Ik kom bij mijn hokje
en hij knikt dat ik in de stoel moet gaan zitten. "Laat maar eens
kijken", zegt hij. Ik open mijn mond en voel het koude staal van
haakje en spiegeltje. Buiten regent het. Er wordt wat in een bak
gerommeld, er wordt iets op elkaar geklikt en het fluiten begint. Verder
durf ik niet te denken.
Het is november. Ik zit in de vierde en
dit is de zevende keer dat we met de bus van de Touringcentrale naar de
schooltandarts in de Hendrik van Tulderstraat gebracht worden. Naast me
zit Henk van Spaendonk.
"Wist je dat het nog leerlingen
zijn?", vraagt ie.
"Wie?" mompel ik.
"Die tandartsen, die moeten het
hier nog leren."
Ik kokhals. Een tijdje later komen
André Kerstens en Henry van Laarhoven terug. Nog twee letters, alleen
Albert Meurs en Frits de Natris nog en dan ik. Ik kan het rijtje dromen.
De juffrouw roept mijn naam. Ze heeft
een hekel aan kinderen, dat zie je zo. Het gaat allemaal erg snel. Die
deur, dat gangpad, die stoel. "Laat maar eens kijken." Ik pers
mijn lippen op elkaar. "Open die mond!" Ik schud mijn hoofd.
"Wil je een kerkhof?" Ik haal mijn schouders op, spring uit de
stoel en ren naar de wachthal. Het is stil en iedereen kijkt me vol
verbazing aan. Ik druk mijn zakdoek tegen mijn mond. "Makkie",
zeg ik.
We krijgen een brief waarin staat dat
ik één herkansing krijg. Mijn moeder spreekt me toe en laat haar
kunstgebit zien. Een week later zit ik weer in die stoel. Er wordt in
een bak gerommeld. Er wordt iets op elkaar geklikt. Zes paar handen
houden mijn nek, benen, en armen vast. Het fluiten begint.
Ik open mijn mond voor een sorbet met
slagroom bij de Hema. Mijn moeder is lief, want ik heb overal
bloeduitstortingen. Ze belooft dat ik een echte tandarts krijg.
In november en april verscheen de bus
bij het schoolplein. Na het speelkwartier kwam een juffrouw in de klas
en riep op alfabet de namen af. Nooit werd ik een keer overgeslagen.
Ferry Kanters wel, want die had een echte tandarts. In kon het hele
rijtje dromen. Marcel Aarts als eerste, ik ergens in het midden en
Patrick Zwiers als laatste. Vijfendertig namen. Nu nog kan ik het hele
rijtje zo opdreunen. Dankzij de juffrouw van de schooltandarts.
|