Binnen
enkele dagen moest ik omschakelen van mijn activiteiten in militaire
dienst naar het volledig beheren en leiden van een klas met zo'n
veertig jongetjes van een jaar of 10.
Frater Wilfried en
ik |
Dat viel
niet mee. Ik was als sergeant van de week gewend geraakt om ruwe
taal te gebruiken als ik b.v. een corveeploeg van chauffeurs aan het
werk moest zien te krijgen om de kantine in gereedheid te brengen
voor de wekelijkse filmavond. Ik betrapte me erop dat ik de eerste
dagen in burger de neiging had om op dezelfde manier te reageren op
ordeverstoringen in de klas. Ik moest ook de neiging onderdrukken
fysiek geweld te gebruiken: de jongetjes waren - eufemistisch
uitgedrukt - nogal levendig van aard en ze waren na de vaste hand
van mijn voorganger duidelijk van plan mij eens goed uit te
proberen. Gelukkig kon ik terugvallen op een vrij strak stramien dat
in principe op alle fraterscholen in gebruik was. Alle belangrijke
verandermomenten op een schooldag werden met een luid signaal
aangegeven. Frater Wilfried liep daarvoor met een klingelende
schoolbel de gang in en liet de klepel flink hard tegen de wand van
de klok komen. De leerlingen moesten in de rij gaan staan bij het
binnenkomen in het schoolgebouw en als ik ‘rij’ zeg, bedoel ik
ook een ‘rij’. Afwijkingen werden niet toegestaan. En natuurlijk
mochten de jongetjes niet meer praten als ze eenmaal in het gebouw
waren. In de klas
moesten de jongens met de armen over elkaar zitten en luisteren.
Natuurlijk ontdek je
|
gauw genoeg dat zo’n gedrag van 9-jarigen
niet al te lang geëist kan worden en dus mochten ze heel veel doen:
schrijven, tekenen, zingen, sommen maken. Dus was de
werkelijke gang van zaken niet zo machinaal gedisciplineerd als je
zou verwachten. De fraters en lekenonderwijzers hanteerden de regels
met een zekere mildheid. Voor mij was de school een voorbeeld van
gedisciplineerdheid vermengd met een dosis ongedwongenheid. Het
klimaat was voor alle partijen gunstig.
Klas 4:
rekenen, taal, gymnastiek, zingen, godsdienst, aardrijkskunde, al
die vakken moesten volgens een vast lesrooster aan de orde komen. Ik
had mijn handen vol aan het voorbereiden van de lessen, het
uitleggen, het vertellen, het orde houden, het corrigeren.
Frater
Wilfried gaf me vaak goede tips en ook de andere collega’s waren
heel behulpzaam. Ik herinner me nog Chris van Beek. Deze collega
maakte zelf foto’s, ook de klassenfoto’s van de school. En er
was Frans Broers, een opgewekte kerel die later gymleraar is
geworden. Ook Piet Wierx was aan school verbonden. Hij is later
verder gegaan in het LOM-onderwijs als ik me niet vergis. Verder
waren er fraters met kloosternamen die ik vergeten ben.
Mijn klas in de
Trouwlaan in juli 1957
|
Op een goede
dag verscheen er een frater op school die met veel respect werd
aangekondigd als Frater Theoduul. Hij was stevig van postuur, niet
al te lang en hij had een opvallend kapsel, namelijk het kapsel dat
bij de Amerikaanse mariniers crewcut wordt genoemd en waarvoor
Tilburgse jongetjes de naam tandenborstelkapsel hadden bedacht. Hij
bleek in de congregatie van de fraters
|
de rol te vervullen van
interne onderwijsinspecteur. Bij alle beginnende onderwijzers op
fraterscholen ging hij een ochtend de lessen bijwonen waarna hij een
grondige evaluatie gaf van wat hij had gezien en gehoord. Bij mij
heeft hij een heel schrift nodig gehad voor notities die hij
opschreef tijdens zijn verblijf in mijn lokaal. Hij zat trouwens ook
op mijn plaats achter de lessenaar. Hij bleek enorm goed te kunnen
observeren. Zijn schrift heb ik bewaard. Zijn bevindingen waren heel
belangrijk voor mijn verdere aanpak.
Zo ontdekte
hij dat ik "uitstelgedrag" vertoonde bij het wisselen van
vak, waardoor ik in tijdnood kwam en waardoor ook gejaagdheid
ontstond bij het vervolg van de lessen. Ook enkele andere zwakke
punten ontdekte hij, maar verder was hij heel positief over
allerlei dingen die ik naar zijn mening goed voor elkaar had: de
correctie van de taal- en rekenschriften was tot de laatste
bladzijden bij, de aankleding van het leslokaal was keurig en de
planten waren goed verzorgd. Zijn eindoordeel was heel positief en
het gevolg was dat ik per 1 sept 1957 een vaste aanstelling kreeg
aan de Don Boscoschool aan de Spoordijk in de Sacramentsparochie in
Tilburg. Na 7 maanden moest ik dus afscheid nemen van mijn eerste
school en van mijn eerste eigen schoolklas. Net als Theo Thijssen
kan ik zeggen dat het "een gelukkige schoolklas" was en ik
voelde me een gelukkige schoolmeester.
Don
Boscoschool in de Sacramentsparochie 1957 - 1960
De Don
Boscoschool was zo’n beetje het paradepaardje van de fraters,
vooral ook omdat er bijzonder veel schoolverlaters naar hbs en
lyceum gingen. Natuurlijk was het een school waar alleen jongens op
zaten. "Gemengd " onderwijs paste niet in de ideeën over
katholiek onderwijs in die tijd. Het hoofd was Frater Petrus van de
Westen, een zeer goed organisator en een stimulerend iemand.
Ook met de
collega’s kon ik het goed vinden. Het waren de fraters Leonardo,
Florianus, Xaverius, Wendelinus en de heren Frans van de Nouweland,
Ruud Dankers, Wim Appels en Piet van den Hout. Frater Wendelinus had
als hobby fotografie. Hij beheerste het hele proces vanaf het
indrukken van de cameraknop tot het drogen en glanzen van de
ontwikkelde en afgedrukte foto’s.
Klas 2 Don
Boscoschool (1958)
|
In het
schooljaar 1957-1958 kreeg ik klas 2 onder mijn hoede. Het waren
over het algemeen leergierige, welopgevoede en slimme jongetjes met
wie ik fijn kon werken. De sfeer was ontspannen en plezierig. Lezen,
rekenen, schrijven, gym, zingen, godsdienst, tekenen, dat zijn in
willekeurige volgorde de zaken die aan bod kwamen. Weinig vrije
expressie dus en ook geen kringgesprek, hoewel ik tijdens de lessen
de jongens toch vaak gelegenheid gaf om persoonlijke verhalen te
vertellen. Geen knippen en
|
plakken, geen leesmoeders en
overblijfouders, geen oudercommissie, maar wel ouderavonden en
gesprekken met ouders, wel duidelijke rapporten en eventueel extra
hulp bij achterstanden. Ik heb de indruk dat alle betrokkenen
tevreden waren over de gang van zaken. Er was een sterke band met de
parochie. De pastoor van de Sacramentskerk, pastoor Van Oirschot,
was de voorzitter van het schoolbestuur. Zijn handtekening staat
onder mijn akte van benoeming. Hij en zijn kapelaans kwamen
godsdienstles geven in de diverse klassen. Een uur per week kregen
de kinderen uitleg van een priester over de wondere geheimen van het
katholieke geloof. Op de andere dagen moesten de onderwijzers, leek
of religieus, die taak op zich nemen. We hanteerden daarbij de
methode Met Brandend Hart van het Hoger Katechetisch Instituut uit
Nijmegen. Ja, het leven van die tijd was doordesemd van het
katholieke geloof. De loop van het kerkelijk jaar gaf een stevig
kader aan ieders bestaan. Voorbij, voorgoed voorbij.
De pastoor
was trouwens een echte mannetjesputter. Hij ging - weer of geen weer
- elke dag zwemmen. Dat deed hij geloof ik in het Bakseven. Hij
duldde geen tegenspraak van zijn kapelaans en hij schroomde niet om
zijn ongenoegen over oneerbiedig gedrag tijdens een H.Mis hardop uit
te spreken en de "boosdoeners" duidelijk aan te duiden.
Hij was de bouwpastoor van de Sacramentskerk en ik meen dat hij
persoonlijk veel geld gestoken heeft in de bouw van de kerk. Geen
wonder dat hij zich zo’n beetje als de eigenaar van de kerk
beschouwde.
In mijn
eerste jaar op de Don Boscoschool bestond de parochie 25 jaar. Ook
onze school leverde een bijdrage in de feestelijkheden. Op 21 april
1958 voerden leerlingen van de klassen 4, 5 en 6 een allegorisch
spel op in de parochiezaal. Het was geschreven door dhr A. van Hoek.
Zeven jongens personifieerden ieder een van de zeven sacramenten.
Vooral het decor, het verkleden en het staan op een echt podium
spraken de spelers aan. Op 23 april waren de kleintjes uit de
klassen 2 en 3 aan de beurt met een toneelstuk, waarvan ik me titel
noch schrijver herinner. De spelertjes waren voornamelijk verkleed
als sprookjesfiguren, vooral als kabouter, en ze presenteerden op
het eind van hun stuk een schilderij van de kerk. Een hoofdrol werd
gespeeld door Rob van de Nouweland, de huidige rector van het
Theresialyceum. Een andere veelbelovende speler was Hans Hoes, die -
als ik me niet vergis - beroepsacteur geworden is en o.a. vaak te
zien was in de tv-serie Oppassen als vader Victor.
Ik voelde me
op deze fraterschool als een vis in het water. Toch kwamen er al
snel grote veranderingen. In mei 1958 kregen we te horen dat de
fraters zich uit het onderwijs in Tilburg gingen terugtrekken. Ze
gingen zich toeleggen op nieuwe werkterreinen zoals opbouw van
ontwikkelingssamenwerking.
Op de Citadel van
Dinant |
In de Nieuwe Tilburgse Courant stond het
te lezen op 18 juli 1958: "Fraters vertrekken,
leken-onderwijzers treden aan bij de Don Boscoschool. "
Ik vond het
heel jammer dat de samenwerking met de fraters niet langer kon
duren. Ik had een goede band met hen en vooral met het hoofd, frater
Petrus, die me persoonlijk stimuleerde en steunde om een goede en
ervaren onderwijzer te worden.
Pastoor van
Oirschot vond het heel jammer dat de
|
fraters gingen vertrekken. Hij
was hen bijzonder dankbaar voor het vele werk dat ze voor de jongens
van de Sacramentsparochie hadden verricht. Als dank bood hij het
hele team een uitgaansdag aan die de deelnemers beslist nooit zullen
vergeten. In een paar grote "Amerikaanse sleeën" – met
chauffeur – gingen we naar België. We bezochten Scherpenheuvel,
de Abdij van Averbode en de Citadel van Dinant, maar het hoogtepunt
was ongetwijfeld ons bezoek aan Kasteel Neercanne, ook toen al een
gastronomisch centrum. In een sfeervol ingerichte ruimte in de
mergelgrotten onder het kasteel kregen we als aperitief een glaasje
Lucas Bols Genever uit 1903. Later gingen we naar het schitterende
restaurant waar we ons tegoed deden aan een uitgelezen
vijfgangendiner. Kortom: de pastoor had diep in de buidel getast om
zijn dankbaarheid te tonen.
Nu was er
ander werk aan de winkel. Het schoolbestuur, dus pastoor Van
Oirschot, ging voortvarend op zoek naar een opvolger voor Frater
Petrus, het hoofd der school (hds). In Westerhoven vond men die. Het
was de heer Frits Broné, een ervaren onderwijsman die bezield was
van ideeën over nog beter onderwijs dan we al gewoon waren. Ook
andere lekenonderwijzers kwamen erbij. In het jaar 1958 - 1959
bestond het team uit de dames Marlies Olling, Ans Spierings en de
heren Wim Appels, Frits Broné (hds) , Gerard de Croon, Ruud
Dankers, Piet Oomen, Jan Pallandt en Ad Schuurmans.
In dat jaar
kreeg ik klas 5 en dat vond ik bijzonder prettig. Ik kon hier
namelijk heel wat meer kwijt dan in klas 2. Geschiedenis en
aardrijkskunde stonden op het programma en daarbij wilde ik graag
inhaken op de actualiteit. Op een groot prikbord had ik een
wereldkaart bevestigd en met gele lintjes kon ik elke week verwijzen
naar mooie persfoto’s op het bord die ik via een bevriende relatie
op de kop tikte bij de Tilburgse Courant. Er was veel belangstelling
voor. Ook deze klas telde veel leergierige en intelligente jongens.
Het team van de
Don Boscoschool in 1958-1959: V.l.n.r.: R. Dankers, P. Oomen,
A. Spierings, M. Ollingh, F. Broné, W. Appels, A. Schuurmans,
G. de Croon |
Vergaderingen
waren er niet veel maar bij het nieuwe hoofd nam de frequentie toe.
De heer Broné wilde vrij radicale vernieuwingen invoeren gebaseerd
op ideeën van o.a. Decroly. Zo moesten we niveau-onderwijs gaan
geven d.w.z. het klassesysteem moesten we enigszins doorbreken en
leerlingen van gelijk niveau bij elkaar zetten. Per vak kreeg je zo
een andere indeling. Gelukkig hoefde dat niet meteen en niet voor
alle vakken en kregen we de tijd om ons voor te
|
bereiden. Vooral ook
de ouders moesten achter de vernieuwingen staan. Een ander
belangrijk punt was de rapportage aan de ouders. Geen cijfers meer,
maar kwalificaties moesten we geven: voldoende, bijna voldoende,
goed enz. De stapel voorgedrukte rapporten kon dus in de vuilnisbak
en in plaats daarvan kwamen er voorlopige rapporten in de vorm van
stencils. Voorts moesten we tot vakkenintegratie komen door
projectonderwijs. Rekenen, taal, aardrijkskunde en geschiedenis
moesten allemaal aan bod komen in een project. Het eerste project
heette St. Nicolaas. Inderdaad lukte het me vrij aardig om alle
vakken in dit project onder te brengen, maar het betekende ook dat
de gewone schoolboeken een paar weken in de kastjes bleven en dat ik
voor alle vakken eigen materiaal moest maken. Al met al was er door
de heer Broné dus behoorlijk wat verandering op gang gebracht.
Naar de
uloschool in Vught : 1960 -1995
Ondertussen
was ik middels avondonderwijs geslaagd voor de hoofdakte. Ik had me
daarna ingeschreven voor een C-cursus Engels. Ook dat was
vrijetijdswerk. Je kon er de lagere akte Engels behalen. Dat lukte
me het jaar daarop, in 1959, en vanaf die tijd wou ik naar de mulo.
Die kans kreeg ik in 1960.
Na een
sollicitatiebrief en een lesbezoek door de tweekoppige
selectiecommissie werd ik benoemd aan de St. Josefuloschool in
Vught. Op 1 september 1960 ging de benoeming in. Het afscheid op de
Don Boscoschool - tegenwoordig Armhoefse Akkers - stemde me wel een
beetje weemoedig want ik liet fijne leerlingen en collega’s
achter, maar ik was van de andere kant ook erg benieuwd naar het
werken met oudere leerlingen aan wie ik bovendien nog wat meer kwijt
kon dan aan de leerlingen op de lagere school.
Op 1
september 1995 zou ik op deze school, die ondertussen van naam
veranderd was, met VUT gaan. Mijn loopbaan bij het onderwijs speelde
zich dus zowat helemaal af op één school. Toch was dat niet saai
of eentonig, want elk jaar kreeg ik weer nieuwe gezichten voor mijn
neus en maakte ik interessante dingen met de leerlingen mee. Het
waren jonge mensen "in de ochtend van het leven" ( Theo
Thijssen) en ik voelde mezelf een jongen in de middag van het leven.
Ook onderwijskundig gezien waren die 35 jaar heel afwisselend.
En hiermee
kom ik voorlopig aan het einde van mijn verhaal, dat eerlijk gezegd
nog veel meer kanten had kunnen uitwaaieren, want als ik even de
geur van metselspecie en kalk opsnuif, komt er prompt weer een
nieuwe reeks herinneringen. Wie weet.
Gerard de
Croon, nov. 2001