In september
1942 mocht ik naar de grote school. Ik was een "late", een
leerling die na 1 oktober geboren was. Ik was dus enkele maanden
ouder dan de gemiddelde leerling in mijn klas. Ik kwam met zo’n 45
andere jongetjes in de eerste klas van de St.Janschool aan de
Kasteeldreef in Tilburg. De onderwijzer was frater Aurelio. De St.
Janschool was een echte parochiële volksschool. De ouders hoefden
geen schoolgeld te betalen. Er was een andere parochieschool, de
Leoschool in de Leo-XIII-straat, en die was voor de kinderen van de
middenstanders of nog hoger. Daar moest wel schoolgeld betaald
worden, al was het niet veel. Onze buurjongen Harrie ging naar de
Leoschool, want zijn ouders hadden een snoepwinkel. Zijn moeder werd
in de straat ‘juffrouw Meurs’ genoemd en ons moeder was ‘vrouw
De Croon’. De vrouw van de bakker was ‘juffrouw Hovers’. En
als mijn moeder het over haar vroegere werkgeefster had zei ze ‘mevrouw
Bink’.
Het
schoolgebouw was nog niet opgeëist door de bezetter, dat zou later
wèl gebeuren. Ik herinner me niets van de eerste dag en ook van de
andere dagen van het schooljaar 1942-1943 weet ik maar weinig. Ik
herinner me enkele dingen zoals het goochelen van de frater met een
‘rondvliegende’ cent. Frater Aurelio beweerde dat de cent die
hij tussen zijn vingers hield, door toverkracht een ronde door het
luchtruim in de klas zou maken en zou belanden in de borstzak van
een van de jongens . Al mijn klasgenootjes riepen dat ze de cent
zagen rondvliegen, maar tot mijn teleurstelling zag ik echt niks
bijzonders. De frater sprong op een gegeven moment naar een jongetje
op de 3e of 4e bank, ging met zijn rechterhand in de borstzak van
het ventje en .... haalde daar de cent uit. Bewondering bij
iedereen, maar ik bleef een ongelovige Thomas.
Knobbeltje
Knop
Frater
Aurelio las geregeld voor. Spannend vond ik het vervolgverhaal over
Knobbeltje Knop. Het stond in het blad De Engelbewaarder, een
uitgave van Drukkerij -Uitgeverij Het R.K. Jongensweeshuis.
Knobbeltje Knop was een klein, kordaat en slim ventje dat in zo’n
gevaarlijke situaties kwam dat ik
|
de spanning niet meer kon
verdragen. Het was afschuwelijk wat Knobbeltje te wachten stond,
vond ik. Zo liep hij over een muur - dat was natuurlijk net zo’n
muur als in onze achtertuin, dacht ik - en hij dreigde eraf te
vallen in de tuin van een mensenetende reus. Blijf daar maar eens
naar luisteren. Mij lukte het niet. Op een gegeven moment miste de
frater me en hij ontdekte dat ik me onder de schoolbank had
verborgen met mijn vingers in mijn oren. Het kostte hem aardig wat
moeite om mijn gemoedsrust te herstellen.
Ik heb in
dat eerste jaar op de grote school met veel plezier ontdekt dat
lezen iets heel fijns was. Vanaf kerstmis 1942 mocht ik boekjes mee
naar huis nemen en die verslond ik. Vaak las ik ze hardop voor
mezelf voor. Ik herinner me dat er soms een struikelblok in de tekst
stond. Zo kon ik slechts met grote inspanning Dirk lezen. Ik
maakte er steeds Drik van.
|
Mijnheer
Proost en de schaakpartij
In de 2e
klas kwam ik terecht bij een lekenonderwijzer, de heer Proost. Hij
was een fijnbesnaarde vrijgezel in een niet bij hem passend lichaam.
Hij had namelijk een bochel en hij was hooguit 1 m 65 lang. Ik kan
je verzekeren dat zo’n handicap dubbel zo zwaar is als je
dagelijks met schoolkinderen te maken hebt. Dat hij als bijnaam
"de bult " had was nog maar een van de minste ongemakken.
Hij had een vrij hoge krakerige stem en hij maakte een enigszins
deftige indruk. Dat was geen pre op een volksschool als de St.
Janschool. Toch slaagde hij er dat jaar in om de kinderen tamelijk
ordelijk bezig te houden met rekenen en taal. Enkele jaren later zou
hij nog slechts kleine groepen leerlingen krijgen, omdat de grote
klassen uit die tijd te veel voor hem werden. Sociaal beleid van de
fraters dat niet door wetten afgedwongen werd.
Ik kon
uitstekend met mijnheer Proost opschieten en dat werd door sommigen
van mijn klasgenootjes beschouwd als collaboratie met de vijand.
Terzijde: We noemden hem trouwens niet ‘mijnheer’ maar
"meester ‘ of "mister’. Toch ben ik door die
klasgenoten nooit gemolesteerd of zelfs geplaagd. Ik denk dat ik een
verbaal overwicht had waardoor fysieke botsingen werden voorkomen.
Ik heb wel een keer gehoord dat een klasgenootje me "het fiepke
van de mister" noemde, hetgeen Tilburgs is voor " favoriet
van de meester".
Onze pa was
lid van de T.S.C., de Tilburgse Schaakclub. Elke woensdagavond was
het clubavond en dan ging onze pa - frisgeschoren door kapper
Toontje Verhoeven uit de Houtstraat en met zijn goeie pak aan -
erheen om mee te doen aan de clubcompetitie. Hij was een goede
clubschaker en heeft zelfs eens de positie aan het eerste bord
veroverd. Waarom deze uitweiding? Nou, mijnheer Proost was ook lid
van de T.S.C. en kende onze pa dus vrij goed. Hij had respect voor
zijn schaakkwaliteiten en vermoedde dat ik ook wel aardig kon
schaken. Op een dag vroeg hij me of ik kon schaken en - stom, stom -
ik zei dat ik dat inderdaad kon. Onze pa had namelijk wel eens
geprobeerd mij de regels van het schaakspel uit te leggen en daarbij
ging hij ervanuit dat ik dat allemaal vlot zou begrijpen. Veel
geduld toonde hij niet en ik was al blij dat ik wist hoe de
opstelling van de stukken zo ongeveer was. De schaakles van onze pa
was tot één sessie beperkt gebleven want hij stelde onverbiddelijk
vast dat ik echt niks van het spel begreep. Mijnheer Proost had
echter zo’n goeie indruk van mijn leervermogen dat hij voorstelde
dat ik na school eens een wedstrijdje zou spelen met een jongen uit
de 3e klas, Wim Mutsaerts, wiens vader ook bij de schaakclub was. Ik
stemde met dat voorstel in, maar ik begon vrijwel meteen eraan te
twijfelen of ik dat wel had moeten doen. Maar ik kon niet terug en
zag met angst het uur van de waarheid naderen. ’s Middags na
school zette meester Proost een schaakbord op een tafeltje voorin de
klas en vroeg de twee schakertjes plaats te nemen. Ik lootte wit en
ik begon de stukken op te zetten, waarbij er al meteen gecorrigeerd
moest worden: ik had de plaatsen van de koning en de dame
verwisseld. Ik schoof een willekeurige pion naar voren en Wim
reageerde te routineus voor mijn innerlijk welbevinden. Na enkele
zetten was het zelfs voor iemand die nooit geschaakt heeft duidelijk
dat wit geen schijn van kans had om te winnen. Ik voelde me rood
worden en was het liefste hard weggerend, maar dat kon ik onze pa en
meester Proost niet aandoen. Dus zette ik lukraak pionnen, lopers en
paarden, tot meester Proost verklaarde dat ik mat stond. Ik had dat
zelf niet gemerkt. Ik schaamde me diep, maar gelukkig liet meester
Proost niet merken dat mijn optreden als schaker volkomen mislukt
was.
Kleine
boodschap?
De
herinnering aan een ander voorval in klas 2 heeft me nog jaren het
schaamrood naar de wangen gedreven. Ik moest tijdens een rekenles
eens hoognodig naar de W.C. en ik stak mijn vinger op om verlof te
vragen. Meester Proost informeerde belangstellend: "Is het voor
een grote boodschap of is het voor een kleine boodschap?" Die
uitdrukkingen waren mij volkomen onbekend, dus ik vroeg bedeesd:
"Wat zegt u, meester? " Enigszins geïrriteerd, herhaalde
hij zijn vraag. Ik hoorde de woorden wel, maar ik begreep de
betekenis nog steeds niet. "Nou?", drong hij aan. Ik moest
iets zeggen, maar wat? Ik flapte in uiterste nood eruit, hoewel ik
voelde dat dit woordgebruik absoluut niet kon: "Ik moet poepen,
meester."
Mijnheer
Proost was op 21 oktober 1896 geboren, dus was hij op dezelfde dag
jarig als ik. Ik heb nog steeds een almanak met de titel De
blakende oogst in mijn bezit die hij op "21 October 1943
" aan mij cadeau gaf als prijs voor vlijt en vorderingen.
Dat schreef hij met een fijn pennetje in rode inkt voorin het boek.
Hij is ook
meegegaan met de schoolreis van klas 6. Hij verscheen in een
modieuze lange jas in een pied-de-poule-dessin, een zwierige hoed op
en een wandelstok waarop een een klein souvenirschildje zat met een
afbeelding van de ruïne van Valkenburg. We waren diep onder de
indruk: deze man was een bereisd iemand.
Ik geloof
dat de lessen in klas 2 tot kerstmis van dat jaar gewoon doorgingen.
Daarna veranderde alles. De Duitse bezetters vorderden het
schoolgebouw. De dagelijkse gang van zaken werd daarna enigszins
ongeregeld. De fraters probeerden zo goed mogelijk de school te
laten doorgaan en daarvoor zochten ze ruimten in fabrieken en
pakhuizen. Zo hebben we les gehad in een lege fabriekshal van de fa.
Thomas de Beer in de Hasseltstraat en in een pakhuis van de fa
Meijs-Van Gorp in de Houtstraat. De grote ruimtes werden in
kleinere,aparte ruimtes veranderd door latwerken met kartonnen
platen. De onderwijzers moesten dus altijd tamelijk zacht praten om
de lessen van hun collega’s achter het karton niet te storen.
|
Algemeen
Beschaafd Nederlands
We spraken
thuis Tilburgs al was het misschien een beetje Middenbrabants
gekleurd onder invloed van ons moeder die in Dinther geboren was.
Dat was op school soms lastig. Zo moesten we in klas 4 eens op het
bord komen schrijven hoe dat deel van de gootsteen heet waar moeder
het eten klaar maakt; het (de) aanrecht dus. Niemand van de
ruim 40 jongetjes slaagde erin om de Nederlandse vorm op het bord te
schrijven. In het Tilburgs klinkt het woord ongeveer als dunôrrigt,
dus ik vond het al knap dat een klasgenootje norigt bedacht.
We waren allemaal stomverbaasd toen de klassenonderwijzer, Frater
Ermericus, de juiste vorm op het bord schreef. Eerlijk gezegd konden
we hem niet
|
geloven. Persoonlijk had ik in de eerste klas ook nog
een probleem met de namen van de dagen van de week. vooral woensdag
lag me niet. Ik was er zeker van dat ik moensdag moest
zeggen.
Broodje aap?
Hoe dan ook:
ik kon al gauw aardig lezen en ik was altijd op zoek naar leesvoer.
In de oorlogstijd hadden we thuis De Nieuwe Tilburgsche Courant
en daar kon ik de kleine berichten zelfstandig in lezen. Vooral
berichten over verdrinking vielen me op. Ook berichten waarin met
kinderen erge dingen gebeurden trokken mijn aandacht en bleven me
nog lang na lezing bezig houden. Zo was er in december 1943 - geloof
ik - een bericht over een gebeurtenis die zich in België had
afgespeeld en die een serie drama’s omvatte. Een moeder is op de
bovenverdieping een baby aan het wassen en ze hoort beneden lawaai.
Ze laat de baby even alleen in het ondiepe badje en rent naar
beneden. Daar ziet ze haar zoontje van een jaar of drie bezig met
het in de kachel gooien van een stapel bankbiljetten. De vader van
het gezin had de dag ervoor een koe verkocht en het geld onder een
kussen in zijn stoel verborgen. Het jongetje had het geld gevonden
en er een goede bestemming voor gevonden. Moeder stopt die
activiteit en is geheel ontdaan. Op dat moment komt de vader binnen
en beseft dat zijn geld verloren is. Hij ontsteekt in woede en slaat
zijn zoontje op het hoofd met de ringen van de kachel die nog open
staat. Het ventje valt dodelijk gewond op de grond en de vader komt
tot bezinning. De moeder is radeloos en bedenkt even later dat haar
baby boven nog in het badje ligt. Ze rent naar boven, maar ze is te
laat. De baby is verdronken.
Na lezing
van dit bericht ben ik dagen aan het prakkiseren geweest over het
lot van die vader en moeder en die twee kindjes. Bij het opschrijven
van deze herinnering ben ik geneigd het een broodje-aap verhaal te
vinden.
Over
verdrinkingsgevallen kon je in de oorlog vaak lezen. Vanwege de
algehele verduistering raakten er ‘s avonds dikwijls mensen te
water, vooral in steden met veel grachten en singels. Ik was altijd
geraakt door berichten over verdrinking. Een geval dat me heel goed
is bijgebleven had te maken met een zusje van een klasgenoot. Ze
woonde in de Stokhasselt en ze was een jaar of acht. Op een
zondagmiddag kwam ze naar huis na een bezoek aan een vriendinnetje.
Het was slecht weer. Het regende en het waaide erg hard. Ze moest op
weg naar huis langs een zogenaamde ‘blauwsloot’. Dat was een
soort open riool. Door een plotselinge windvlaag raakte ze in de
sloot terecht en ze kon er niet meer uitkomen. Ze stikte in het
modderige vieze water. Dagenlang heb ik met medelijden naar haar
broer gekeken.
Pa als
voerzoeker
Tilburg werd
op 27 oktober 1944 bevrijd. Ik herinner me heel weinig van de
gebeurtenissen uit die tijd. Ik weet nog dat onze pa met enkele
mannen uit de buurt van te voren met een handkar naar het Land van
Altena is gelopen om te proberen daar aan voedsel te komen. Dat was
een gevaarlijke onderneming. Er waren voortdurend beschietingen door
geallieerde jagers, Duitse soldaten patrouilleerden en hielden
toezicht bij het graven van schuttersputten in de Kasteellaan in
Loon op Zand . Dat gebeurde door burgers die door de Duitsers
daartoe gedwongen werden.
Pa met zijn
racefiets (1939) |
Onze pa was heel bang dat hij niet mocht
doorlopen maar zou worden ingeschakeld bij de graafwerkzaamheden net
als die andere burgers. Hij wist met een aandoenlijk verhaal de
wachtposten te vermurwen en mocht doorlopen met zijn maten Het
groepje slaagde erin aardappels en wat fruit op de kop te tikken en
daarmee nog veilig thuis te komen ook. Dat was op 25 of 26 oktober,
vlak voor de bevrijding van Tilburg. Ik zie nog de kar voor ons huis
staan met daarop een bergje aardappels en wat appels. Dat moest
gedeeld worden met de overbuurman, Jan Schol, die ook was meegeweest.
We hoorden
ontploffingen. Pa zei dat de bruggen over het Wilhelminakanaal de
lucht in gingen. We moesten naar onze schuilkelder in de tuin. Pa
had die zelf gegraven. Het was een rechthoekig gat van zo’n 3,50
bij 2,50 meter met een diepte van 170 cm, schat ik. Toen de kuil op
diepte was had pa er een dikke laag stro in gelegd, om de gebruikers
warme voeten te laten houden en om het optrekkende grondwater te
absorberen, en hij had er een dak op gemaakt van balken en planken.
Hij had daar zand en graszoden overheen gelegd.
|
Je kon er in komen
via enkele treden uitgegraven in het zand. In de schuilkelder had pa
tegen de wanden ruwhouten zitbanken getimmerd. We konden er met zijn
allen in en ook de buren, Willem en Regien, konden er nog bij. Pa
besefte heel goed dat een granaatinslag al te veel zou zijn geweest
voor het eenvoudige dak, maar als het huis een voltreffer kreeg,
zouden we waarschijnlijk niet geraakt worden door scherven. Dat
dacht pa ten minste. Bovendien zouden we ook niet onder het puin
terecht komen. We vonden het erg interessant om in de kelder te
gaan. Na de bevrijding heeft pa ons ook nog een tijdje het genoegen
gegund om de schuilkelder als schuil- en speelhol te kunnen
gebruiken.