Op 6
september 1934 trouwden de metselaar Mari de Croon en het
dienstmeisje Rika Dobbelsteen met elkaar "voor het gemeentehuis" in St. Oedenrode en "voor de kerk" in Olland, de
woonplaats van mijn moeder. Ik geloof niet dat het een groot feest
was, maar ze hebben wel een mooie trouwfoto laten maken.
|
Het paar
betrok een kleine gemeentelijke huurwoning in de Houtstraat 51 in
Tilburg, gelegen aan een klein plantsoen. Dat heet nu Kardinaal de
Jongplein. In dat huis ben ik geboren op maandag 21 oktober 1935, 's
avonds rond half elf. Rika was een boerendochter die vanaf haar
twaalfde tot haar huwelijk gewerkt heeft als dienstmeisje. Haar
laatste betrekking was bij Mevrouw Bink- Boots in Den Bosch, een
bankiersfamilie. Ze was een vitale boerendochter van 32 jaar toen ik
geboren werd. Mijn vader was een sterke gezonde man van 30 jaar die
de gezinsaangelegenheden
|
helemaal aan mijn moeder overliet. In de
vroege jaren dertig - vóór zijn huwelijk - was hij wegens de
economische crisis een lange periode werkeloos geweest. Hij moest
toen "stempelen" om een kleine uitkering te krijgen. Ook
heeft hij gedurende vrij lange tijd hard moeten werken met schop en
bijl in de "werkverschaffing". Daarbij werden woeste
gronden in de omgeving van Tilburg in cultuur gebracht. Maar toen
hij trouwde had hij eindelijk weer vast werk gevonden. De toekomst
zag er niet slecht uit.
Ik was het
eerste kind in een rij van uiteindelijk 7 kinderen, allemaal
jongens. Toen ik geboren werd, woonde mijn opa van vaderskant in een
oud huisje, ook in de Houtstraat. Hij heette op zijn zondags
Gerardus de Croon en ik werd naar hem genoemd.
|
Die opa was
in mijn geboortejaar 73 geworden. Hij en zijn vrouw - mijn
grootmoeder, Cornelia Fabrie - hadden door heel zuinig te leven en
hard te werken genoeg geld gespaard om in 1922 twee aan elkaar
grenzende kleine arbeidershuisjes te kunnen kopen in de Houtstraat
in Tilburg, nummer 114 en 116. De huisjes waren allebei even groot
en hadden ook dezelfde indeling. Een gang, een voorkamer, een
huiskamer, een keuken en een open zolder. Via een open poort kon je
achterom naar binnen. Verder hadden ze allebei een aanbouw en een
wc-huisje erachter. Ook hoorde er een vrij diepe tuin bij. De
gekochte huisjes waren piepklein en heel oud. Op nummer 116 (bij de
aankoop nog nr. 92a) woonden in 1922 mijn grootouders samen met hun
dochter Pia en hun zoon Mari, die later mijn vader zou worden. Op
114 ( het vroegere nr. 90) woonde de oudste zus van mijn vader, Rika
de Croon, met haar man Kees Smulders. Zij werden later mijn peetoom
en -tante. Zij waren in 1921 getrouwd en in 1922 kregen ze hun
eerste kind. Ik vermoed dat ze een tijdje hebben ingewoond bij mijn
grootouders - op Lijnsheike nr. 81 in Tilburg - en dat mijn
grootouders vooral daarom de twee huisjes wilden kopen, zodat hun
dochter met schoonzoon en kleindochter een
|
eigen plekje zouden
hebben. Zowel op nr. 114 als op 116 bood een zolder slaapplaats aan
alle leden van het gezin. Ondanks het gebrek aan ruimte zouden mijn
oom en tante met hun 6 kinderen er een groot aantal jaren blijven
wonen.
In 1955 zijn
de twee huisjes afgebroken. Dankzij onder meer een gemeentelijke
subsidie voor krotopruiming heeft mijn vader op de plaats van de
twee oude huisjes met eigen handen één woonhuis kunnen bouwen. Dat
nieuwe huis was niet abnormaal groot, maar voor ons was het een
"villa". De totale oppervlakte van het perceel was 3 are
en 33 centiare, dus 333 m2.
Eenzame opa
Na het
overlijden van zijn vrouw in 1928 bleef opa met zijn kinderen Mari
en Pia op nr. 116 wonen. Hij zou nog 22 jaar als weduwnaar door het
leven gaan. Opa had al vanaf zijn jeugd een handicap. Na een val had
hij zijn heup gebroken en die was niet goed hersteld. Als gevolg
daarvan liep hij kreupel, wat hem er niet van weerhield jarenlang
dagelijks te voet van het Lijnsheike in Tilburg naar Waalwijk te
gaan voor zijn werk als metselaar. ‘s Winters verdiende hij de
kost als klompenmaker en dat deed hij thuis. Hij was klein van
gestalte. Ik schat hem op nog geen 160 cm. Zijn bijnaam was ( het
ouwe) Croontje.
In 1933
trouwde zijn dochter Pia en in 1934 zijn zoon Mari. Zijn oudste
dochter was – zoals gezegd - al in 1922 getrouwd. Opa zat dus
alleen in zijn huisje in de Houtstraat nr. 116.
Hij voelde
de groeiende last van de ouderdom en hij voelde zich eenzaam. Hij
nam maatregelen. Hij wist onze ouders ertoe te bewegen te verhuizen
van nr. 51 - mijn geboortehuis - naar nr. 116, waar ze voor een hele
lage huur (of misschien wel helemaal gratis) mochten wonen op
voorwaarde dat ze voor hem zouden zorgen. Onze ouders gingen erop in
en dat betekende in later jaren een grote last voor ons moeder, want
opa eiste steeds meer aandacht en verzorging.
Opa was
meestal bij ons in huis maar hij had wel een eigen slaapvertrek in
een aanbouw. Het rook daar naar pepermunt en tabak. Daar had hij ook
een kast waarin hij enkele ingebonden jaargangen bewaarde van de
Katholieke Illustratie uit de jaren 80 van de 19e eeuw en
een bijbel met platen van Gustave Doré. Daar mochten we af en toe
wel eens in bladeren.
Een bloedig
hoofdkussen
In 1942 of
1943 op een donkere avond wilde hij de straat oversteken om bij de
overburen te gaan buurten. Alles was verduisterd op last van de
bezetters en er was ook geen straaltje licht van de maan. Hij liep
tegen een toevallig passerende fietser aan die op een fiets reed met
een afgeschermde koplamp. Met zijn hoofd kwam opa tussen de trappers
en het frame. Hij werd met gapende hoofdwonden naar het ziekenhuis
gebracht. Ik herinner me een bezoekje met mijn vader aan opa in het
ziekenhuis enkele dagen erna. Opa’s hoofdkussen was rood van het
bloed en zijn hele hoofd zat ingezwachteld. Hij kon tot mijn
verbazing wel praten. Trots vertelde hij dat de dokters heel wat
kneuzingen en verwondingen hadden geconstateerd en dat ze
geschrokken waren van het bloedverlies, maar ze hadden gezegd:
"U moet wel heel sterk zijn, meneer de Croon, want een veel
jongere kerel zou dit niet overleefd hebben." Toch boette hij
sterk in aan vitaliteit door dit ongeluk.
Accordeon
Iets anders
wat ik me van opa herinner: hij had een eenvoudige accordeon, een
kleine trekzak. We mochten daar niet aan komen, maar soms pakte opa
hem zelf en dan speelde hij voor ons wel eens wat. We vonden dat
heel interessant, maar we konden nooit goed ontdekken welke liedjes
hij speelde. Hij zong met een gebarsten oudemannenstem ook wel eens
liedjes waarvan ik er een onthouden heb, een Frans liedje:
Oh
monsieur Napoleon, tout est perdu,
Soldats et
géneraux du Combat de Waterloo,
Oh
monsieur Napoleon, tout est perdu.
Naarmate opa
ouder werd raakte hij meer in de war. Hij praatte onsamenhangend
over van alles en nog wat. Ik herinner me b.v. dat hij in een
leunstoel bij de kachel zat en plotseling angstig naar broer Piet en
mij iets riep. Wij gingen naast hem staan en vroegen wat er was. Hij
duwde zich af tegen de muur zodat zijn houten leunstoel dreigde om
te kieperen en hij zei tegen ons: "Zie je dat niet? De muren
vallen om!"
|
De zorg voor
opa werd voor ons moeder steeds zwaarder. Geregeld gebeurden er
dingen die paniek veroorzaakten. Zo liep opa een keer heel vroeg in
de morgen in zijn blootje naar het Wilhelminapark. Kennissen uit de
buurt vingen hem op en brachten hem weer naar huis. Het gedrag van
opa leidde vaak tot ruzies tussen onze pa en ons moeder. Pa verdroeg
nauwelijks kritiek op zijn vader maar moeder wilde daar toch graag
met hem over praten. Het gevolg was meestal een luidruchtige reactie
van moeder en een dooddoener van pa, die vervolgens de wijk nam naar
een van zijn schaakvrienden. Maar de situatie was duidelijk: Moeder
kon er niet meer tegen en daarom werd besloten dat opa in huis kwam
bij zijn dochter Pia die met haar gezin in het huis woonde waar ik
geboren ben, dus ook in de Houtstraat. Dat zal in ‘49 geweest
zijn. Hij kreeg een slaapplekje in de voorkamer van het huis die met
schuifdeuren van de huiskamer kon worden afgesloten. Mijn tante Pia
en mijn oom Willem hebben opa dat laatste jaar met liefde verzorgd
en ook voor hen moet dat heel zwaar zijn geweest want in hetzelfde
kleine huisje moesten ook zes kinderen en zijzelf wonen. Opa
Gerardus de Croon is gestorven in november 1950 op de leeftijd van
88 jaar, in dezelfde gemeentelijke huurwoning waar ik, Gerardus de
Croon, in oktober 1935 geboren ben. |
Film in de
Metropole en naar de Hasseltse Kapel
Op nr. 114
woonden sinds 1936 of 1937 Willem en Regien, een al wat ouder
echtpaar. Willem was een gepensioneerde wever en Regien was een
vriendelijke huisvrouw die opviel door de vele wratten op haar hele
gezicht, waarvan er verschillende met kleine haartjes begroeid waren
en die zo groot waren als stukjes macaroni. Als kinderen waren we
daar helemaal aan gewend. Regien had zelf geen kinderen, maar was
wel erg op kinderen gesteld, in tegenstelling tot haar corpulente,
wat slordig ogende, naar zijn werk schuifelende en
pruimtabak-gebruikende echtgenoot. Ze stond altijd klaar om mijn
moeder te helpen en ze had voor ons altijd koekjes klaar staan als
we even bij haar binnen liepen. In 1943 of ‘44 heeft ze me nog
eens de sensatie van mijn jonge leventje bezorgd door me mee te
nemen naar een matinee in een echte bioscoop, de Metropole. Er
draaide een Duitse film met spannende scènes die zich vooral
afspeelden in de bergen. Ik zie nog een jongetje voor me dat met
zijn laatste krachten probeert op een steile helling vlakbij de top
van een berg een Edelweiss-bloempje te plukken. Ik geloof dat de
film ook Edelweiss heette.
Een andere
herinnering is een wandeling met haar naar de Hasseltse kapel op een
heel vroege morgen in mei. Ik was 8 of 9 denk ik. Die wandeling was
een sensationele gebeurtenis in mijn leven en waarschijnlijk ook in
dat van mijn jongere broertje Piet want die is ongetwijfeld ook
meegeweest. We liepen door volkomen lege straten in een nog
enigszins schemerig ochtendlicht. Waarschijnlijk was dat in 1944.
Regien heeft ons door dit uitstapje een groot plezier gedaan en
waarschijnlijk was het ook prettig voor ons moeder dat we een tijdje
uit huis waren. Ons moeder was namelijk in verwachting van haar
zesde kind. Dat wisten we toen niet, want over zaken als
zwangerschap en geboorte praatte men toen niet met kinderen. Ten
minste in ons gezin niet. Veel later hebben we begrepen dat ons
moeder zich gedurende elke zwangerschap erg ziek voelde. Toch moest
haar huishouden maar doorgaan: wassen, koken, het huis schoonhouden,
kinderen aankleden en eten geven, kleding verstellen en dat allemaal
zonder hulp en zonder apparaten in een primitief en klein huisje
waar geen enkel comfort was. Nou ja, één apparaat was er wel: een
trapnaaimachine van het merk Naumann. De wc was een klein hokje
achter het huis waar je alleen buitenom naartoe kon. Natuurlijk was
er in de wc geen licht in en dus moest je zorgen dat je voor donker
je behoefte gedaan had. Van tijd tot tijd kwam er een man met een
"strontkar" langs de deuren en die zorgde ervoor dat de
beerput van de wc leeggeschept werd.
We hadden
geen stofzuiger, geen douche, geen warm water uit de kraan. In feite
was er maar één kraantje en dat bevond zich boven de gootsteen in
de keuken. We hadden ook geen echte radio, maar ‘radiodistributie’,
d.w.z. een luidsprekerkastje in de keuken met een draaiknop met 4
standen. Als je eraan draaide kreeg je Hilversum 1, Hilversum 2 en
op nummer 3 hoorde je klassieke muziek als ik me goed herinner. Op 4
was meestal een programma met lichte muziek verzorgd door de PTT.
Sirenes en
aardappelscheuten
Op 10 mei
1940 was ik 4 jaar en 7 maanden oud, dus nog zo jong dat ik
nauwelijks herinneringen aan die dramatische dag heb. Toch heb ik
een beeld van de gebeurtenissen van die dag waarin onze opa een rol
speelt. Op die 10e mei was er ‘s morgens bij opa ( bijna 78)
blijkbaar nog niet zo’n duidelijk idee dat er een oorlog was
begonnen. Opa nam immers broertje Piet ( net 3 jaar) en mij ( ruim
4) mee naar het Wilhelminapark om de eendjes te voeren. De straten
waren wel vreemd leeg. We waren nauwelijks bij het Leo-XIII-plein -
2 straten van huis - of we hoorden sirenes. Even later haalde onze
pa ons op de fiets in en riep tegen opa dat hij snel naar huis moest
lopen en dan schuilen in de kelder. "Het is oorlog! Zorg dat je
thuis komt!", riep hij.
|
Hij pakte ons beet, zette ons op de
fiets - een voor, een achter - en reed zo snel hij kon naar de
Houtstraat terug. We gingen in de keuken de paar treedjes af via het
kelderluik naar de kelder. Die was zo ondiep dat alleen kleine
kinderen erin konden staan. Er stond altijd zo’n 10 cm water op de
grond. Onze pa had er bij wijze van stapstenen enkele bakstenen
ingelegd zodat we op een verhoogd houten plateau konden gaan liggen
waar de familie ook een voorraad aardappels bewaarde. Tussen de
aardappels hadden ons moeder met ons kleine broertje Kees en onze
tante An al een plekje gevonden. Wij schoven tussen hen in. Onze pa
bracht even later ook opa in veiligheid en daar lagen we dan met 5
volwassenen en 3 kinderen op een oppervlakte van misschien 4
vierkante meter. We zagen door een kelderraampje schemerig daglicht
naar binnenkomen en voor de rest was het donker. De sirenes bleven
loeien. Ik herinner me vooral dat ik in het vage licht de scheuten
van de aardappels zag en me verbaasde over de lengte ervan. Tante An
maakte grapjes en zong liedjes waardoor broer Piet en ik de
|
gebeurtenissen als bijzonder aangenaam gingen ervaren.
Natuurlijk
zijn we op een bepaald moment uit de kelder gegaan, maar daar
herinner ik me niets van. Ik heb pas veel later begrepen dat tante
An bij ons in huis was om ons moeder - haar oudste zus - in de
huishouding te helpen omdat een bevalling voor de deur stond. Op 23
mei werd namelijk onze Ruud geboren. Tante An was in april 15 jaar
geworden dus ze was toen een heel jong meisje, terwijl wij ze als
een volwassene beschouwden.
Vlechtmatjes
De
kleuterschool aan de Pastoriestraat in parochie het Goirke in
Tilburg was mijn eerste school. Ik ging daar naartoe meteen na mijn
vierde verjaardag, in oktober 1939 . De school werd een bewaarschool
genoemd en niet ten onrechte. Veel meer dan op de kleuters passen
gebeurde er niet. De kleuterjuffen waren voornamelijk nonnetjes. Ik
herinner me zuster Anita, een heel lief nonnetje.
Mijn jongste broer en ik, met de
schortjes die we op de kleuterschool moesten dragen (1939)
|
Een andere zuster
die ik heb meegemaakt was zuster Isabella. Haar naam wilde me niet
meteen te binnen schieten. Waarschijnlijk omdat ze me erg streng
voorkwam. Ik zie haar strenge scherpe gezicht voor me terwijl ze
achteruitlopend voor onze rij uitgaat, haar handen gevouwen met
alleen de wijsvingers omhoogstekend. Ze hield die vingers
waarschuwend voor haar mond. Zelfs kleuters begrepen dat je dan
doodstil moet zijn. Er was ook nog een juffrouw Roos. Vaag herinner
ik me dat we met een grote groep kinderen onder haar leiding een
dagje uitgingen. Waarheen? Een speeltuin? Met een grote groep
kleuters maakten we het uitstapje zittend op een platte boerenkar
voortgetrokken door een zwaar Belgisch paard. Onderweg hielden we
halt bij een droge sloot en we mochten in het gras gaan zitten.
Daarna werd er op kleine bordjes een soort spinaziestamp uitgedeeld.
Dat vond ik niet echt een traktatie maar het uitstapje was op zich
iets bijzonders. Van het eerproces herinner ik me heel weinig. Het
leukste was: kiesplank. Eén keer per week mocht
|
je een puzzel of
een spelletje kiezen uit de beperkte voorraad dozen op een plank aan
de muur van het klaslokaal. Voor de overige uren werden we o.a. aan
het muizentandjesmaken gezet. We kregen dan repen papier die we aan
de randen om de centimeter een halve centimeter diep moesten
inscheuren. Er ontstonden dan tandjes die je beurtelings naar links
en rechts moest omvouwen. Die vooroorlogse kleuters waren er uren
zoet mee, net als met het maken van vlechtmatjes. Reepjes gekleurd
papier moest je door een papieren rooster vlechten zodat er een
kleurig patroon ontstond.
Ik had een
wit mouwschortje aan, net als de andere kleuters en dat moest ik bij
het naar huis gaan ophangen aan een kapstokhaak waar een eekhoorntje
bij afgebeeld stond. Mijn schort had zelf ook een versiering. Op de
hoogte van mijn borst was een 2 à 3 cm breed bandje waarop
afbeeldingen stonden in het rood.
Ik heb op de
kleuterschool een keertje gespijbeld. Met buurmeisje Ria was ik van
de speelplaats van de school weggelopen naar een onbebouwd stuk
braakliggend land achter onze straat. Ik weet niet meer wat we van
plan waren maar het lijkt me niet uitgesloten dat we allebei met een
doktersopleiding wilden beginnen en dat we in dat stukje land onze
eerste praktijkruimte zagen. Ik was hooguit 5 en het buurmeisje was
even oud. We waren echter gezien. Een zekere Juffrouw Van de Meent -
voor mijn gevoel een heel oude vrouw van zeker 70 - kwam ons moeder
waarschuwen dat haar zoontje het slechte pad op dreigde te gaan. We
waren al gauw ontdekt en we moesten meteen weer naar school terug.
Toch was moeder niet erg kwaad. Ik herinner me dat ze een beetje
lacherig vaststelde dat ik niet zo’n slimme spijbelaar was. Ze had
volkomen gelijk.