|
|
DD
= Dames Dubbel
(Geux en Koogje)
GEUX:
Inburgeringscursus
Nederland
is van God los, sinds de invoering van de nieuwe munteenheid, missen wij
de oude vertrouwde gulden waar zo braaf op te lezen was, dat Hij mét ons
is. Blame
it on the Euro!
Vonden
wij elkaar een hand schudden een ferme begroeting, dan moeten we nu van te
voren even bij elkaar informeren, of dat nog wel door de beugel kan. Het
Brabants drie maal zoenen, en dan niet op z’n Goois - ergens in de lucht
- maar met nat petsende lippen midden op de wang, of de laatste kus zelfs
midden op de mond. Die laatste dient helemaal afgeschaft te worden. Boven
de Grote Sloot is drie zoenen al in de ban gedaan: één volstaat ruim.
Begroeten begint met vragen naar principes. Lekker?
Ik ben het nu al spuugzat. Ik had na de stelling dat de ‘kogel van
LINKS’ kwam al een prop in mijn keel die niet weg te slikken was, maar
als de messen vanaf RECHTS getrokken worden krijg ik het helemaal Spaans
benauwd. En van ‘stellingen’ heb ik mijn buik helemaal meer dan vol.
Ik
doe het wel eens op z’n Frans, dat mag u gerust weten.
Ik schud handen bij binnenkomst, goede bekenden worden gezoend in bijzijn
van Jan-en-alleman, en wanneer ik afscheid neem, presenteer ik de
uitgestoken hand weer. Dat vindt men vaak vreemd, maar ik heb nog nooit
meegemaakt dat de hand mij door de ander geweigerd werd. Nog even, en ik
wordt opgenomen in een fatwa of gaat er een vloek over mij uitgesproken
worden dat ik binnen een jaar overlijd aan een vreselijke ziekte.
Van God & Allah los, ik vertel het u.
Vrienden, vriendinnen en enkele familieleden die mij na aan het hart
gebakken zitten, druk ik daar graag tegen aan. ’t Is schandalig! Mijn
kinderen, zo groot als kerktorens en lieve kapelletjes, hangen over mij
heen – en ik over hen. Incestueus!
Ik
word net gebeld door Essent, en de dame vraagt bars naar degene die
verantwoordelijk is voor de eindafrekening. Ik zeg: Jezus Chistus… .
Fout!
Fout!
Ik
stamel nog iets van: ik hoop dat ik u niet beledigd heb Dame, en
zij zegt dat ze ons nummer heeft gedraaid, dat zij het nummer van Jezus
Christus niet heeft.
Waar moet het in de wereld toch naar toe?
God-ver-biedt,
Donner heeft géén gelijk.
Ik ben blij met onze cultuur. De mengelmoes van zoveel geluiden en
smaken, zoveel geuren, zoveel kleuren bij elkaar: en dat vloekt?
Dat de bekendste allochtone Brabander, Ahmed Salam, mij op armlengte weet
te houden, zegt meer van hem - dan van mij. Ik zou hem wel kunnen
zoenen! Maar dat wíl ik helemaal niet!
God heeft een dependance hier om de hoek, waar de klok geluid wordt voor
de mis - Mohammed is mijn aardige buurman wiens bankzaken ik soms regel,
Boeddha staat in de vensterbank te glimlachen, in tijden van ‘haast’
zoeken wij de toevlucht tot de Chinees of de Pizzakoerier en zo wilde ik
het graag houden. En iedereen die een Imam in het keurslijf van zijn
eigen ik-cultuur wil blijven persen, zou verbannen moeten worden: naar
Rottumerplaat.
Koogje
wil van mij altijd: een voorzet – nah
Koogje, koptum dur mar in!
KOOGJE:
En
wè denkte gij van Sinterkloas Gem? Is dè ginne Turk? En zun moatjes dan?
Zèèn
dè gin Moren?
Zij
waren er a l l a n g voor heel deze
geschiedenis....
Och Gem,
we moeten er geen volkshysterie van (laten) maken.
En
naast ons Boeddha-beeldje ligt mijn rozenkrans in een zilveren doosje. En
daar heeft ie nog nooit moeilijk over gedaan. (Boeddha is al joare munne
vriend....)
GEUX:
Kredde
gullie ‘de Tien Geboje’ van men in oe schoene geschove:
Gij
zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
Ik
grossier in van alles: Allah, Jahweh, God, Boeddha – 1 strafpunt.
Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in
de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren
onder de aarde is. Nah, wir un strafpunt , des al twee… dur
stao hier enne houtere sjiraf, unne boeddha, de Maogd Maria, twee Jizusse,
drie koppe in klei en gips, Hümmelengeltjes en drieduuzend ammoniete
fossiele, de zonnekes hange aon de tùinmuur… de gao nie goed… Gij
zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God,
ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de
kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,
en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn
geboden onderhouden. Ik bùig nie gemak, al himmel nie veur un bildje
– is dè un punt durbij dan? Oh neh, die fossiele hè ’k opgeröpt –
des ok bukke en bùige. Sjit.
Gij
zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal
niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt. Zwèigt mar. Punt
wir duraaf…
Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en
al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan
zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw
dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in
uw steden woont. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde
gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag;
daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die.
Ik wèèrik
mun eige zeuve daoge in de week aachterover, net as ons moeder: we denkte?
Wir nie gescoord… Ginne wonder dè ons moeder zee, desse altij wè te
bidde hee. Moeder, ge het gelèik!
Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat
de Here, uw God, u geven zal. Hè-hè…,
één punt binne…
Gij zult niet doodslaan.
Hoera! Mar dan ok: nie schiete,
nie kepot snije, ginnen bom op durre kop gooie, nie fèinknèipe, gin
gasgolf, nie aon dun elektriek hange, niks nie van dè al!
Gij zult niet echtbreken.
Echt nie? Nondejuu!
Gij zult niet stelen.
Want dan groeie oe vingers bove
oe graf ùit, hemmik toch un punt – nie dan?
Gij zult geen valse getuigenis
spreken tegen uw naaste.
Vanzelluf nie! Punt!
Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten
vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch
zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
‘k Zèi
wellis sjeloers, telt dè ok? En assik zeg, dekket nie ammel hoef te hemme?
Veur un halluf puntje dan? Gin van men naoste h e e
traauwes un dienstknecht, dienstmaogd, un koej of unnen izzel –
ik val ok nie op vraauwe en un hùis? Dè
hè ‘k zelluf.
Kom
ik in unne scoore van 10, zelluf ùit op bekaant (?) om en naobij de 4
punte.
’t
Is slecht mee men gesteld… en hoe ‘st mee jullie? En gij, Ahmed?
|
|