|
|
DD
= Dames Dubbel
(Geux en Koogje)
GEUX:
HIT-PARADE
Mijn
vader had niets met het koningshuis, nou ja: niets? Hij had er wat tégen.
Dat Koningin Wilhelmina ten tijde van oorlogsdreiging plotseling het land
verliet, vond hij toch iets weg hebben van volksverraad – Mevrouw
Juliana vond hij een lief mens, maar zijn koningin was het niet.
Dat was mijn moeder.
Wanneer mijn moeder de kinderen de fietsen liet versieren op Koninginnedag
– weigerde hij pertinent naast hen te rijden. Het ging niet zover dat
hij het verbood, zolang als wij zijn fiets maar met rust lieten.
Rustig leven en laten leven…
Maar
Bernhard? Praat me niet over Bernhard.
Bernhard’
s van oorsprong vermolmde en verarmde Duitse adel, moest de stamboom van
de Oranjes in puike staat brengen. Het zaad aan de wortels, van dattum.
Mijn vader was voldoende republikein om Bernhard’ s prestaties op dat
gebied niet te waarderen. Volgens Pa liepen er meer dan voldoende nazaten
van ene Oranje Willem rond, zodat het geslacht Nassau zijn ruime garantie
op het voortbestaan in de toekomst allang binnen had.
Dan
maar niet zo zuiver en wat minder diep-blauw bloed: leven en laten
leven…
Bernhard
had een paard, ‘een paard-j e’, vertelde mijn vader.
Met veel publiciteit werd grote ruchtbaarheid gegeven aan het eerste
concours, waar het wonderbaarlijk dier met de getalenteerde hippische
adellijke ruiter rijden zou.
Het enige functionele bezit van een paard bestond volgens mijn vader uit
het ‘trekken van de kar’, het ‘ploegen en eggen van land’ en het
‘afleggen van grote afstanden’, gezeten op de rug van dit edel dier.
Onze melkboer Jan de Brouwer had een paard, Teun – en de groenteboer
Wout ook, maar van dat paard, weet ik de naam niet meer. Met geen van die
paarden, had mijn vader enige moeite.
Maar waar Bernhard een p a a r d voor nodig had, bleef allemaal
vaag. Joost mag het weten! Verwachtte Bernhard misschien in aanzien te
stijgen, naar mate zijn paard hoger sprong?
Om zo’n beestje over allerlei hindernissen te laten klimmen, dáár zag
mijn vader het nut niet van in.
Bovendien was de rijkunst van Bernhard fenomenaal: hij wist zelfs
op een landweg in de binnenlanden van Diemen een luxe automobiel volledig
in barrels te parkeren tegen een met zand geladen vrachtwagen. In het jaar
negentienhonderd-en-zevenendertig, kon je beslist met een BBAbus dwars heen-en-weer
rijden, zónder iets te raken. En aan die auto, zat dan nog wel een s t u
u r .
Die kerel, was geen paard waard.
Pa was van negentienhonderd-en-vier,
dus die kon het weten.
Tot zeer groot genoegen en tot niet minder omvangrijk leedvermaak van mijn
vader, ging het paard van Bernhard vóór de eerste oxer al in de fout.
(‘Die knol’, zei pa oneerbiedig, welk woord hij voor het paard
van de melkboer nooit heeft gebruikt.) Het dier struikelde over zijn eigen
hoeven en Bernhard beet in het stof. Het werd een afgang, voor man en
paard.
In hetzelfde jaar kwam Bernhard met al zijn hoogmoed zelfs onder zijn
paard terecht, en verder heeft niemand er ooit meer iets van gehoord –
maar wél van mijn vader, w a n t :
Er kon geen concours hippique de revue nog passeren, of mijn pa
kwam met het verhaal van het paard van Bernhard op de proppen. Wij kenden
het van buiten.
Bij
de eerste aanblik op een hindernis ging hij wat rechter zitten en hielden
wij onze adem in en keken hem aan. Dan begon mijn vader breed te
glimlachen, wreef zich over de wangen, liet de hand aan de kin rusten en
vertelde:
“B e r n h a r d had ooit
een paard, och, Nardus had een paardje…, het was meer een ‘h i t-je’,…
Er
kan geen Lockheedverhaal tegenop.
|
|