Ik
werkte ooit ‘slaap’- nachtdiensten in een hoog gebouw in de
stad. Het gebouw lag aan een brede verkeersader. Vierbaansweg.
Parallel hieraan liepen verschillende treinrails, waar ’s nachts
het goederenvervoer over een viaduct heen raasde. Onder mij waren
cafés en kleine restaurants. Van slapen kwam niet veel en dat was
niet altijd omdat de zaken bij ons zo chaotisch verliepen.
Er
was buiten altijd wat te doen. Piesten alle caféstappers niet
tegen de gevel, dan klom hun luide conversatie wel langs de gevel
naar boven, door het geopende venster – mijn oren binnen.
’s
Nachts werden de terrassen binnengehaald of aan de ketting gelegd.
In
de vroege ochtend werden alle lege fusten opgehaald en rollend
verwisseld voor volle, en even later werd het terras weer
opgebouwd voor de nieuwe dag.
Slapen
met het raam dicht, om het geluid tegen te houden, was geen optie.
Boven in het gebouw gaf de stijgende hitte altijd een benauwdheid
waardoor je bang was door zuurstofgebrek nooit meer te ontwaken.
Daarom bleef het raam open...
Ik
maakte mezelf wijs, als ik al dat rumoer beneden mij in Parijs zou
horen – ik verrukt zou zijn van de levendigheid die deze
wereldstad altijd met zich meebrengt. Dat hielp soms. Het
verminderde in ieder geval de ergernis. En zo knapte ik uiltjes in
een Brabantse stad die in werkelijkheid van ook maar iets
Parijzigs, of wat anders grootsteeds, gespeend was.
Ik
heb nooit moeite gehad met nachtwerk, ik slaap nét zo goed
overdag – het daglicht hindert mij niet. Maar nu, nu vind ik dat
ik ‘geestelijk’ mishandeld wordt. Het wordt mij namelijk niet gegund
te slapen. En zo goed als ik voorheen de dag doorkwam met slechts
een paar uur slaap, zo beroerd voel ik me tegenwoordig. Een mens
wordt een dagje ouder en ik ook, want niets menselijks is mij
tenslotte vreemd. Al word ik ouder, ik ben nog lang niet doof!
Ik
probeer de oude Geluid-Vervorm-Visualisatie-Therapie nieuw leven
in te blazen:
Bomen,
denk ik, heel veel bomen. Ristelende bladeren. Bossen. De geur van
pasgezaagde eiken planken. Takken, dikke takken, houtstapels, geen
aandacht aan schenken, ik lig hier lekker, gewoon láten zagen
- en knarsend grind. Knarsend grind onder zware laarzen. Een hele
lange oprijlaan vól grind. Passerende colonne! Moet
dat nou, waar gaat dat allemaal heen? Niet op letten, ze gaan al
weg, slapen…
Briesje,
gierende storm, aanwakkerend tot windkracht tien. Wind. Toendravakantie.
Kolchozen-lucht. Getver… Stem. Ik hoor duidelijk een stem,
prevelend, luid, gebiedend, lachend soms. Onverstaanbaar en geen
touw aan het halve verhaal vast te knopen. Negeren,
gaat niet over jou – ik ken hier niemand, wat een vreemd land is
dit, slapen - heerlijk slapen…
Ik
heb wel heel erg veel fantasie nodig als blijkt dat ik ineens het
hele dekbed kwijtraak. Siberië. Weggewaaid zeker? Graaien
in de donkere storm, godsjezusmina – wie klost er nu in die
gravelbak rond – wat is dít? Ah, dekbed. Vasthouden!
Razendsnel onder de rechter schouder stoppen en erop gaan liggen. Heerlijk
verder sluimeren, hoor het eens te keer gaan! Nou, lig ik hier
heerlijk of niet? Omdraaien – uitstrekken – rust –
stilte… Als dit nu even zo blijft, slaap ik. Alsjeblieft. Ik
weet het zeker…’k slaap b i j n a …Komt
die hele colonne ineens terug!
"Ja
zeg, verdorie, moet dit nou?" vraag ik hardop aan het donker.
"Hé?"hoor ik dichtbij.
Hier
ís iemand, ik weet het zeker, er ís iemand, maar ik doe wijs,
alsof ík er niet ben.
Stilte.
De wind draait, dekbed ook. Verdorie, weer kwijt, koude knieën
– zijn ze nu helemaal belazerd, hiér met die deken! Gesnuffel,
neusophalen, smakgeluid, geknor, wegstervend gesnuffel. Kennel
in de buurt? Husky’s? Biggen? Ach nee, welnee - stilte, alleen
maar de stilte, de zaligste stilte, slaap – kom mij halen, neem
mij mee…
Heb
ik de wekker wel gezet? Omdraaien dan maar, turen – ogen knijpen…
Ja! Okay, hij kan! Welterusten…hmmmmm…Hou die deken dan
vast, trut, hebbes, há, zo – oh nee hé,… niet wéér die
houtzagerij van van Puffelen; figuurzaagje, handzaag, (zaagsel
wegblazen) cirkelzaag, het hele wapenarsenaal van de Boerenbond…De
colonne, je kunt er donder op zeggen – ja hoor, daar zijn ze
weer… christenenziele’,
wat is hier veel grind, het hele bataljon marcheert verdorie door
mijn bed!
"En
nou is het verdomme afgelopen!" roep ik tegen niemand in het
bijzonder. Het donker zwijgt alsof hij de adem inhoudt. Nog één
keer leg ik mijn hoofd op het kussen, de nek verkrampt, sluit mijn
ogen en fantaseer een kleur. Een rustgevende kleur… iets blauws,
iets groens – azuur, de zee… Het
ruisen van de branding wordt sterker, een vloedgolf klimt tot
ongeëvenaarde hoogte en stort zich uiteen op de ronde kiezels van
het strand, die zich rollend laten bewegen met het terugtrekkende
water, perpetuum mobile…
Ik
geef het op, ik geef het helemaal op – ik pak mijn kussen en een
kleine deken, werp nog een blik op het onbeslaapbare eiland en op
het tandenknarsende ronkende monster wat er ligt, zeg:
"Egoïst!".
Ik
probeer te slapen op de bank, beneden – waar de kou zijn best
doet om me zo lang mogelijk wakker te houden:…toendravakantie… |